ECLI:NL:GHARL:2023:2578

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
200.320.360/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en omgangsregeling bij minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2019. De moeder, verzoekster in beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 25 november 2022 de ondertoezichtstelling had verlengd, aangevochten. De moeder is bijgestaan door haar advocaat, mr. F. Hofstra, terwijl de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid als verweerster in hoger beroep is aangemerkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in de procedure een adviserende rol vervuld.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen van de GI over het ontbreken van een structurele en regelmatige omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader onvoldoende zijn voor het aannemen van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De moeder heeft verklaard dat zij bereid is om, ook zonder ondertoezichtstelling, mee te werken aan een omgangsregeling. Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is, omdat de ontwikkeling van de minderjarige niet in gevaar is en de zorgen van de GI niet voldoende zijn onderbouwd. De beschikking van de kinderrechter is gedeeltelijk bekrachtigd, maar het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling is afgewezen.

De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarige en de ouders, en de rol van de GI in het begeleiden van de omgangsregeling. Het hof heeft de beschikking uitgesproken in het openbaar, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.360/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 186336)
beschikking van 21 maart 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in beroep,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 22 december 2022;
- een journaalbericht van 29 december 2022 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 30 december 2022;
- het verweerschrift van de GI van 19 januari 2023 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 7 februari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2023 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn mevrouw [naam1] en mevrouw [naam2] verschenen. [de vader] (de vader), die door het hof in deze procedure is aangemerkt als informant en is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, is via een beeldbelverbinding verschenen.

3.De feiten

3.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2019, wordt uitgeoefend door de moeder. Het ouderlijk gezag van de vader is beëindigd bij beschikking van 24 maart 2021.
3.2
[de minderjarige] woont bij de moeder.
3.3
Bij beschikking van 11 december 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van 27 november 2019 tot en met 27 november 2020. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst in de bestreden beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is de ondertoezichtstelling verlengd tot 27 november 2023.
4.2
De moeder komt met vijf grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en zij verzoekt het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Uit de stukken blijkt, en zo is door de moeder en de GI ter zitting verklaard, dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt en er over hem op zichzelf geen zorgen zijn. Zo is [de minderjarige] dit schooljaar gestart op het speciaal basisonderwijs waar hij goed op zijn plek lijkt te zitten en zal hij vanaf maart dit jaar één weekend per twee weken op een zorgboerderij logeren. Ook over de opvoedomgeving van [de minderjarige] bij de moeder heeft de GI geen zorgen. Over het niet tot stand komen van een structurele en regelmatige omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader heeft de GI wel zorgen. Hoewel de afgelopen jaren verschillende professionals zich hebben bezig gehouden met de omgangsregeling, is het tot dusverre onvoldoende gelukt om een structurele en regelmatige, en daarmee voor [de minderjarige] betrouwbare, omgangsregeling op te starten. Volgens de GI vormt het niet tot stand komen van een dergelijke omgangsregeling een bedreiging voor de hechting en identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . De hulpverlening die in het kader van de ondertoezichtstelling door de GI wordt ingezet ziet dan ook (enkel) op het opstarten van een omgangsregeling in de bedoelde zin. Dat betekent, en zo is door de GI ook ter zitting verklaard, dat hier sprake is van een zogenaamde ‘omgangsondertoezichtstelling’.
5.3
Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Uit vaste rechtspraak (onder andere HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1009, HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295 en HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:766) blijkt dat de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. Aan de toewijzing van een dergelijke ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel, die voornamelijk tot doel heeft de omgang tussen de ouder en de minderjarige te begeleiden, moeten hoge motiveringseisen worden gesteld.
Uit deze vaste rechtspraak volgt eveneens dat de enkele omstandigheid dat een minderjarige geen contact heeft met zijn/haar vader, geen toereikende motivering oplevert voor het opleggen van een maatregel als de ondertoezichtstelling. Dit geldt ook voor de enkele kans dat het ontbreken of niet nakomen van een omgangsregeling voor de minderjarige nadelig of schadelijk zal zijn, onder meer omdat deze daardoor in een loyaliteitsconflict zou kunnen komen te verkeren.
5.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de zorgen die de GI over [de minderjarige] heeft vanwege het ontbreken van een structurele en regelmatige omgangsregeling onvoldoende zijn voor het kunnen aannemen van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, waardoor de maatregel van ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is.
5.5
Veeleer bedreigend voor de ontwikkeling vindt het hof daarentegen het feit dat de ondertoezichtstelling nog altijd niet heeft geresulteerd in de totstandkoming van een omgangsregeling met voldoende structuur en regelmaat. Zo is – bij gebreke van de daarvoor benodigde informatie - nog altijd onvoldoende duidelijk welke omgangsregeling überhaupt het meest in het belang van [de minderjarige] is. In zijn beschikking van 21 juli 2022, waarin de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de periode tot 27 november 2022 werd bekrachtigd, heeft dit hof in rechtsoverweging 5.4 hierover het volgende overwogen:
“ Het hof overweegt dat de GI de aankomende tijd in het kader van de ondertoezichtstelling, gelet op de (onder 5.2) genoemde signalen, de omgang dient te blijven monitoren en op korte termijn de noodzakelijke hulpverlening dient op te starten (interactieve video-observatie en diagnostisch onderzoek) om zodoende in combinatie met de informatie vanuit het lopende reclasseringstraject meer zicht te krijgen op de persoonlijke situatie van de vader en het perspectief van een passende en veilige omgangsregeling, en om zicht te houden op de ontwikkeling van [de minderjarige] in deze onzekere en complexe (gezins)situatie. Tussenkomst van de GI is daarnaast van belang voor het maken van afspraken tussen de ouders, omdat zij vanwege het contactverbod geen direct contact met elkaar kunnen en mogen hebben. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders dit zelf zullen oppakken en dat de lopende omgangsregeling in een vrijwillig kader zal worden voortgezet, gelet op de afhoudende en ontkennende houding van de vader ten aanzien van de door de betrokken hulpverleners en de moeder geuite zorgen, alsook de houding en uitspraken van de moeder (ook in hoger beroep) dat zij zonder ondertoezichtstelling de omgang stop zal zetten en dat de situatie van [de minderjarige] juist voldoende voorspelbaar is wanneer er geen omgang is.”
Ter zitting is namens de GI verklaard dat diagnostisch onderzoek naar de meest passende omgangsregeling door organisatorische problemen aan de kant van de GI nog altijd niet heeft kunnen plaatsvinden. Op grond van hetgeen ter zitting is verklaard omtrent de gang van zaken valt tegelijkertijd niet te verwachten dat een dergelijk onderzoek op korte termijn wel kan plaatsvinden. Wat daarvan de oorzaak ook moge zijn, duidelijkheid over een passende regeling zal er ook in de nabije toekomst niet komen. Ook inzicht in de persoonlijke situatie van de vader ontbreekt nog altijd. Ter zitting heeft de vader stellig verklaard niet voornemens te zijn om deze persoonlijke informatie wel aan de moeder te verstrekken waardoor het onmogelijk blijft om vast te stellen dat de veiligheid van [de minderjarige] tijdens omgang met de vader is gewaarborgd.
5.6
Ten slotte overweegt het hof dat de moeder ter zitting heeft verklaard dat zij, onder begeleiding en op een geschikte locatie, ook zonder een ondertoezichtstelling voornemens is om mee te werken aan omgang tussen [de minderjarige] en de vader. Zij heeft hiertoe zelfstandig [naam3] ingeschakeld om een dergelijke omgang te begeleiden. Het hof gaat ervan uit dat de moeder, in het belang van [de minderjarige] , zich ook in de toekomst hiertoe blijft inzetten.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen met ingang van de datum van deze beschikking en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 november 2022 voor wat betreft de periode tot heden;
vernietigt voornoemde beschikking met ingang van heden en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] af voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden;
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.A. Vermeulen en P.S. Bakker, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 21 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.