ECLI:NL:GHARL:2023:1917

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
200.310.162
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde handelsrelatie en minimum volumeverplichting in opslagovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Pluim op- en overslag B.V. en Amcor Flexibles Zutphen B.V. De zaak betreft een jarenlange handelsrelatie tussen beide partijen, waarbij Pluim goederen voor Amcor heeft opgeslagen op basis van een overeenkomst. Pluim stelde dat Amcor zich had verplicht om een minimum volume aan goederen af te nemen, maar Amcor heeft deze verplichting ontkend. De rechtbank Gelderland had de vordering van Pluim afgewezen, waarna Pluim in hoger beroep ging.

Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst geen expliciete minimum volumeverplichting bevatte en dat de omstandigheden van de samenwerking niet voldoende bewijs leveren voor het bestaan van een dergelijke verplichting. Het hof heeft de Haviltex-maatstaf toegepast om te beoordelen wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof concludeerde dat er geen leemte in de overeenkomst was die aangevuld moest worden met een minimum volumeverplichting, en dat de vordering van Pluim niet kon worden toegewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Pluim in de proceskosten van Amcor.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.310.162
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 392539
arrest van 7 maart 2023
in de zaak van
Pluim op- en overslag B.V.
die is gevestigd in Apeldoorn
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: Pluim
advocaat: mr. A.C.G. Reezigt
tegen
Amcor Flexibles Zutphen B.V.
die is gevestigd in Zutphen
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: Amcor
advocaat: mr. T.T.P. van Tilburg

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 22 november 2022 heeft op 18 januari 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Amcor heeft bij Pluim goederen opgeslagen op grond van een overeenkomst. Pluim vindt dat Amcor zich heeft verplicht om gemiddeld voor een (omzet) bedrag van € 13.675,- per maand goederen in opslag aan Pluim te geven. Amcor heeft vanaf november 2020 de opslag van goederen bij Pluim verminderd tot uiteindelijk nihil.
2.2.
Pluim heeft bij de rechtbank de veroordeling van Amcor tot voldoening van een bedrag van € 158.350,16 en haar veroordeling in de proceskosten gevorderd.
2.3.
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen en Pluim veroordeeld in de proceskosten van Amcor. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vordering alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing van het hof
3.1.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen en Pluim veroordelen in de proceskosten van Amcor. Voordat het hof deze beslissing hierna toelicht, gaat het eerst in op de achtergrond van de zaak en daarna op de kernvraag en het juridische toetsingskader.
De achtergrond van de zaak
3.2.
Pluim verleent diensten op het gebied van transport, opslag en verpakken. Amcor vervaardigt bepaalde soorten verpakkingsmiddelen. Partijen hebben een handelsrelatie gehad die teruggaat tot de jaren ’90 van de vorige eeuw, waarbij Amcor goederen heeft laten opslaan bij Pluim.
3.3.
Op 18 maart 2013 hebben partijen een Overeenkomst Physical Distribution (hierna de overeenkomst) gesloten op grond waarvan Pluim als Physical Distributor ten behoeve van Amcor als Opdrachtgever zowel transport als de opslag van aluminium producten en laminaten zal verzorgen. In de overeenkomst wordt vermeld:
“(…)Artikel 6:
Voor de physical distribution worden de volgende tarieven in rekening gebracht: (…)c. Voor opslag: € 0,992 Per pallet per week (…)
Artikel 10:
De overeenkomst wordt aangegaan voor de periode van 1 jaar ingaande 18-03-2013.Na het verstrijken van de hierboven vermelde termijn wordt de overeenkomst geacht telkens stilzwijgend op dezelfde voorwaarden met 1 jaar te zijn verlengd, tenzij een der partijen uiterlijk 6 maanden vóór afloop van enige termijn bij aangetekende brief of door middel van een deurwaardersexploot te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op (verdere) verlenging. (…)”
3.4.
De transportwerkzaamheden zijn vanaf 2014 met wederzijds goedvinden geëindigd.
3.5.
In gesprekken die partijen eind 2019/begin 2020 hebben gevoerd is aan de orde gekomen dat Amcor haar laminaatdivisie zal afstoten. Amcor heeft er toen mee ingestemd dat Pluim de aan Amcor in rekening gebrachte tarieven per 1 maart 2020 in afwijking van de overeenkomst verhoogt.
3.6.
Amcor heeft vanaf november 2020 tot en met juni 2021 de opslag van aluminium producten bij Pluim geleidelijk verminderd tot nihil per juli 2021. Pluim heeft hierover op 10 februari 2021 navraag gedaan bij Amcor, die in een e-mailwisseling van 22 februari 2021 heeft aangegeven dat de afname al een jaar eerder is besproken met en dus bekend is bij ( [naam1] van) Pluim. Dit valt ook te lezen in een op 1 februari 2022 ondertekende verklaring van [naam2] , die tot 30 april 2021 werkzaam is geweest als Supply Chain Manager bij Amcor.
3.7.
Bij brief van 16 juni 2021 heeft Amcor met onmiddellijke ingang de overeenkomst opgezegd. Pluim heeft zich via een e-mail van haar advocaat van 20 juli 2021 verzet tegen deze opzegging en aanspraak gemaakt op schadevergoeding, tot 18 maart 2022 begroot op € 156.015,- exclusief kosten en rente. De advocaat van Amcor heeft vervolgens bevestigd dat de opzegging geen effect sorteert vanwege het niet in acht nemen van de overeengekomen opzegtermijn, de overeenkomst alsnog opgezegd per 18 maart 2022 en de door Pluim gestelde schadevergoeding betwist.
3.8.
In een e-mail van 6 augustus 2021 van de advocaat van Pluim is meegedeeld dat Amcor in verzuim is met betrekking tot de verplichting om de omvang van de door Pluim ten behoeve van Amcor opgeslagen goederen te brengen op het niveau van het gemiddelde tot en met oktober 2020, zijnde voor een bedrag van gemiddeld € 13.675,- per maand. In dezelfde e-mail heeft Pluim de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
De kernvraag en het toepasselijke toetsingskader
3.9.
De kernvraag in deze procedure is of Amcor een verplichting heeft om een minimum volume ter opslag van goederen af te nemen van Pluim (hierna de minimum volumeverplichting genoemd). Pluim baseert deze stellingname op de (schriftelijke) overeenkomst tussen partijen althans een met de eisen van redelijkheid en billijkheid aan te vullen leemte daarin.
3.10.
De vraag of sprake is van een minimum volumeverplichting dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. [1] Deze maatstaf houdt het volgende in. Om te bepalen wat partijen precies zijn overeengekomen, dient een overeenkomst te worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak komt het bij de uitleg van een (schriftelijke) overeenkomst aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Ook het gedrag van een partij in de uitvoeringsfase van een overeenkomst kan van belang zijn voor de uitleg van die overeenkomst. [2]
Verder moet het hof onderzoeken of de overeenkomst tussen partijen een leemte heeft die op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW moet worden aangevuld. In dat artikel is bepaald dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
Toelichting op de beslissing van het hof
3.11.
Ter inleiding stelt het hof op basis van wat op zitting is besproken vast dat in de praktijk partijen jarenlang hebben samengewerkt op basis van mondelinge afspraken en vertrouwen. Daarbij heeft Pluim zich altijd dienstbaar opgesteld als Amcor een beroep op Pluim deed voor het transport en de opslag van haar goederen. Pluim heeft nooit nee verkocht als Amcor opslag van haar goederen nodig had, maar gedacht in oplossingen, zij het dat dit in de loop der tijd ook wel meer als een verplichting begon te voelen voor Pluim. In 2013 hebben partijen voor het eerst schriftelijke afspraken gemaakt, niet omdat de mondelinge afspraken niet werden nagekomen of het vertrouwen in het geding kwam, maar vanwege praktische omstandigheden. Amcor was in de loop der jaren uitgegroeid van lokale speler tot internationale onderneming met een hoofdkantoor in Zürich. Pluim is niet in dezelfde mate gegroeid. In 2014 is vervolgens een einde gekomen aan de door Pluim ten behoeve van Amcor verzorgde transportwerkzaamheden. Amcor wilde dit via een tender gunnen aan een andere partij met scherp(er) geprijsde tarieven, waardoor dit voor Pluim niet langer economisch interessant was. Omdat de opslag van goederen van Amcor bij Pluim wel gecontinueerd zou worden heeft Pluim deze situatie geaccepteerd zonder daaraan (financiële) consequenties te verbinden. In 2021 is er in de beleving van Pluim abrupt een feitelijk einde gekomen aan deze samenwerking en nu kan Pluim zich daar, gezien de jarenlange samenwerking waarbij zij altijd heeft gedacht in oplossingen, zoals hiervoor beschreven, niet zomaar bij neerleggen. Op zitting heeft Amcor onderschreven dat er sprake is geweest van een jarenlange harmonieuze samenwerking, maar volgens haar is geen sprake van een abrupt einde omdat haar medewerker [naam2] al een jaar van tevoren heeft aangekondigd dat Amcor de omvang van haar opslag bij Pluim op (een onzekere) termijn zou afbouwen.
Het is nu aan het hof om aan de hand van het hiervoor beschreven juridische toetsingskader te oordelen of deze feitelijke gang van zaken leidt tot het aannemen van een minimum volumeverplichting van Amcor, zoals door Pluim in de procedure gesteld. Die juridische toets doet niet altijd recht aan hoe partijen, of één van hen, in de praktijk hun samenwerking hebben beleefd.
3.12.
Partijen zijn het erover eens dat het initiatief voor de schriftelijke overeenkomst van 2013 van Amcor kwam, die concurrerende prijsafspraken wilde maken, gelet op een aanbieding van een andere partij. Ter zitting bij het hof is aan de orde gekomen dat Pluim toen is gaan rekenen en de palletstuksprijs vervolgens heeft bepaald aan de hand van een gemiddelde over de jaren daarvoor. Pluim en Amcor zijn het erover eens dat ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst de omvang van de afname van opslagvolume door Amcor geen issue was en dat daarover niet is gesproken tussen partijen, maar dat het doel was om tarieven vast te leggen. Afspraken over een minimum volumeverplichting zijn dan ook niet opgenomen in de overeenkomst. Wel heeft de overeenkomst betrekking op het type goederen waarvan Pluim de opslag zal verzorgen en de werkzaamheden waarop de overeenkomst ziet, maar daarin valt op geen enkele wijze een minimum volumeverplichting voor Amcor te lezen. Verder is er een prijs per pallet afgesproken, wat juist meer in de richting wijst van een fluctuerende opslagafname.
3.13.
Verder heeft Amcor op de zitting bij het hof toegelicht dat voor de overeenkomst gebruik is gemaakt van een gebruikelijk standaardcontract in de op- en overslagbranche. De in de overeenkomst opgenomen bepaling over de opzegtermijn (artikel 10) is een standaardbepaling waarover tussen partijen niet afzonderlijk is gesproken bij de totstandkoming van de overeenkomst, aldus Amcor. Pluim heeft dit op de zitting bij het hof beaamd.
In de omstandigheid dat deze bepaling in het geheel geen onderwerp van gesprek is geweest tussen partijen en in de omstandigheid dat in de overeenkomst niets is bepaald over een minimum volumeverplichting, kan de bepaling over de opzegtermijn er niet aan bijdragen dat een minimum volumeverplichting in de door Pluim voorgestane zin moet worden aangenomen. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen heeft die bepaling immers niets te maken met concrete verklaringen en gedragingen van Amcor waaraan Pluim verwachtingen kon ontlenen ten aanzien van een minimum volumeverplichting. De omstandigheid dat de opzegtermijn dan in feite betekenisloos is, zoals Pluim heeft betoogd en Amcor heeft bestreden, brengt daarin geen verandering.
3.14.
Uitgangspunt is dus dat de tekst van de overeenkomst zelf geen aanknopingspunt biedt voor het aannemen van een minimum volumeverplichting. De vraag is vervolgens of die verplichting wel kan worden afgeleid uit de wijze waarop partijen uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven. Naar de waarneming van het hof op zitting is het van de zijde van Pluim vooral de insteek geweest om Amcor als het ware te ontzorgen door het volume dat Amcor niet kwijt kon in haar eigen magazijn dagelijks op te halen met een trailer en er altijd voor te zorgen dat er bij Pluim hoe dan ook voldoende volume beschikbaar was voor de goederen van Amcor. Op zitting is gebleken dat Pluim zich daartoe ook wel verplicht voelde. Amcor heeft niet bestreden dat zij altijd voor de opslag van haar goederen terecht kon bij Pluim. Zoals het hof het heeft begrepen is dit nooit een punt van bespreking geweest tussen partijen en heeft Pluim nooit aangegeven dat Amcor met haar opslagvolume niet terecht kon bij Pluim. Maar niet is gebleken dat de door Pluim gevoelde verplichting is gebaseerd op een concrete afspraak tussen partijen en Pluim heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat de door haar gevoelde verplichting is gebaseerd op gedragingen van Amcor. Het kan ook zo zijn dat Pluim, zoals Amcor heeft aangevoerd, commercieel gezien geen ruimte had om de opslag die Amcor bij haar afnam te weigeren. De omzet die zij daarmee genereerde was door de jaren heen immers geenszins verwaarloosbaar. De conclusie is dat niet kan worden aangenomen dat Amcor uit de gedragingen van Pluim heeft moeten afleiden dat Pluim uitging van een overeengekomen (minimum) opslagverplichting (een garantie zijdens Pluim), spiegelbeeldig tegenover een verplichting van Amcor om een minimum opslagvolume aan te bieden. Met andere woorden: dat Pluim in de uitvoering van de overeenkomst zelf geen flexibiliteit heeft ervaren ter zake van het opslagvolume betekent nog niet dat zij die op basis van de overeenkomst niet had, en betekent daarmee ook niet dat Amcor geen flexibiliteit had in het volume dat zij ter opslag aanbood aan Pluim.
3.15.
De enkele handelsrelatie en het feit dat Amcor jarenlang enig volume aan goederen ter opslag heeft aangeboden bij Pluim en dat op grond daarvan een minimum kan worden bepaald, betekent nog niet dat Pluim aan die omstandigheden de verwachting kon ontlenen dat Amcor altijd een zeker minimum volume aan Pluim zou aanbieden. Onbestreden is immers dat het om een jaarlijks wisselend volume ging, dat, zo heeft Amcor ter zitting uitgelegd, afhankelijk was van de contracten die zij sloot met haar opdrachtgevers en de ruimte in haar eigen magazijn.
3.16.
Pluim heeft verder aangevoerd dat uit de prijsstijging die per maart 2020 is doorgevoerd, kan worden opgemaakt dat zij steeds uitging van een bepaalde minimum opslagafname door Amcor. De prijs werd volgens haar namelijk verhoogd omdat Amcor’s opslagafname door het afstoten van haar laminaatbusiness omlaag zou gaan, zo stelt zij. Maar zij heeft geen inzicht gegeven in hoe zij dan tot de prijs is gekomen die zij uiteindelijk aan Amcor heeft voorgelegd, zodat deze samenhang niet kan worden aangenomen. Daarbij komt dat de totale jaaromzet ook in het verleden fluctueerde, en dat gesteld noch gebleken is dat dat op dat moment tot prijsverhogingen of – verlagingen heeft geleid.
3.17.
Het eerst moment waarop Pluim zich concreet beroept op een minimum volumeverplichting dateert van februari 2021. Toen heeft [naam3] van Pluim om opheldering gevraagd bij Amcor over het afnemen van het door Amcor aangeboden opslagvolume. Amcor heeft toen direct en vervolgens voortdurend bestreden dat sprake is (geweest) van een minimum volumeverplichting.
3.18.
De tussenconclusie is dat niet gebleken is dat op grond van overeenkomst en/of de wijze waarop partijen aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven een verplichting voor Amcor bestond of is ontstaan om een minimum volume ten behoeve van opslag af te nemen bij Pluim.
3.19.
De vraag of op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid de overeenkomst moet worden aangevuld met de door Pluim voorgestane minimum volumeverplichting moet worden beantwoord met: ‘nee’. Daarvoor is namelijk vereist dat sprake is van een leemte in de overeenkomst. In dat kader geldt dat Amcor heeft aangevoerd dat zij Pluim als flexibele opslagschil zag voor het geval zij haar voorraad niet kwijt kon in haar eigen magazijn. Het hof kan daarom ook niet uitsluiten dat het in 2013 aan de zijde van Amcor een bewuste afweging is geweest om niets te regelen over een minimum opslag volume. Alsdan kan geen sprake zijn van een leemte in een overeenkomst die moet worden aangevuld met de rechtsgevolgen die voortvloeien uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dat is niet anders als wordt aangenomen dat hier sprake is van een duurovereenkomst.
3.20.
Omdat geoordeeld wordt dat geen minimum volumeverplichting heeft bestaan hoeft het hof de vraag of Pluim schade heeft geleden en zo ja, wat de omvang van die schade is niet te beantwoorden.
Geen bewijslevering
3.21.
Wat hiervoor is overwogen leidt ertoe dat aan bewijslevering niet meer wordt toegekomen.
De conclusie
3.22.
De grieven falen en het hoger beroep slaagt niet. Omdat Pluim in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Pluim tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
3.23.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 30 maart 2022;
4.2.
veroordeelt Pluim tot betaling van de volgende proceskosten van Amcor:
€ 5.689,- aan griffierecht
€ 6.962,- aan salaris van de advocaat van Amcor (2 procespunten x appeltarief V);
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Hoogland, D.W.J.M. Kemperink en I.S.J. Houben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, Haviltex
2.HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1368, Gasunie/Gemeente Anloo