In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 158 te [woonplaats] voor het jaar 2020 door de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum was vastgesteld op € 569.000. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 552.000. Belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en dat de heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel had geschonden door vergelijkbare woningen in de buurt lager te waarderen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 8 maart 2023 werd het onderzoek via beeldbellen gehouden. De gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar waren aanwezig. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd, maar dat dit verzuim niet leidde tot een andere uitkomst van de zaak. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de naastgelegen rijwoningen identiek waren aan haar woning, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde. Ook het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat zij beroepsmatig was bijgestaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.