ECLI:NL:GHARL:2023:2840

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
21/00598
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een personenauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 2.640, opgelegd door de Inspecteur. De naheffingsaanslag is gebaseerd op de handelsinkoopwaarde van een in Duitsland aangeschafte Land Rover Range Rover Sport, die zwaar beschadigd was bij aankoop. De Inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 17.340, na een waardevermindering van € 13.675 wegens schade. Belanghebbende betwist deze waardevermindering en stelt dat de schade groter is dan door de Inspecteur is aangenomen.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting heeft belanghebbende een taxatierapport ingebracht ter onderbouwing van haar stellingen, maar het Hof heeft geoordeeld dat dit rapport niet voldoet aan de vereisten en niet als bewijs kan worden gebruikt. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de waardevermindering hoger is dan het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag.

Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door de vierde meervoudige belastingkamer op 4 april 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00598
uitspraakdatum: 4 april 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 12 april 2021, nummer AWB 20/3190, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 24 januari 2020 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 2.640.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 april 2020 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 12 april 2021 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 21 mei 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft op 20 september 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft op 28 februari 2023 een nader stuk ingediend.
1.7.
De Inspecteur heeft op 3 en 7 maart 2023 nadere stukken ingediend.
1.8.
Belanghebbende heeft op 7 maart 2023 een pleitnota ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2023. Namens belanghebbende is verschenen haar zoon [naam1] , bijgestaan door [naam2] en taxateur [naam3] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam4] en [naam5] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 5 september 2019 in Duitsland een gebruikte personenauto van het merk en type Land Rover Range Rover Sport 3.0 TDV6 HSE (hierna: de auto) gekocht voor € 11.596 exclusief btw. De datum eerste toelating – in Duitsland – is 28 april 2015. De auto heeft blijkens de voertuiggegevens een CO2-uitstoot van 182 gram per kilometer.
2.2.
Bij de aankoop van de auto was deze zwaar beschadigd. Voor de calculatie van de reparatiekosten van de auto heeft belanghebbende een taxateur ingeschakeld. Deze taxateur heeft op 11 september 2019 de reparatiekosten berekend op € 27.432. Nadien heeft belanghebbende herstelwerkzaamheden verricht, omdat – zoals belanghebbende ter zitting van het Hof heeft opgemerkt – de auto anders een zogenoemde Wachten op keuren-status (WOK-status) zou krijgen.
2.3.
Met het oog op de registratie in het Nederlandse kentekenregister heeft belanghebbende de herstelde auto op 8 oktober 2019 aangemeld bij de RDW. De RDW heeft de auto goedgekeurd.
2.4.
Belanghebbende heeft op 10 oktober 2019 voor de BPM aangifte gedaan naar een bedrag van € 768. Bij de aangifte is een op 8 oktober 2019 opgesteld taxatierapport overgelegd. Blijkens het taxatierapport heeft de inspectie van de auto op 8 oktober 2019 plaatsgevonden en bedroeg de tellerstand op dat moment 115.055 kilometer. In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 3.909, gebaseerd op een waarde in onbeschadigde staat van € 31.341 (XRAY-koerslijst) en een schade van € 27.432. Laatstgenoemde schade is gebaseerd op de schadecalculatie van 11 september 2019 (zie 2.2).
2.5.
De tenaamstelling van de auto in het kentekenregister heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2019.
2.6.
De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ door Domeinen Roerende Zaken (hierna: de DRZ) laten doen. Nadat belanghebbende de oproeping van DRZ had ontvangen, heeft belanghebbende weer enige beschadigde delen terug gemonteerd. De herstelde delen die zich niet leenden voor terugplaatsing, zoals voorruit en hemelbekleding, zijn blijven zitten.
2.7.
Van het onderzoek door DRZ is op 22 oktober 2019 een rapport opgemaakt. In het rapport is als laagste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 31.015 vermeld, gebaseerd op de koerslijstwaarde X-RAY (Marge). Wegens vastgestelde schade is een waardevermindering in aanmerking genomen van € 13.675 (76% van de bruto schadecalculatie van € 18.112), zodat de handelsinkoopwaarde € 17.340 bedraagt.
2.8.
De Inspecteur heeft met dagtekening 24 januari 2020 een naheffingsaanslag BPM aan belanghebbende opgelegd van € 2.640. Deze naheffingsaanslag is als volgt berekend:
Consumentenprijs (= historische nieuwprijs)
€ 117.200
Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd)
€ 31.015
Waardevermindering wegens schade (76% van € 18.112)
-/- 13.675
= Handelsinkoopwaarde (beschadigd)
17.34
Afschrijving
85,20%
Historische BPM
€ 23.039
Afschrijving (85,20%)
-/- 19.631
= Verschuldigde BPM
3.408
Door belanghebbende is betaald op aangifte
-/- 768
Naheffingsaanslag
€ 2.640
2.9.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de waardevermindering hoger is dan het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag van € 13.675, zodat de naheffingsaanslag is gehandhaafd. Het beroep van belanghebbende is daarom ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag van € 2.640 tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2.
Belanghebbende betoogt i) dat aanleiding bestaat voor een verdere waardevermindering van de handelsinkoopwaarde wegens schade, ii) dat het waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde meer bedraagt dan 76% van de herstelkosten, en iii) dat het schadeverleden een waardeverminderend effect heeft. De Inspecteur neemt de tegenovergestelde standpunten in.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslag.

4.Beoordeling van het geschil

Handelsinkoopwaarde; omvang schade
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij de auto sprake is van meer dan normale gebruiksschade, zodat er plaats is om de afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport als bedoeld in artikel 10, lid 8, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM). De omvang van het waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van de auto houdt partijen echter verdeeld.
4.2.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die zich beroept op een vermindering, daarvan de bewijslast draagt (vgl. HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, r.o. 2.3.4; HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1273, r.o. 4.2.6). Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de waardevermindering door meer dan normale gebruiksschade meer bedraagt dan € 13.675. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.3.
Ter onderbouwing van de gestelde schade verwijst belanghebbende naar het door haar ingebrachte taxatierapport. Ter zake van dit rapport heeft belanghebbende ter zitting van het Hof desgevraagd opgemerkt dat de inspectie van de auto niet op 8 oktober 2019 – zoals in het rapport is vermeld – heeft plaatsgevonden, maar op 11 september 2019. Verder heeft belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard dat in het rapport schades zijn vermeld die na afloop van de taxatie, maar voorafgaand aan de keuring bij de RDW, zijn hersteld, omdat de auto anders een WOK-status zou krijgen (zie 2.2). Daarmee staat vast dat belanghebbende met dit taxatierapport een onjuiste schadecalculatie en onjuist beeldmateriaal aan de Inspecteur heeft verstrekt, zodat dit taxatierapport niet voldoet aan de voorwaarden opgenomen in bijlage I behorende bij artikel 8, lid 4, letter b, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Uitvoeringsregeling BPM). Bovendien tracht belanghebbende met dit taxatierapport bewijs aan het Hof te leveren om haar stellingen omtrent de waarde van de auto te onderbouwen. Nu dit taxatierapport niet naar waarheid is opgemaakt, heeft belanghebbende gedreigd hiermee het Hof op het verkeerde been te zetten, hetgeen een schending is van de fundamentele beginselen van het procesrecht. Het Hof acht dan ook – met overeenkomstige toepassing van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – terzijdelegging van dit bewijsmiddel gerechtvaardigd.
4.4.
Nu het Hof voor de beoordeling van dit geschil geen acht slaat op het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport, heeft belanghebbende de door haar gestelde schade, alsmede de waardevermindering wegens het schadeverleden en wegens het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekje, geenszins aannemelijk gemaakt.
4.5.
Verder staat vast dat na de datum waarop de aangifte BPM is ingediend (10 oktober 2019), belanghebbende enige beschadigde delen heeft terug gemonteerd op de auto nadat zij de oproeping van DRZ had ontvangen (zie 2.6). Dit betekent dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarde in artikel 8, lid 8 Uitvoeringsregeling BPM dat de auto ten hoogste zes werkdagen na de datum waarop de aangifte is ingediend in ongewijzigde staat beschikbaar wordt gehouden om de auto in deze staat te tonen op een door de inspecteur aan te wijzen plaats en tijdstip. Ten tijde van de taxatie door DRZ verkeerde de auto dus in een andere staat dan waarin deze zich op het tijdstip van het doen van de aangifte bevond, zodat ook aan het ter zake daarvan opgemaakte rapport voor deze procedure geen betekenis toekomt. Dit brengt mee dat belanghebbendes stelling dat het waardeverminderende effect van de door DRZ getaxeerde herstelkosten meer bedraagt dan 76%, niet kan slagen, nu deze herstelkosten niet zijn gebleken.
Handelsinkoopwaarde; waardedrukkend effect van door DRZ getaxeerde herstelkosten
4.6.
Gelet op het overwogene bij 4.5 overweegt het Hof het hiernavolgende ten overvloede.
4.7.
Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag is de Inspecteur uitgegaan van door DRZ getaxeerde herstelkosten van € 18.112. De Inspecteur heeft daarvan 76% (€ 13.675) als waardevermindering in aanmerking genomen, hetgeen volgens hem meer bedraagt dan het percentage van 72 dat is vermeld in onderdeel 3.5 van bijlage I behorende bij artikel 8, lid 4, letter b, Uitvoeringsregeling BPM. Volgens belanghebbende bedraagt de waardevermindering meer dan 76%.
4.7.
Een raming van herstelkosten geeft niet zonder meer de waardevermindering als gevolg van schade weer, reeds omdat in het kader van het herstellen van schade aan (onder)delen van een personenauto onvermijdelijk ook de normale sporen van gebruik – die reeds in de volgens de koerslijst bepaalde handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig worden verdisconteerd – verdwijnen (vgl. HR 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2822, r.o. 2.4.3 en HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1273, r.o. 4.2.4).
4.8.
Gelet op de leeftijd van de auto (circa 4,5 jaar) en het aantal gereden kilometers (115.055 km) acht het Hof niet aannemelijk dat het waardeverminderende effect van de gecalculeerde herstelkosten meer bedraagt dan 76%. Maar zelfs al zou aanleiding bestaan voor een hoger percentage – quod non – dan nog zal dat niet leiden tot een hogere waardevermindering nu is gebleken dat de Inspecteur ten onrechte herstelkosten in aanmerking heeft genomen (zie 4.5).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier. De beslissing is op 4 april 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen
(A.J.H van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 5 april 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.