6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
1. Winkelcentrum [het winkelcentrum] te [vestigingsplaats] heeft een overkapping boven het voetgangersgebied van het winkelcentrum (hierna: de overkapping).
2. De eigenaren van de panden gelegen aan de overkapping zijn lid van [geïntimeerde] . Zij betalen aan [geïntimeerde] een kwartaalbijdrage. De bijdrage wordt berekend door de totale kosten van onder meer onderhoud en beheerte vermenigvuldigen met een breukdeel, welk breukdeel wordt vastgesteld op basis van de oppervlakte van het perceel van elk lid.
3. In de statuten van [geïntimeerde] staat dat zij onder meer het volgende doel heeft:
“het behartigen van de belangen, in de meest ruime zin des woords, van de eigenaren casu quo beperkt zakelijk gerechtigden van de overkapping van het voetgangersdomein van winkelcentrum [het winkelcentrum] te [vestigingsplaats] , welke overkapping met bestrating en alle bijkomende voorzieningen dienstig zijn aan de eigenaren die deel uitmaken van de vereniging van eigenaars Winkelcentrum [het winkelcentrum] en voorts [eigenaar 1] en [eigenaar 2] dan wel hun rechtsopvolgers”.
4. Op 8 juli 2011 is [appellante] eigenaar geworden van een pand gelegen aan de overkapping. Het betreffende pand behoorde daarvoor toe aan [eigenaar 2] . [appellante] drijft daarin een reisbureau. Het reisbureau heeft een ingang onder de overkapping en een ingang gelegen aan de andere kant van het pand, niet onder de overkapping. Na 8 juli 2011 zag [appellante] zich geconfronteerd met verzoeken van [geïntimeerde] tot betaling van de kwartaalbijdrage voor onderhouds- en beheerskosten.
5. Bij e-mail van 11 november 2011 heeft [appellante] onder meer het volgende aan [geïntimeerde] bericht:
“De zaak heeft uiteraard een juridische en een praktische kant. Om maar met de praktische kant te beginnen, we hebben in ieder geval besloten deel uit te gaan maken van de VVE, ongeacht de juridische uitkomst. Dat betekent dat we ook de daarmee gepaard gaande verplichtingen per omgaande zullen voldoen. Ik heb een paar kleine vragen over de facturen die ik verderop in deze mail aan u zal stellen, maar dit slechts ter verduidelijking voor onze administratie.”
6. In de loop van 2014 ontving [appellante] facturen van [geïntimeerde] die hoger waren dan voorheen. Op navraag van [appellante] liet (de administrateur van) [geïntimeerde] weten dat er extra kosten waren gemaakt voor de overkapping en voor de ‘upgrading’ van het onder de overkapping gelegen winkelcentrum (hierna: het winkelcentrum).
7. [appellante] is met ingang van het derde kwartaal van 2014 gestopt met het betalen van de facturen van [geïntimeerde] . [appellante] heeft tot en met het tweede kwartaal de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte bijdragen betaald.
8. [appellante] heeft op 13 augustus 2014 (productie 8 memorie van grieven in principaal appel) een e-mailbericht gestuurd aan de heer [medewerker van VP&A] van VP&A, Vastgoedmanagement B.V. (de administrateur van [geïntimeerde] ), dat luidde onder meer als volgt:
“(…) Eerder hadden wij contact in november 2011 betreffende het feit dat bij de overdracht van het pand [adres] op geen enkele wijze vooraf of tijdens het verkoopproces is duidelijk gemaakt dat daarna deel uit zou worden gemaakt van enige VVE. Desalniettemin was uw mening destijds dat dat het geval was en dat het er niet toe deed dat ons dat niet was meegedeeld of dat zulks vast lag in enige notariële akte. Ik heb u toen uiteindelijk duidelijk gemaakt dat wij uit praktische overweging voorlopig de facturen zouden betalen, maar dat we nog terug zouden komen op de juridische kant van de zaak.
Inmiddels blijkt uit zowel juridisch advies als ook uit kadastergegevens dat wij niet zijn geregistreerd als zijnde deel uitmakend van deze VVE en dat ook geen enkel recht dan wel plicht daarop is overgedragen bij de aankoop van [adres] . Wij stellen ons dan ook formeel op het standpunt hiervan geen deel uit te maken en verzoeken u vriendelijk alle door ons eerder overgemaakte bijdragen ten bedrage van € 30.453,46 exclusief BTW aan ons te retourneren. Bijgaand vindt u hiervan een overzicht (…)”
9. Bij e-mail van 7 november 2014 (prod 20 memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel) heeft [appellante] onder meer het volgende aan [geïntimeerde] bericht:
“Lang verhaal kort vind ik de bijdrage onevenredig hoog en wil ik best toetreden tot de vereniging, maar niet op basis van de kosten die de oude verdeling met zich meebrengt. Mijn voorstel zou, hiermee rekening houdend, in dat geval zijn dat wij voor 210 a 220 / 26867 e deel lid (zeg maar ongeveer 1/3 van de deelname zoals door momenteel door u vastgesteld) lid zouden bereid zijn deel te nemen als lid in de vereniging.”
6.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] :
te verklaren voor recht dat [appellante] gehouden is zowel de bijdrage per kwartaal als de bijdragen voor het onderhoud die niet onder de bijdrage per kwartaal vallen, zoals vastgesteld door de Algemene vergadering voor haar breukdeel aan [geïntimeerde] te voldoen, althans de bijdrage per kwartaal, zoals vastgesteld door de Algemene vergadering voor haar breukdeel aan [geïntimeerde] te voldoen;
[appellante] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 2.460,87 per kwartaal, althans de door de algemene ledenvergadering vastgestelde dan wel geïndexeerde hoogte van de bijdrage per kwartaal, te berekenen vanaf 1 oktober 2015, althans een bijdrage als de rechtbank in goede justitie meent te bepalen, te vermeerderen met BTW, wettelijke rente en indexering, telkens op de eerste dag van het kwartaal;
[appellante] te veroordelen te betalen aan [geïntimeerde] de bijdrage in het onderhoud van de overkapping die niet onder de bijdrage per kwartaal valt, zoals vastgelegd door de Algemene vergadering voor haar breukdeel (653/28.867e deel), althans een bijdrage als de rechtbank in goede justitie meent te bepalen, te vermeerderen met BTW, wettelijke rente en indexering, telkens op de in de factuur omschreven datum;
[appellante] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen € 35.767,85 (€ 33.994,22 aan achterstallige bijdragen, € 603,63 aan rente en € 1.210,00 aan buitengerechtelijke kosten), althans een bijdrage als de rechtbank in goede justitie meent te bepalen;
[appellante] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen de wettelijke rente over de openstaande bijdragen vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
[appellante] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [geïntimeerde] ;
alles voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] kort samengevat, primair ten grondslag gelegd
dat [appellante] lid is geworden van [geïntimeerde] door verkrijging van de eigendom van het winkelpand, althans dat [appellante] zich bij e-mailbericht van 11 november 2011 als lid van [geïntimeerde] heeft aangemeld en daartoe door het bestuur is toegelaten. Subsidiair voert [geïntimeerde] aan dat [appellante] en [geïntimeerde] op 11 november 2011 een overeenkomst hebben gesloten, waarbij [appellante] zich heeft verbonden tot betaling van de bijdragen en de overige onderhoudskosten. Meer subsidiair stelt [geïntimeerde] dat [appellante] op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden is de bijdragen te betalen, althans (nog meer subsidiair) dat [appellante] op grond van ongerechtvaardigde verrijking schadevergoeding ter hoogte van de bijdragen aan [geïntimeerde] verschuldigd is, althans (uiterst subsidiair) dat [appellante] als mede-eigenaar van de (mandelige) overkapping gehouden is bij te dragen in de kosten van onderhoud, reiniging en vernieuwing daarvan.
6.2.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij voert aan dat [geïntimeerde] een vereniging in de zin van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is, zodat [appellante] niet door het verkrijgen van de eigendom van het winkelpand lid is geworden. Voorts stelt [appellante] – samengevat – dat zij op 11 november 2011 dacht dat [geïntimeerde] een vereniging in de zin van boek 5 van het BW is en dat [geïntimeerde] zich alleen met de overkapping bezighoudt, zodat [appellante] bij het e-mailbericht van die datum niet de wil heeft uitgesproken lid te worden van [geïntimeerde] , althans dat [geïntimeerde] daar niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. [appellante] heeft bij e-mail van 11 november 2011 voorts aangegeven nog wel een aantal vragen te hebben. [appellante] heeft het lidmaatschap in elk geval opgezegd op 7 november 2014. [appellante] is op grond van de redelijkheid en billijkheid noch ongerechtvaardigde verrijking gehouden tot betaling van de bijdragen, omdat zij niet profiteert van de ‘upgrading’ van het winkelcentrum. Zij heeft namelijk haar hoofdingang buiten het winkelcentrum, slechts één op de tien klanten komt via het winkelcentrum het pand binnen en zij is niet afhankelijk van het winkelend publiek. Bovendien ligt slechts een klein deel van haar pand aan de overkapping, zodat het door [geïntimeerde] gehanteerde breukdeel niet redelijk is. Van gemeenschappelijk eigendom van de overkapping is geen sprake.
6.2.4.In het eindvonnis van 11 mei 2016 heeft de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaard dat [appellante] de kwartaalbijdrage en de bijdrage voor onderhoud die niet onder de kwartaalbijdrage valt, voor 2014, zoals vastgesteld door de algemene vergadering, voor haar breukdeel aan [geïntimeerde] moet voldoen;
[appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 26.151,97, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
[appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen 653/28.867e deel van de door [geïntimeerde] met ingang van 1 januari 2015 gemaakte kosten (inclusief BTW) voor het onderhoud en het beheer van de overkapping en het winkelcentrum, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
[appellante] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] tot 11 mei 2016 begroot op € 3.176,03
en het meer of anders gevorderde afgewezen.