Uitspraak
en bij de kantonrechter optrad als verweerder en ook als verzoeker in het tegenverzoek,
en bij de kantonrechter optrad als verzoeker en ook als verweerder in het tegenverzoek,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep (met producties).
2.De kern van de zaak
€ 9.775,- in plaats van € 2.550,- weggenomen. Daarnaast is hij het er niet mee eens dat hij buitengerechtelijke kosten en een wettelijke verhoging van 50% over het loon moet betalen. Met dit (principaal) hoger beroep wil [naam1] dan ook bereiken dat de beslissing van de kantonrechter op deze punten wordt vernietigd. Verder heeft hij in hoger beroep nog een nieuw verzoek gedaan, namelijk dat [geïntimeerde] de blijfbonus die hij in februari 2022 heeft ontvangen aan [naam1] terugbetaalt.
i) een transitievergoeding van € 3.788,62 bruto, ii) een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.065,74 bruto, en iii) een billijke vergoeding van € 20.000,- bruto. Ook zijn nevenverzoeken, die hij in hoger beroep heeft gewijzigd en/of vermeerderd, wil hij (alsnog) toegewezen zien.
3.Het oordeel van het hof
Dan heeft [geïntimeerde] zonder toestemming geld meegenomen waar ik GEEN toestemming voor heb gegeven”. [geïntimeerde] en [naam3] hebben daarop gereageerd met “
Van geld weten wij niks (…)”. Daarnaast hebben zij zich middels diezelfde e-mail ziekgemeld.
Onlangs is er geld gestolen uit mijn koffer. Het ging om een fors bedrag. Deze koffer stond op het werk. Bijna niemand wist dat ik het kasgeld geld in die actekoffer bewaar. Dat waren behalve ikzelf, jullie tweeën. ik verdacht aanvankelijk [geïntimeerde] èn [naam3] van de diefstal. Dat heb Ik ook geschreven per mail op 25 maart 2022, en per direct gevraagd om teruggave van dat geld, waarop [geïntimeerde] en [naam3] dezelfde dag schreven: "Van geld weten wij niks". Omdat ik geen bewijs van de diefstal had, kon ik daar geen consequenties aan verbinden.
jullie krijgen ontslag op staande voet” of iets in die trant. [geïntimeerde] heeft ter zitting verklaard dat hij [naam2] van het erf af heeft geduwd. Daarbij is [naam2] volgens hem niet gevallen en ook ontkent [geïntimeerde] met de autodeur te hebben geslagen. Bij deze stand van zaken had het op de weg van [naam1] gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. De bewijslast dat deze situatie, die volgens [naam1] een dringende reden voor ontslag oplevert, zich heeft voorgedaan rust namelijk op hem. Daartoe had hij bijvoorbeeld een verklaring van de huisarts omtrent het gestelde letsel, een factuur voor reparatie van de autospiegel en/of filmpje(s) die hij stelt zelf te hebben gemaakt kunnen overleggen. Door niets te overleggen ter nadere onderbouwing heeft [naam1] niet voldoende over het voetlicht weten te brengen dat [geïntimeerde] op 17 april 2022 geweld richting hem heeft uitgeoefend. [naam1] heeft daar in hoger beroep ook geen (voldoende specifiek) bewijsaanbod toe gedaan. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat er op dit punt sprake is van een dringende reden.
€ 1.000,- netto in contanten aan [geïntimeerde] en [naam3] heeft betaald. Maar in deze procedure is niet duidelijk geworden wat daar de grondslag voor is geweest. In ieder geval volgt uit de door [geïntimeerde] zelf overgelegde bankafschriften dat [naam1] in de maanden voorafgaand aan dit voorval het salaris van [geïntimeerde] steeds volledig per bank heeft overgemaakt. Dat [geïntimeerde] vanuit [naam1] , afgezien van de hiervoor genoemde € 1.000,-, andere betalingen (bijvoorbeeld voor overuren) in contanten heeft ontvangen, laat staan zelf (uit de koffer van [naam2] ) mocht pakken, valt nergens uit op te maken.
jullie krijgen ontslag op staande voet” of woorden van gelijke strekking heeft uitgesproken terwijl [geïntimeerde] in de deuropening stond. Die woorden heeft hij dus uitgesproken voordat het gestelde geweld, voor zover daar sprake van is geweest, zich had voorgedaan. De enige potentiële dringende reden waar [naam1] toen wetenschap van had was het wegnemen van het geld. Die wetenschap achtte hij op dat moment kennelijk voldoende voor een ontslag op staande voet. Niet valt in te zien waarom dan nog tot 19 april 2022 gewacht moest worden met het daadwerkelijk geven van het ontslag op staande voet op die grond.
€ 2.550,- netto dat [geïntimeerde] heeft meegenomen. Dat bedrag stond [geïntimeerde] immers vanaf 25 maart 2022 ter beschikking. Volgens [geïntimeerde] zelf als voorschot op zijn loon. [naam1] had dat bedrag bij einde dienstverband mogen verrekenen met het loon dat hij nog aan [geïntimeerde] moest betalen. In geval van verrekening had [geïntimeerde] dus slechts een vordering ter hoogte van het verschil tussen € 3.699,- bruto en € 2.550,- netto op [naam1] gehad. Om die reden zal het hof de wettelijke verhoging alleen toewijzen over het bedrag gelijk aan dit verschil. Daarbij houdt het hof wel vast aan het percentage van 50% aangezien voor het niet uitbetalen van het loon ter hoogte van dit verschil geen rechtsgrond bestond.
€ 1.000,- netto dat [naam1] in februari 2022 aan [geïntimeerde] en [naam3] gezamenlijk in contanten heeft betaald. Volgens [naam1] ging het hier om een blijfbonus, en heeft hij recht op terugbetaling. Hij stelt dat [geïntimeerde] en [naam3] niet hebben voldaan aan de aan de bonus verbonden voorwaarde dat ze tot het einde van 2022 in dienst van [naam1] zouden blijven. [geïntimeerde] daarentegen betoogt dat het hier gaat om een regulier onderdeel van zijn salaris, en om die reden maakt hij aanspraak op (het pro rata deel van) een bedrag van
€ 1.000,- netto per maand tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.De beslissing
€ 640,82 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 mei 2022 tot aan de dag van volledige betaling;