3.9Zowel Zilveren Kruis als ASR heeft klachten ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Zwolle (RTG). Dat heeft in beide procedures geleid tot uitspraken van 26 maart 2021 waarin het bevel is gegeven tot doorhaling van de inschrijving van [appellant2] in het BIG-register en schorsing van de inschrijving bij wijze van voorlopige voorziening. Het RTG overwoog onder meer het volgende.
- In de zaak tegen Zilveren Kruis
Declareren zorg die niet is geleverd
Klaagster [Zilveren Kruis, toevoeging hof] heeft van een aantal verrichtingen geconstateerd dat deze wel zijn gedeclareerd maar dat uit het dossier niet blijkt dat deze hebben plaatsvonden. Ook werden 19 röntgenfoto's gedeclareerd, terwijl de patiënt volgens het dossier niet op de afspraak was verschenen.
Beklaagde [ [appellant2] , toevoeging hof] heeft ter zitting aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat een "no show" werd gedeclareerd. Als een patiënt niet verscheen op de afspraak dan voerde hij in het systeem in dat de rekening "voor eigen risico" was.
Het ziekenhuis heeft dit volgens hem niet correct verwerkt.
Het college overweegt dat beklaagde als zorgverlener verantwoordelijk is voor het invoeren van de juiste declaratiegegevens. De omstandigheid dat de nota's door het ziekenhuis werden verstuurd ontsloeg hem niet van zijn verantwoordelijkheid de verrichting zo te registreren dat het ziekenhuis deze volgens de richtlijnen van de NZa bij de patiënt zelf kon declareren. Als in het dossier genoteerd staat dat een patiënt niet is verschenen en beklaagde voert op dezelfde dag ter declaratie een röntgenfoto op, dan kan dit niet anders dan een opzettelijk onjuiste declaratie zijn waar beklaagde zelf verantwoordelijk voor kan worden gehouden. Het college wijst er daarbij op dat in het rapport van 14 juli 2017 is vermeld dat klaagster heeft gecontroleerd wie de verrichting heeft vastgelegd middels een login van de registratie. Uitkomst van die controle was dat beklaagde de verrichtingen zelf heeft geregistreerd.
Voor de bevinding van klaagster dat in 7 van de 78 declaraties met zorgcode 234070 en
13 van de 65 declaraties met zorgcode 234196 is geconstateerd dat de zorg feitelijk niet is geleverd, heeft beklaagde geen verklaring gegeven. Het college zal daarom uitgaan van de juistheid van deze constateringen.
Declareren zwaardere verrichting dan is uitgevoerd
Deze bevinding heeft met name betrekking op de declaratiecode 234070. Van de 78 keer dat deze code is gedeclareerd, is in 19 gevallen niet vermeld dat een alveolotomie is uitgevoerd. In nog eens 14 gevallen is wel vermeld dat een alveolotomie ("alv") is verricht, maar is naast code 234070 voor de alveolotomie, ook de code 234041 (operatieve verwijdering gebitselement) gedeclareerd.
Beklaagde heeft geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de feitelijke bevindingen van klaagster. Wel heeft beklaagde uiteengezet waarom naar zijn mening code 234041 wel samen met code 234070 gecombineerd mag worden. Beklaagde verwijst in dat verband naar een aan hem gerichte brief van de NZa van 17 september 2014. De NZa reageert in deze brief op door beklaagde gestelde vragen. De NZa schrijft onder meer: "[wij] kunnen [u] melden dat er binnen de kaakchirurgie geen combinaties van prestaties per definitie zijn uitgesloten om gelijktijdig geregistreerd te worden indien zij beide ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd." Hieruit leidt beklaagde af dat als hij bijvoorbeeld bij het operatief verwijderen van een gebitselement (234041) ook een oneffenheid aan het kaakbot moet verhelpen, hij ook de code 234070 (alveolotomie) mag declareren.
Het college is van oordeel dat dit verweer niet slaagt. In de eerste plaats is het citaat onvolledig, nu de NZa in haar brief ook wijst op het uitgangspunt dat het niet is toegestaan om meerdere prestaties voor één verrichting vast te leggen. En dat is precies wat beklaagde deed. De operatieve verwijdering van een gebitselement en het uitvoeren van een als gevolg daarvan noodzakelijke botcorrectie moet worden aangemerkt als één verrichting, waarvoor de daarop van toepassing zijnde code moet worden gebruikt en dat is de code 234041. Dat genoemde verrichting op deze wijze moet worden gedeclareerd is daarnaast in overleg tussen de NZa en vertegenwoordigers van de beroepsgroep afgestemd en werd ook in de betreffende periode al als zodanig met regelmaat door de beroepsvereniging en de wetenschappelijke vereniging richting haar leden gecommuniceerd.
Binnen de beroepsgroep bestond ook ten tijde van de verweten gedragingen consensus dat een andere manier van declareren niet rechtmatig is. Dat beklaagde daadwerkelijk de overtuiging had dat zijn manier van combineren van codes wel rechtmatig was, is niet goed voorstelbaar.
Van de 543 beoordeelde röntgengerelateerde declaratiecodes bleek in 195 gevallen dat de foto's niet aanwezig waren in het systeem. Beklaagde bestrijdt deze bevinding niet, maar gaat ervan uit dat de dossiers buiten zijn schuld om niet compleet zijn. Hij wijst er daarbij op dat hij ook in zijn huidige praktijkvoering ervaart dat dossiers (…) vaak niet compleet zijn. Daarnaast heeft beklaagde beschreven dat hij de beoordeling van een röntgenfoto soms bij een volgend consult voor een tweede keer doet en deze dan ook voor een tweede keer kan declareren.
Het college overweegt dat beklaagde als behandelend kaakchirurg verantwoordelijk was voor de dossiervoering. Het pas nu gevoerde verweer dat (…) de administratie niet op orde [is], is onvoldoende onderbouwd en overigens ook te laat aangevoerd. De enkele stelling dat beklaagde ook in zijn huidige praktijk dossiers heeft (…) waarin niet alle documentatie aanwezig is, is in ieder geval volstrekt onvoldoende als onderbouwing van dit verweer. Voor zover het ontbreken van röntgenfoto's kan worden verklaard door het opnieuw declareren van de beoordeling van een eerder gemaakte en beoordeelde foto kan dit beklaagde niet baten. Dat bijvoorbeeld bij een vervolgbehandeling de eerder beoordeelde foto nogmaals bekeken wordt, neemt immers niet weg dat de beoordeling al eerder is gedaan en niet opnieuw gedeclareerd kan worden.
Het ontbreken van een groot deel van de gedeclareerde röntgenfoto's rechtvaardigt dan ook de conclusie dat deze, althans een belangrijk deel hiervan, niet zijn gemaakt en ten onrechte zijn gedeclareerd.
Uit de dossiers blijkt niet dat de gedeclareerde prestaties zijn geleverd
Uit wat hiervoor is overwogen onder "declareren zorg die niet is geleverd" blijkt genoegzaam dat van een grote hoeveelheid gedeclareerde verrichtingen geen aantekening of ander bewijs is terug te vinden in de dossiers. Beklaagde heeft hiervoor geen afdoende verklaring gegeven.
Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk gemaakt en onderbouwd dat er door beklaagde in de periode juli 2010 tot en met 2012 systematisch onrechtmatig is gedeclareerd. Dat een deel van de gecontroleerde declaraties betrekking zal hebben op vóór juli 2010 gedane verrichtingen, doet aan deze conclusie niet af, nu de meerderheid van de gecontroleerde declaraties betrekking heeft op verrichtingen die in 2011 en 2012 hebben plaatsgevonden en het onderzoek daarbij een algemeen beeld laat zien van de wijze van declareren door beklaagde.
Het lag op de weg van beklaagde hiertegen concreet en onderbouwd verweer te voeren. Beklaagde heeft dit nagelaten. Hij heeft in deze tuchtprocedure geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid schriftelijk verweer te voeren naar aanleiding van de klacht. Ondanks herhaalde verzoeken van klaagster heeft beklaagde ook in de periode voor indiening van de tuchtklacht niet inhoudelijk en onderbouwd gereageerd op de door klaagster gedane bevindingen. Voor zover beklaagde zich wel heeft verweerd, heeft dit met name bestaan uit een bevestiging van de verweten handelwijze, waarbij hij deze handelwijze heeft verdedigd. Gelet op de aanzienlijke hoeveelheid aangetroffen onregelmatigheden moet worden aangenomen dat het onrechtmatig declareren op grote schaal gedurende een langere periode heeft plaatsgevonden. Beklaagde moet zich daar naar het oordeel van het college terdege bewust van zijn geweest.
- In de zaak tegen ASR
Bij het onderzoek wordt geconstateerd dat zeer vaak beeldvormend onderzoek wordt gedaan zonder dat de indicatie daarvoor in het dossier is genoteerd. Ook ontbreekt de motivering/indicatie van het gebruikmaken van een CB-CT met een hoge stralingsbelasting in plaats van een OPT of solo-opname met een aanzienlijk lagere stralingsbelasting. Voorts wordt geconstateerd dat niet alle gedeclareerde foto's in het dossier zijn terug te vinden en dat de beoordeling van een bepaalde foto meerdere malen wordt gedeclareerd.
Belaagde (hof [appellant2] ) heeft hiertegen aangevoerd dat de CB-CT meer informatie biedt dan een OPT of solo-opname en dat hij deze methode van röntgenonderzoek ondanks de hogere stralingsbelasting daarom vaak toepast. Bij een apexresectie is een (lokale) CB-CT volgens hem bijvoorbeeld van toegevoegde waarde omdat hieruit kan blijken dat een apexresectie niet de juiste behandeling zou zijn. Dit is informatie die uit een solo foto niet altijd is te herleiden, aldus beklaagde. Beklaagde heeft voorts beschreven dat hij de beoordeling van een röntgenfoto soms bij een volgend consult voor een tweede keer doet en deze dan ook voor een tweede keer kan declareren. Bij een implantologische behandeling wordt naast een OPG aanvullend een CB-CT gemaakt en vervolgens opnieuw een CB-CT gemaakt direct na plaatsen van het implantaat, bij de controle na 2-3 weken, bij de nulmeting en bij de controle na 1 jaar. Daarnaast zijn de niet aangetroffen röntgenfoto's volgens beklaagde gewoon aanwezig op de praktijk.
Het college overweegt dat de conclusies in het onderzoeksrapport ten aanzien van de röntgenfoto's voldoende onderbouwd en inzichtelijk zijn. Uit de rapportage, maar ook uit wat beklaagde daarover ter zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat beklaagde zeer vaak beeldvormend onderzoek laat doen zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat. Ook voor het type onderzoek dat beklaagde uit laat voeren bestaat regelmatig geen rechtvaardiging. Beklaagde handelt in dit opzicht niet volgens de geldende richtlijnen, en daarmee niet in overeenstemming met de geldende principes waarop de stralingsbescherming is gestoeld, waaronder het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable). Dat beklaagde heeft gehandeld volgens een in zijn eigen praktijk geldend protocol verandert niets aan deze conclusie. Beklaagde heeft dit protocol niet overgelegd, maar gezien de uitwerking daarvan in de praktijk, kan niet anders dan worden aangenomen dat dit protocol evenmin in overeenstemming is met de geldende radiologie richtlijnen en de basisprincipes van stralingsbescherming. Om te blijven bij het eerder aangehaalde voorbeeld: Het maken van een CB-CT voorafgaand aan een apexresectie zoals hiervoor beschreven is simpelweg veelal niet geïndiceerd. Waar dit vanwege bijzondere omstandigheden wel het geval zou zijn, had beklaagde dit expliciet dienen te noteren. Het college constateert dan ook dat beklaagde (zeer) veel vaker dan gerechtvaardigd beeldvormend onderzoek doet en daarbij ook veel vaker dan gerechtvaardigd kiest voor kostbaarder (en voor de patiënt belastender) onderzoek. Hiermee kan beklaagde een hogere vergoeding incasseren. Dat gaat ten koste van de (rechts)persoon die deze vergoeding moet betalen, maar ook ten koste van de patiëntveiligheid. De patiënt wordt namelijk zonder noodzaak blootgesteld aan (veel hogere) stralingsbelasting. Ook het meermaals declareren van de beoordeling van (dezelfde) röntgenfoto is niet gerechtvaardigd. Dat bijvoorbeeld bij een vervolgbehandeling eerder beoordeelde foto nogmaals bekeken wordt, neemt immers niet weg dat deze beoordeling al eerder is gedaan en gedeclareerd. Het ontbreken van diverse röntgenfoto's rechtvaardigt voorts de conclusie dat deze niet zijn gemaakt en ten onrechte zijn gedeclareerd. Aan de stelling van beklaagde dat deze röntgenfoto's er wel zouden zijn gaat het college voorbij. Beklaagde is ruimschoots in de gelegenheid geweest de röntgenfoto's te overleggen. Beklaagde heeft dat tot op heden echter niet gedaan en ook niet voldoende onderbouwd uitgelegd waarom dat niet mogelijk was.
Declareren niet-verzekerde zorg als verzekerde zorg/onvoldoende transparantie richting patiënt
Kager heeft in haar onderzoeksrapportage voldoende inzichtelijk gemaakt dat beklaagde niet-verzekerde zorg als verzekerde zorg declareerde bij de verzekeraar. Daarbij ging het met name om declaratiecodes die zowel onder verzekerde zorg als onder niet-verzekerde zorg kunnen vallen, maar waarbij uit het dossier blijkt dat op het moment van declareren duidelijk was dat het geen verzekerde zorg betrof (bijvoorbeeld omdat de zorg werd geleverd in het kader van het plaatsen van implantaten in kaken waarin nog eigen gebitselementen aanwezig zijn). Ook is voldoende inzichtelijk gemaakt dat patiënten hierover niet (volledig) werden geïnformeerd en dat een kloppende begroting vaak ontbrak. Illustratief voor deze handelwijze is de door beklaagde verzonden begroting aan één van zijn patiënten (e-mail van 9 september 2015 aan patiënt 'G'), waarin hij enerzijds de kosten voor het plaatsen van een implantaat voor de patiënt begroot en vervolgens schrijft 'Andere verrichtingencodes worden gedeclareerd ten laste van de basisverzekering, zoals bij uw inschrijving reeds is aangegeven. Dat geldt dus ook voor de eerdere behandelingen en foto's." Beklaagde heeft tegen deze bevindingen van klager geen onderbouwd verweer gevoerd. De enkele stelling ter zitting dat de bevindingen van Klager niet juist zijn is onvoldoende om aanleiding te geven tot twijfel aan de juistheid van de in het rapport vastgelegde conclusies op dit punt.
Onterecht gebruik van prestatiecodes
Klager heeft in haar onderzoek onder meer beschreven dat beklaagde onterecht prestatiecodes combineert. Klager wijst op het gebruik van code 234041 in combinatie met 234161, 234050 of met 234070.
Beklaagde heeft geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de feitelijke bevindingen van klager. Wel heeft beklaagde uiteengezet waarom naar zijn mening code 234041 wel samen met, bijvoorbeeld, code 234070 gecombineerd mag worden. beklaagde verwijst in dat verband naar een aan hem gerichte brief van de NZa van 17 september 2014. De NZa reageert in deze brief op door beklaagde gestelde vragen. NZa schrijft onder meer: "[wij] kunnen [u] melden dat er binnen de kaakchirurgie geen combinaties van prestaties per definitie zijn uitgesloten om gelijktijdig geregistreerd te worden indien zij beide ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd." Hieruit leidt beklaagde af dat als hij bijvoorbeeld bij het operatief verwijderen van een gebitselement (234041) ook een oneffenheid aan het kaakbot moet verhelpen, hij ook de code 234070 (alveolotomie) mag declareren.
Het college is van oordeel dat dit verweer niet slaagt. In de eerste plaats is het citaat onvolledig, nu NZa in haar brief ook wijst op het uitgangspunt dat het niet is toegestaan om meerdere prestaties voor één verrichting vast te leggen. En dat is precies wat beklaagde wel doet. De operatieve verwijdering van een gebitselement en het uitvoeren van een als gevolg daarvan noodzakelijke botcorrectie moet worden aangemerkt als één verrichting, waarvoor de daarop van toepassing zijnde code moet worden gebruikt en dat is de code 234041. Dat genoemde verrichting op deze wijze moet worden gedeclareerd is daarnaast in overleg tussen NZa en vertegenwoordigers van de beroepsgroep afgestemd en ook als zodanig met regelmaat door zowel de beroepsvereniging als de wetenschappelijke vereniging richting haar leden gecommuniceerd. Binnen de beroepsgroep bestaat consensus dat een andere manier van declareren niet rechtmatig is. Dat beklaagde daadwerkelijk de overtuiging heeft dat zijn manier van combineren van codes wel rechtmatig is, is niet goed voorstelbaar. Klager wijst in dit verband terecht op de beslissing van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg van 4 december 2012 in de zaak tussen klager en een voormalig werkgever van hem, waarin ook deze wijze van declareren uitgebreid aan de orde is geweest en uitgebreid is toegelicht dat de wijze van declareren die [appellant2] hanteert, niet rechtmatig is. Nu beklaagde tegen de overige door Klager geconstateerde bevindingen over het onterecht gebruik van prestatiecodes feitelijk geen verweer heeft gevoerd, moet het ervoor worden gehouden dat deze bevindingen juist zijn.
Onvolledige dossiervoering/feitelijke levering
In het onderzoeksrapport wordt meermaals opgemerkt dat indicaties en verslagen van wel gedeclareerde foto's of behandelingen niet in de dossiers zijn terug te vinden en dat hierdoor twijfel bestaat aan de feitelijke levering daarvan. Beklaagde heeft tegen deze bevindingen geen verweer gevoerd. Het college heeft geconstateerd dat deze bevindingen juist zijn. (…)
De beslissingen van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg