Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure bij de rechtbank
2.De kern van de zaak
de showroom plaatselijk bekend Zwanenveld 90-46 en 90-48”. In deze akte wordt verwezen naar een voorgaande akte van 18 mei 1976:
in welke akte speciaal omtrent de showroom werd bepaald het navolgende, zulks woordelijk luidende:
, MBO, V&D en MAVOMA zullen als lid toetreden tot de coöperatie[CVvE Dukenburg, aanvulling gerechtshof]
en daarvan lid blijven zolang zij binnen de in rood op tekening nummer DS10.013 aangegeven begrenzing (appartements)eigendom hebben.
3.Het oordeel van het hof
free riderprofiteren van datgene waaraan zij niet meebetalen. In dit verband is echter een uitzondering gemaakt voor showrooms. Het als artikel 33 opgenomen kettingbeding (afkomstig uit de akte van 18 mei 1976), dat in dezelfde akte van inbreng is opgenomen, bepaalt dat in een showroom zonder toestemming van burgemeester en wethouders geen detailhandel mag plaatsvinden. Het hof leidt uit het samenstel van de kettingbedingen van artikel 16 en artikel 33 in samenhang met het doel van het verplichte lidmaatschap van CVvE Dukenburg en de verplichte bijdragen daaraan af dat er tussen de vrijstelling van bijdragen voor de showroom en de niet-uitoefening van detailhandel directe samenhang bestaat: voor de showroom hoeft geen bijdrage betaald te worden,
omdatdaarin bij gebreke van een overheidsvergunning geen detailhandel plaats mag vinden. Een dergelijke uitleg ligt ook voor de hand: als de showroom een andere bestemming heeft, is er geen sprake van dat de eigenaar daarvan als
free riderprofiteert van datgene waaraan hij niet meebetaalt. Het kettingbeding opgenomen als artikel 16 (afkomstig uit de akte van 17 mei 1976) bevat geen aparte regeling voor het geval dat de showroom bij de winkels van percelen 399 en 2238 zou worden getrokken. Naar het oordeel van het hof is er echter geen reden meer waarom dit appartementsrecht niet moet worden betrokken bij de berekening van de stemverhouding binnen de CVvE Dukenburg en daarmee de berekening van de te betalen bijdrage, als de bestemming showroom is vervallen en het in gebruik is genomen als winkelruimte. Op die manier worden alle leden van CVvE Dukenburg in gelijke gevallen gelijk behandeld en delen zij gelijkelijk in de lusten en de lasten. Het hof is het dus niet eens met T&L dat met het kettingbeding bedoeld was een vrijstelling voor appartementsrecht A9 van perceel 235 te creëren, ongeacht de bestemming daarvan. Het hof volgt daarom ook niet de uitleg die T&L voorstaat, waarbij de vrijstelling van bijdrageplicht onderdeel is van het eigendomsrecht van appartementsrecht A9. Vanwege de uitleg van het beding door het hof gaat ook het argument van T&L niet op dat een besluit van de CVvE Dukenburg geen vermogensrechtelijke betrekking opzij kan zetten. Dat doet het namelijk niet, doordat de vrijstelling al in 1976 afhankelijk is gemaakt van de bestemming van het appartementsrecht tot showroom.
indien en voor zoverhet appartement als showroom in gebruik is” of soortgelijke bewoordingen). Wat partijen in 1976 hebben willen bereiken met het beding moet uitgelegd worden aan de hand van de bewoordingen van de regeling, gelezen in het licht van de gehele inhoud van de overeenkomst. Dat de bepaling niet expliciet voorwaardelijk is geformuleerd, is daarbij niet beslissend. Uit de verdere inhoud van de overeenkomst blijkt namelijk dat de bepaling wel voorwaardelijk is bedoeld, zoals hiervoor uiteen gezet. Van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de bepalingen in de aktes die hierboven zijn genoemd anders moeten worden uitgelegd is niet gebleken.