In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 8 februari 2022 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014 heeft opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag, maar de inspecteur heeft dit bezwaar niet ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft de inspecteur wel veroordeeld tot het betalen van een vergoeding voor immateriële schade en proceskosten.
In hoger beroep heeft belanghebbende de specifieke zorgkosten die zij in aftrek wil brengen gespecificeerd, waaronder kosten voor extra kleding, medicijnen, mondhygiënist en tandarts. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de bewijsstukken die door belanghebbende zijn overgelegd. Het Hof oordeelt dat de inspecteur ten onrechte geen negatieve winst uit onderneming en persoonsgebonden aftrek wegens specifieke zorgkosten in aanmerking heeft genomen. Het Hof heeft de navorderingsaanslag verminderd en de inspecteur gelast om het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak van het Hof is gedaan door mr. E. Breedveld, lid van de twintigste enkelvoudige belastingkamer, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2023. De beslissing is in het openbaar uitgesproken en een afschrift is aan beide partijen verzonden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.