ECLI:NL:GHARL:2023:2887

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.299.292
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrageplicht aan coöperatieve vereniging van eigenaren van winkelcentrum Dukenburg en uitleg van kettingbeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrageplicht van T&L Vastgoed B.V. aan de Coöperatieve Vereniging van Eigenaren in het Winkelcentrum Dukenburg U.A. De kern van de zaak betreft de vraag of T&L een hogere bijdrage moet betalen aan de coöperatieve vereniging, nu een showroom die oorspronkelijk vrijgesteld was van bijdrageplicht, is samengevoegd met twee winkels die wel bijdrageplichtig zijn. Het hof oordeelt dat T&L de hogere bijdrage moet betalen, zowel voor de periode vóór als na de opzegging van haar lidmaatschap. Het hof stelt vast dat de vrijstelling van de bijdrageplicht enkel geldt als het appartementsrecht A9 de bestemming van showroom heeft, waar geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden. Het hof concludeert dat T&L ongerechtvaardigd is verrijkt door de voordelen van het beheer en onderhoud van het winkelcentrum te genieten zonder bij te dragen aan de kosten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat T&L gehouden is de bijdrage te betalen zolang zij eigenaar is van het appartementsrecht, maar het hof verduidelijkt dat deze verplichting niet geldt wanneer het appartementsrecht opnieuw als showroom wordt gebruikt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de formulering van de verklaring van recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.299.292
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 372557
arrest van 4 april 2023
in de zaak van
T&L Vastgoed B.V.,
die is gevestigd te Nijmegen,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: T&L,
advocaat: mr. B. Martens,
tegen:
Coöperatieve Vereniging van Eigenaren in het Winkelcentrum Dukenburg U.A.,
die is gevestigd te Nijmegen,
en bij de rechtbank optrad eiser,
hierna: CVvE Dukenburg,
advocaat: mrs. A.E. Klomp en R.C.H. Burgers.

1.De procedure bij de rechtbank

Naar aanleiding van het arrest van 24 mei 2022 heeft op 25 januari 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). T&L heeft naar aanleiding daarvan nog een brief van 16 februari 2023 aan het hof gestuurd, die ook onderdeel uitmaakt van het dossier. Partijen hebben het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Het hof moet in deze zaak de vraag beantwoorden of T&L een hogere bijdrage moet betalen aan CVvE Dukenburg, omdat een showroom waarvan bepaald was dat deze niet bijdrageplichtig was bij twee winkels is getrokken, die wel bijdrageplichtig zijn, en, als dat zo is, in hoeverre deze bijdrage ook betaald moet worden voor de periode nadat T&L het lidmaatschap van CVvE Dukenburg heeft opgezegd.
2.2.
Het hof gaat uit van de volgende feiten, die ook al zijn vastgesteld door de rechtbank. Winkelcentrum Dukenburg in Nijmegen (hierna: het winkelcentrum) bestaat uit een aantal eenheden. T&L is eigenaar van Zwanenveld 90-22, 90-26, 90-42, 90-46, 90-48 en 90-50. Het hof begrijpt dat de adressen Zwanenveld 90-46, 90-48 en 90-50 zijn gelegen op de kadastrale percelen Gemeente Neerbosch, Sectie K nummer 399, 2238 (tezamen 90-50) en Sectie K nummer 325 (dat 90-46 en 90-48 beslaat). Dat laatste is omschreven als appartementsrecht A9 en zal hierna zo worden aangeduid. De ligging van deze laatste drie percelen blijkt uit onderstaande kaart, waarbij het appartementsrecht het donkergrijs gekleurde onderdeel is, dat met een zwarte lijn (vet aan de boven-, onder- en rechterzijde en niet vet aan de linkerzijde) is ingekaderd en dat aan de bovenzijde direct aansluit op perceel 399.
2.3.
Als eigenaar van een aantal eenheden in het winkelcentrum is T&L lid van CVvE Dukenburg. Leden van CVvE Dukenburg betalen aan CVvE Dukenburg een bijdrage, die afhankelijk is van het aantal stemmen dat zij in CVvE Dukenburg hebben, dat weer afhankelijk is van, onder andere, de oppervlakte van hun winkel. De statuten van CVvE Dukenburg bevatten in artikel 5 lid 4 sub a een boetebepaling voor als een lid zijn bijdrage te laat betaalt en sub b een bepaling op grond waarvan, na aanmaning en ingebrekestelling, alle kosten van rechtskundige bijstand, incassokosten en gerechtskosten, inclusief betekening van vonnissen, zowel in als buiten rechte gemaakt, voor rekening zijn van een lid dat niet voldoet aan zijn verplichtingen.
2.4.
Het appartementsrecht A9 was vroeger een showroom. In de akte van 30 maart 1989, waarbij dit appartementsrecht is ingebracht in T&L, is opgenomen dat het appartementsrecht omvat de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van “
de showroom plaatselijk bekend Zwanenveld 90-46 en 90-48”. In deze akte wordt verwezen naar een voorgaande akte van 18 mei 1976:

in welke akte speciaal omtrent de showroom werd bepaald het navolgende, zulks woordelijk luidende:
‘33. In ruimten die bestemd zijn voor showroom bedoeld in artikel 3 sub b (. . . ) mag op geen enkele wijze verkoop aan partikulieren (detailhandel) worden bedreven zonder uitdrukkelijke toestemming van burgemeester en wethouders’.
(…)”
Ook wordt verwezen naar een akte van 17 mei 1979 met een kettingbeding dat luidt als volgt:
“‘16. Wilma[de rechtsvoorganger van T&L, aanvulling gerechtshof]
, MBO, V&D en MAVOMA zullen als lid toetreden tot de coöperatie[CVvE Dukenburg, aanvulling gerechtshof]
en daarvan lid blijven zolang zij binnen de in rood op tekening nummer DS10.013 aangegeven begrenzing (appartements)eigendom hebben.
De door de coöperatie te heffen kostenomslag voor de algemene voorzieningen zal niet gelden voor de woningen en showrooms van Wilma.
Voor aangelegenheden betreffende kosten waarvoor Wilma niet bijdrageplichtig is, heeft zij ook geen stemrecht. (...)
2.5.
Op enig moment, ruim voor 1 januari 2019, is de showroom van het appartementsrecht A9 samengevoegd met twee winkelruimten op percelen 2238 en 399, die daarmee substantieel zijn vergroot.
2.6.
De algemene ledenvergadering van CVvE Dukenburg heeft bij besluit van 6 december 2018 een aanpassing van de stemverhoudingen en daarmee van de bijdrageplicht goedgekeurd per 1 januari 2019. De verdeelsleutel voor de stemmen en de bijdrage van T&L voor deze twee winkels is vanwege de extra oppervlakte van het appartementsrecht A9 (de showroom) omhoog gegaan van 15/2.374 naar 79/2.402. Op 26 januari 2021 heeft de algemene ledenvergadering bij besluit de stemverhoudingen en bijdrageplicht opnieuw aangepast per 1 januari 2021 naar 79/2.396, in verband met aanpassingen van enkele winkels (die niet aan T&L toebehoren).
2.7.
Vanaf 1 januari 2019 heeft CVvE Dukenburg facturen voor de verhoogde bijdrage aan T&L gestuurd. T&L heeft deze facturen gedeeltelijk betaald, namelijk voor het bedrag dat zij zou hebben moeten betalen als de stemverhouding en bijdrageplicht niet zouden zijn aangepast. Gedeeltelijk zijn deze bedragen te laat betaald. Over de onbetaalde bedragen is een geschil ontstaan. Op 30 november 2020 heeft de advocaat van T&L namens T&L het lidmaatschap van T&L opgezegd per 1 januari 2021.
2.8.
CVvE Dukenburg heeft bij de rechtbank, samengevat, verklaringen voor recht gevorderd dat (i) de opzegging door T&L niet rechtsgeldig is en dat T&L lid blijft van CVvE Dukenburg zolang zij eigenaar is van onder andere Zwanenveld 90-46, 90-48, 90-50 of een of meerdere andere onroerende zaken in winkelcentrum Dukenburg, en (ii) T&L gehouden is de bijdrage te voldoen conform de besluiten van de algemene ledenvergadering van CVvE Dukenburg van 8 december 2019 en 26 januari 2019. Ook heeft CVvE Dukenburg gevorderd om T&L te veroordelen om haar € 232.128 te betalen aan achterstallige bijdragen tot en met april 2021 en om T&L te veroordelen vanaf 21 mei 2021 het driemaandelijks door CVvE Dukenburg vast te stellen bedrag te betalen. Ten slotte heeft CVvE Dukenburg betaling van de statutaire boetes gevorderd, zowel voor zover deze reeds verschuldigd zijn als voor zover deze in de toekomst verschuldigd worden vanwege het niet betalen van de verschuldigde bijdrage, en de werkelijk gemaakte incassokosten en kosten van juridische bijstand, althans buitengerechtelijke kosten en proceskosten, gevorderd.
2.9.
De rechtbank heeft voor recht verklaard dat T&L, zolang zij eigenaar is van Zwanenveld 90-46, 90-48, 90-50 of een of meerdere andere onroerende zaken in het winkelcentrum, en de algemene ledenvergadering van CVvE Dukenburg geen andersluidend besluit genomen heeft, is gehouden de bijdrage zoals vastgesteld door deze algemene ledenvergadering op 6 december 2018 en 26 januari 2021 te betalen, en heeft T&L veroordeeld om te betalen € 218.113,54, de statutaire boete van 1,25% per maand over een bedrag van € 57.119,42 vanaf 1 april 2021 en wettelijke handelsrente over € 149.920,58 vanaf de vervaldata van de daarvoor gestuurde facturen en € 10.459,39 aan proceskosten. De overige vorderingen zijn afgewezen.
2.10.
T&L is daartegen in hoger beroep gekomen. Zij wil dat de vorderingen van CVvE Dukenburg alsnog worden afgewezen en dat CVvE Dukenburg moet terugbetalen wat T&L ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank heeft betaald, met wettelijke rente.

3.Het oordeel van het hof

De conclusie van het hof
3.1.
Het hof beslist dat T&L de gevraagde bijdrage moet betalen, zowel voor de periode vóór als na de opzegging van het lidmaatschap van CVvE Dukenburg. Het hof legt hieronder uit hoe het tot deze conclusie komt.
T&L moet de bijdrage aan CVvE Dukenburg betalen ook voor appartementsrecht A9
3.2.
T&L maakt bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat zij ook voor het appartementsrecht A9 een bijdrage moet betalen. Het hof oordeelt dat de bepalingen opgenomen in de akte van inbreng zo uitgelegd moeten worden dat de vrijstelling van de bijdrageplicht aan CVvE Dukenburg slechts geldt als het appartementsrecht A9 de bestemming van showroom heeft, waar geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.
3.3.
Het hof stelt daarbij het volgende voorop. De CVvE Dukenburg is geen vereniging van eigenaars in de zin van artikel 5:124 BW, zodat titel 9 van boek 5 BW niet van toepassing is. De verplichtingen om lid te zijn van CVvE Dukenburg en daaraan bijdragen te betalen, behoudens voor de showroom, ligt vast in kettingbedingen die ook aan T&L zijn opgelegd en die T&L heeft geaccepteerd. Nu met deze regeling, gelet op het daaraan verbonden kettingbeding, is beoogd de rechtspositie van derden (de kopers van het appartementsrecht en ook T&L) te bepalen, bestaat bij de uitleg daarvan grond om uit te gaan van een geobjectiveerde variant van de Haviltex-maatstaf, waarbij aan de bewoordingen van de regeling, gelezen in het licht van de gehele inhoud van de overeenkomst, in beginsel doorslaggevend gewicht toekomt. [1]
3.4.
Het hof komt tot de conclusie dat de vrijstelling van de bijdrageplicht aan CVvE Dukenburg slechts geldt als het appartementsrecht A9 de bestemming van showroom heeft, waar geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, om de volgende redenen. Het kettingbeding opgenomen als artikel 16 (afkomstig uit de akte van 17 mei 1976) legt aan verkrijgers van onroerende zaken de verplichting op om lid te worden van de CVvE Dukenburg en daaraan bijdragen te betalen. Dat eigenaars van winkels verplicht lid van CVvE Dukenburg zijn en dus bijdragen moeten betalen, geeft aan dat de opstellers van deze bepaling hebben beoogd om ervoor te zorgen dat eigenaren van winkels in het Winkelcentrum Dukenburg niet als
free riderprofiteren van datgene waaraan zij niet meebetalen. In dit verband is echter een uitzondering gemaakt voor showrooms. Het als artikel 33 opgenomen kettingbeding (afkomstig uit de akte van 18 mei 1976), dat in dezelfde akte van inbreng is opgenomen, bepaalt dat in een showroom zonder toestemming van burgemeester en wethouders geen detailhandel mag plaatsvinden. Het hof leidt uit het samenstel van de kettingbedingen van artikel 16 en artikel 33 in samenhang met het doel van het verplichte lidmaatschap van CVvE Dukenburg en de verplichte bijdragen daaraan af dat er tussen de vrijstelling van bijdragen voor de showroom en de niet-uitoefening van detailhandel directe samenhang bestaat: voor de showroom hoeft geen bijdrage betaald te worden,
omdatdaarin bij gebreke van een overheidsvergunning geen detailhandel plaats mag vinden. Een dergelijke uitleg ligt ook voor de hand: als de showroom een andere bestemming heeft, is er geen sprake van dat de eigenaar daarvan als
free riderprofiteert van datgene waaraan hij niet meebetaalt. Het kettingbeding opgenomen als artikel 16 (afkomstig uit de akte van 17 mei 1976) bevat geen aparte regeling voor het geval dat de showroom bij de winkels van percelen 399 en 2238 zou worden getrokken. Naar het oordeel van het hof is er echter geen reden meer waarom dit appartementsrecht niet moet worden betrokken bij de berekening van de stemverhouding binnen de CVvE Dukenburg en daarmee de berekening van de te betalen bijdrage, als de bestemming showroom is vervallen en het in gebruik is genomen als winkelruimte. Op die manier worden alle leden van CVvE Dukenburg in gelijke gevallen gelijk behandeld en delen zij gelijkelijk in de lusten en de lasten. Het hof is het dus niet eens met T&L dat met het kettingbeding bedoeld was een vrijstelling voor appartementsrecht A9 van perceel 235 te creëren, ongeacht de bestemming daarvan. Het hof volgt daarom ook niet de uitleg die T&L voorstaat, waarbij de vrijstelling van bijdrageplicht onderdeel is van het eigendomsrecht van appartementsrecht A9. Vanwege de uitleg van het beding door het hof gaat ook het argument van T&L niet op dat een besluit van de CVvE Dukenburg geen vermogensrechtelijke betrekking opzij kan zetten. Dat doet het namelijk niet, doordat de vrijstelling al in 1976 afhankelijk is gemaakt van de bestemming van het appartementsrecht tot showroom.
3.5.
Het hof gaat voorbij aan het argument van T&L dat de bewoording van het beding niet voorwaardelijk is (er staat niet “
indien en voor zoverhet appartement als showroom in gebruik is” of soortgelijke bewoordingen). Wat partijen in 1976 hebben willen bereiken met het beding moet uitgelegd worden aan de hand van de bewoordingen van de regeling, gelezen in het licht van de gehele inhoud van de overeenkomst. Dat de bepaling niet expliciet voorwaardelijk is geformuleerd, is daarbij niet beslissend. Uit de verdere inhoud van de overeenkomst blijkt namelijk dat de bepaling wel voorwaardelijk is bedoeld, zoals hiervoor uiteen gezet. Van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de bepalingen in de aktes die hierboven zijn genoemd anders moeten worden uitgelegd is niet gebleken.
3.6.
Dat appartementsrecht A9 anders behandeld moet worden, omdat het niet in, maar tegen het winkelcentrum aan ligt, volgt het hof ook niet. Onbestreden is dat ten tijde van het verhogen van de eigen bijdrage en sindsdien het appartementsrecht A9 onderdeel is van winkels die toegankelijk zijn vanuit het winkelcentrum, zodat het daarvan onderdeel is. Dat appartementsrecht A9 vroeger een ingang had net buiten de ingang van het Winkelcentrum Dukenburg maakt voor de conclusie van het hof dan ook niet uit. Het hof volgt ook niet de opvatting van T&L dat CVvE Dukenburg zich niet mag beroepen op het verbod op detailhandelsactiviteiten, in het kettingbeding opgenomen als artikel 33, omdat dit alleen met toestemming van burgemeester en wethouders kan worden opgeheven. Relevant is in dit geval niet wie ontheffing van het verbod kan verlenen, maar dat uit deze bepaling blijkt welke activiteiten in de showroom voorzien werden, en welke niet. Dat burgemeester en wethouders toestemming hebben gegeven voor gebruik voor detailhandel is overigens niet gesteld of gebleken.
3.7.
Ten slotte gaat het hof voorbij aan het argument van T&L dat de winkels waarvan appartementsrecht A9 onderdeel uitmaakt leegstonden gedurende in ieder geval een gedeelte van de periode waarvoor bijdrage is gevorderd. Onbetwist is dat de kostenbijdrage ook wordt geheven bij leegstand. Omdat de bedoeling van de regeling die met het kettingbeding aan eigenaren wordt opgelegd, juist is om ervoor te zorgen dat eigenaars van winkels in het winkelcentrum gelijk behandeld worden, geldt redelijkerwijs ook voor appartementsrecht A9 dat, zolang dit bestemd is als winkel, de bijdrage betaald moet worden, ongeacht leegstand.
3.8.
Het hof volgt T&L wel in haar klacht dat het door de rechtbank uitgesproken dictum verder gaat dan de uitleg die aan het kettingbeding gegeven moet worden. De rechtbank heeft namelijk T&L veroordeeld de bijdrage te betalen zolang zij eigenaar van het appartementsrecht is. Indien het appartementsrecht A9 opnieuw zal worden gebruikt als showroom en niet voor detailhandel, hoeft T&L voor dit appartementsrecht de bijdrage niet te betalen, ook als zij nog wel eigenaar van het appartementsrecht A9 is. Het hof zal de verklaring van recht daarom zo formuleren dat ten aanzien van appartementsrecht A9 de bijdrageplicht niet geldt wanneer dit appartementsrecht gebruikt wordt als showroom en niet voor detailhandel. Het hoger beroep slaagt in zoverre.
3.9.
T&L komt ook op tegen de afwijzing van haar beroep op verjaring en rechtsverwerking. Tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering tot het betalen van de bijdrage niet verjaard is komt T&L niet op, maar T&L betoogt dat de bevoegdheid van CVvE Dukenburg om de bijdrage van T&L te verhogen als gevolg van de andere bestemming van de showroom is verjaard. Het hof is het daarmee niet eens, omdat de bevoegdheid om een besluit te nemen om de bijdrageplicht aan te passen conform de statuten van CVvE Dukenburg geen rechtsvordering is, die onderworpen is aan verjaring. Het gaat daarbij namelijk om een bevoegdheid. Het beroep van T&L op rechtsverwerking slaagt ook niet. Voor rechtsverwerking is noodzakelijk dat CVvE Dukenburg zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Dat CVvE Dukenburg tot 1 januari 2019 heeft gewacht nadat het appartementsrecht A9 bij de winkelruimte was getrokken, is daarvoor niet voldoende, omdat T&L niet heeft onderbouwd waarom dit bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt dat CVvE Dukenburg de bijdrage voor de toekomst niet zou verhogen. Evenmin is sprake van onredelijke benadeling of verzwaring van de positie van T&L doordat CVvE Dukenburg haar bevoegdheid tot aanpassing alsnog gebruikte.
T&L moet ook na opzegging van het lidmaatschap dezelfde bijdrage betalen
3.10.
T&L maakt ten slotte bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat zij ook na de opzegging van haar lidmaatschap van CVvE Dukenburg per 1 januari 2021 de bijdragen aan CVvE Dukenburg moet betalen, als ware zij nog lid daarvan. Het hof volgt haar daarin niet, omdat het van oordeel is dat T&L op grond van ongerechtvaardigde verrijking dezelfde bijdrage moet betalen, ook nu zij haar lidmaatschap heeft opgezegd.
3.11.
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat iemand die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Het hof stelt ten eerste vast dat T&L verrijkt is, doordat zij profiteert van de voordelen van het beheer en onderhoud en de verbeteringen van het winkelcentrum, die door CVvE Dukenburg betaald zijn. Die voordelen bestaan niet alleen uit een (mogelijke) waardestijging, zoals T&L heeft betoogd, maar ook uit het voorkomen van een waardedaling en het vergroten van mogelijkheden tot al dan niet tijdelijke verhuur, zoals in de mondelinge behandeling in hoger beroep door CVvE Dukenburg is aangevoerd. Het hof ziet aanleiding om de omvang van de verrijking te stellen op het bedrag van de bijdrage, die T&L door het opzeggen van het lidmaatschap niet meer hoeft te betalen. Dat bedrag is klaarblijkelijk de kostprijs van de diensten en verbeteringen waarvan T&L het voordeel heeft. Ook als T&L sommige van deze uitgaven, waaronder de kosten van een “upgrade” van het winkelcentrum, als zinledig ziet, wordt dat niet anders. De eigenaren van de percelen die het winkelcentrum uitmaken hebben besloten dat deze kosten de moeite waard zijn, kennelijk gezien het voordeel dat zij daaruit denken te halen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is onbetwist gesteld dat ook voor die gedeelten van het winkelcentrum, die minder gunstig gelegen zijn, de eigenaren wilden deelnemen in de “upgrade”, zodat het hof geen aanleiding ziet tussen percelen op verschillende locaties in het winkelcentrum onderscheid te maken. Dat T&L niet verrijkt is, heeft zij daarom onvoldoende gemotiveerd.
3.12.
Het hof oordeelt ook dat CVvE Dukenburg verarmd is met een bedrag gelijk aan de door T&L niet betaalde bijdrage. De uitgaven van CVvE Dukenburg zijn niet afgenomen, doordat T&L haar lidmaatschap heeft opgezegd. De inkomsten zijn wel afgenomen met de bijdrage die T&L niet meer betaalt. T&L heeft betoogd dat CVvE Dukenburg dat bedrag bij haar resterende leden kan opvragen en dus niet verarmd is, of door deze extra bijdrage van haar leden voordeel heeft genoten. Het hof volgt die redenering niet. CVvE Dukenburg moet een extra bijdrage aan haar leden vragen, omdat zij verarmd is. Dat zij dat kan, is niet een voordeel dat het gevolg is van de schade die zij geleden heeft. Het hof stelt ook vast dat tussen de verrijking van T&L en verarming van CVvE Dukenburg een direct verband bestaat, omdat de verarming het gevolg is van de niet betaling van de bijdrage door T&L.
3.13.
Het hof oordeelt ten slotte dat deze verrijking ongerechtvaardigd is en dat het redelijk is dat T&L ook nu zij geen lid meer is van CVvE Dukenburg de bijdrage moet blijven betalen. Enerzijds kan T&L door opzegging aan haar lidmaatschap van CVvE Dukenburg een einde te maken. Anderzijds betreft het hier een coöperatieve vereniging die noodzakelijk is voor het beheer en behoud van het winkelcentrum, waarvan ook de percelen van T&L deel uitmaken. T&L heeft als kettingbeding ook geaccepteerd dat zij lid zou blijven van CVvE Dukenburg. Zou ieder lid van CVvE Dukenburg zich aan de gezamenlijke kosten kunnen onttrekken door het lidmaatschap op te zeggen, dan is het uitbaten van dit winkelcentrum niet meer goed mogelijk. In die omstandigheden staat het T&L weliswaar vrij zich niet langer met CVvE Dukenburg en de andere leden daarvan te associëren, maar moet zij als schadevergoeding CVvE Dukenburg alsnog het bedrag betalen dat zij anders als bijdrage betaald zou hebben. Het hof ziet ook geen reden om in dit verband voor de “renovatie” van het winkelcentrum anders te oordelen. Het zou niet redelijk zijn de verrijking die daarvan het gevolg is ten laste van CVvE Dukenburg te brengen, omdat naar het oordeel van het hof T&L ook daardoor verrijkt is, al dan niet door een vermindering van een waardedaling of het vergroten van de mogelijkheden voor (tijdelijke) verhuur. Daarbij weegt het hof, net als de rechtbank, mee dat T&L heeft moeten weten dat een winkelcentrum als het Winkelcentrum Dukenburg van tijd tot tijd gerenoveerd moeten worden. Het hof oordeelt anders dan het gerechtshof 's-Hertogenbosch in zijn uitspraak van 19 juni 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:2677) en de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 mei 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2958), omdat anders dan in die zaken, T&L wel voordeel heeft van de renovatie.
3.14.
T&L heeft nog aangevoerd dat uit rechtspraak volgt dat zij geen bijdrage hoeft te betalen voor het appartementsrecht A9 omdat dit al deel uitmaakt van een vereniging van eigenaren. Dat argument gaat niet op. Die vereniging van eigenaren ziet enkel op het appartementsrecht zelf en de daarboven liggende woningen. Aangezien die vereniging van eigenaren niet gaat over de gemeenschappelijke voorzieningen en ruimten die onder CVvE Dukenburg vallen, kan niet gezegd worden dat deze vereniging van eigenaren de belangen van CVvE Dukenburg behartigt en dat het daarom onterecht zou zijn om naast de bijdrage aan de vereniging van eigenaren nog mee te betalen aan het beheer dat CVvE Dukenburg voert.
De slotsom
3.15.
T&L heeft in hoger beroep geen concreet en specifiek bewijs aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een andere conclusie leiden. Voor het ambtshalve opdragen van bewijs ziet het hof geen aanleiding. Tegen de berekening van de boete en de wettelijke handelsrente, en tegen de data met ingang waarvan deze berekend zijn, heeft T&L geen grieven gericht. Voor zover zij daar in tweede termijn tijdens de mondelinge behandeling alsnog tegen heeft gegriefd, gaat het hof daaraan voorbij omdat zij deze grief niet in haar memorie van grieven heeft opgebracht. Het hoger beroep slaagt in overwegende mate niet. Alleen ten aanzien van de formulering van de verklaring van recht zal het hof het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen, zodat daarin tot uitdrukking gebracht wordt dat als het appartementsrecht A9 opnieuw bestemd zal worden tot gebruik als showroom en niet voor detailhandel, voor dit appartementsrecht geen bijdrage verschuldigd zal zijn.
3.16.
Omdat T&L in overwegende mate in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof T&L tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kostenveroordeling vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Hieronder begroot het hof de tot dit arrest gemaakte kosten.
3.17.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

4.1.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.2.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 16 juni 2021, behalve de beslissing onder 3.1 die hierbij wordt vernietigd en beslist als volgt:
4.3.
verklaart voor recht dat T&L Vastgoed zo lang zij eigenaar is van een of meer van de onroerende zaken plaatselijk bekend als Zwanenveld 90-22, 90-26, 90-42, 90-46, 90-48 en 90-50 en de ALV van CVvE Dukenburg geen andersluidend besluit heeft genomen en ten aanzien van appartementsrecht A9 alleen voor zolang dit appartementsrecht niet bestemd is tot showroom (waarbij de bestemming showroom inhoudt dat geen detailhandel plaatsvindt), gehouden is tot betaling van de CVvE-bijdragen gebaseerd op het besluit van de ALV van CVvE Dukenburg van 6 december 2018 om 11.00 uur inhoudende dat de jaarlijkse bijdragen van de leden van CVvE Dukenburg met ingang van 1 januari 2019 worden vastgesteld met een totale noemer van 2.402, waarbij de destijds toepasselijke verdeelsleutel van T&1, Vastgoed is vastgesteld op 79/2.402e deel en dat conform het besluit van de ALV van CVvE Dukenburg van 26 januari 2021 de huidige verdeelsleutel van T&L Vastgoed met ingang van l januari 2021 is vastgesteld op 79/2.396e deel;
4.4.
veroordeelt T&L tot betaling van de volgende tot vandaag gemaakte proceskosten van CVvE Dukenburg:
€ 5.610,- aan griffierecht
€ 8.632,- aan salaris van de advocaat van T&L (2 procespunten x appeltarief VI);
4.5.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, H.E. de Boer en R. Verkijk en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.

Voetnoten

1.Vgl. HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:148.