In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van V.O.F. [belanghebbende] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 september 2021. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de Inspecteur was opgelegd. De Inspecteur had eerder een kennisgeving van vermindering van de naheffingsaanslag verzonden, maar het bezwaar van belanghebbende tegen deze kennisgeving werd ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van immateriële schadevergoeding en proceskosten. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij verschillende geschilpunten aan de orde kwamen, waaronder de vraag of het Hof verplicht was prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, en of er recht bestond op een passende rentevergoeding en vergoeding van werkelijke proceskosten. Het Hof oordeelde dat de kennisgeving van de Inspecteur niet voor bezwaar vatbaar was en dat de rechtbank terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof volgde de stelling van belanghebbende over de proceskostenvergoeding niet en stelde de kosten voor de behandeling van het hoger beroep vast op € 1.674. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en wettelijke rente.