In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 september 2020. De belanghebbende, een Rijnvarende, had aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De Inspecteur had bij uitspraken op bezwaar de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, met uitzondering van de aanslag voor 2013, die was verminderd. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij grieven heeft ingediend met betrekking tot de werkkostenregeling en de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende recht heeft op aftrek in verband met de werkkostenregeling, omdat zijn werkgever geen inhoudingsplichtige is. De Inspecteur heeft uiteindelijk erkend dat de belanghebbende recht heeft op deze aftrek. Het Hof heeft de aanslagen voor de jaren 2011, 2012 en 2013 verminderd op basis van de vastgestelde belastbare inkomens na aftrek van de werkkostenregeling.
Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de redelijke termijn in deze procedure aanzienlijk is overschreden, met een totale overschrijding van ongeveer vier jaar en tien maanden. Dit heeft geleid tot een vergoeding van immateriële schade van € 5.000, waarvan € 4.655 voor rekening van de Inspecteur en € 345 voor de Staat. Het Hof heeft ook bepaald dat de Inspecteur het betaalde griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen.