ECLI:NL:GHARL:2023:1609

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
200.302.386/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bruikleenovereenkomst tussen appellant en Dierenasiel Crailo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Dierenasiel Crailo, die gebruik maakt van opstallen op percelen die eigendom zijn van [appellant]. De zaak draait om de vraag of er sprake is van een bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd, en of [appellant] recht heeft op teruggave van de percelen. Het hof bevestigt dat de bruikleenovereenkomst inderdaad voor bepaalde tijd is, omdat deze is aangegaan met de afspraak dat het gebruik zou voortduren tot de realisatie van nieuwbouw door Dierenasiel Crailo. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat het belang van Dierenasiel Crailo bij voortgezet gebruik zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij teruggave. Het hof komt tot dezelfde conclusie en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De grieven van [appellant] worden verworpen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van Dierenasiel Crailo. De zaak illustreert de toepassing van de artikelen 7A:1777 en 7A:1788 BW, die betrekking hebben op bruikleenovereenkomsten en de voorwaarden voor tussentijdse beëindiging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.302.386/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 510806)
arrest van 21 februari 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld en
bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.P. van Knippenbergh, die kantoor houdt in Best,
tegen
Dierenasiel Crailo, Streekasiel voor het Gooi- en Omstreken,
die is gevestigd in Hilversum,
tegen wie hoger beroep is ingesteld en
die bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
Dierenasiel Crailo,
advocaat: mr. G.P. Wanders, die kantoor houdt in Rotterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 juli 2022 hier over.
1.2
Ter uitvoering van dat tussenarrest heeft op 10 januari 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) opgesteld.
Voor de mondelinge behandeling heeft Dierenasiel Crailo op 30 december 2022 bij akte de producties 24 t/m 31 in het geding gebracht.
1.3
Vervolgens heeft het hof een datum voor het wijzen van arrest bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over en wat beslist het hof?

2.1
Dierenasiel Crailo gebruikt voor de exploitatie van een dierenasiel opstallen op percelen die eigendom zijn van [appellant] , zonder daarvoor een tegenprestatie te betalen. [appellant] wil dat Dierenasiel Crailo de percelen ontruimt.
2.2
[appellant] heeft daarom bij de rechtbank primair gevorderd 1) een verklaring voor recht dat Dierenasiel Crailo de percelen van [appellant] zonder recht of titel gebruikt en 2) veroordeling van Dierenasiel Crailo tot ontruiming van de percelen op straffe van een dwangsom. Subsidiair heeft [appellant] gevorderd 3) veroordeling van Dierenasiel Crailo tot teruggave ex artikel 7A:1788 BW van de percelen die zij in bruikleen heeft, dan wel hetgeen zij op die percelen in bruikleen heeft, op straffe van een dwangsom en 4) een verklaring voor recht dat de overeenkomst van bruikleen door [appellant] is opgezegd door middel van het uitbrengen van de dagvaarding. Tevens heeft [appellant] veroordeling van Dierenasiel Crailo in de proceskosten, inclusief de nakosten gevorderd.
2.3
De rechtbank heeft de primaire vorderingen (1 en 2) van [appellant] afgewezen, omdat het dierenasiel de opstallen mag gebruiken op grond van een bruikleenovereenkomst totdat Dierenasiel Crailo de geplande nieuwbouwlocatie heeft gerealiseerd. Aan eerdere teruggave (vordering 3) staat in de weg dat sprake is van een bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd en dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de percelen en opstallen zelf dringend nodig heeft. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van Dierenasiel Crailo bij voortgezet gebruik op dit moment zwaarder weegt dan dat van [appellant] bij teruggave. De subsidiair gevorderde verklaring voor recht (4) is afgewezen, omdat de bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd niet kan worden opgezegd. [appellant] is in de proceskosten en nakosten veroordeeld.
2.4
Het doel van het hoger beroep van [appellant] is dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt, zijn vorderingen alsnog toewijst en Dierenasiel Crailo in de proceskosten van beide instanties veroordeelt.
2.5
Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank. Het door de rechtbank op
7 juli 2021 gewezen vonnis wordt daarom bekrachtigd. Hierna wordt uitgelegd waarom zo wordt beslist.

3.De vaststaande feiten

3.1
Dierenasiel Crailo exploiteert sinds 1925 een dierenasiel. Tot 1 juli 2007 vond deze exploitatie door Dierenasiel Crailo plaats als erfpachter op de grond van de Stichting Vrienden Dierenasiel Crailo (hierna: de stichting).
3.2
[appellant] was tussen 1982 en medio 2017 achtereenvolgens beheerder en later directeur van Dierenasiel Crailo. [appellant] is in zijn tijd als beheerder in één van de gebouwen op de grond gaan wonen.
3.3
Omstreeks 2005 is de grond van de stichting gesplitst in vier percelen. [appellant] heeft na de splitsing twee van de vier percelen, bekend onder gemeente Hilversum, sectie C, nummers 7865 en 7866, (hierna: de percelen) van de stichting verworven op 1 juni 2007. [appellant] heeft ook het erfpachtrecht van Dierenasiel Crailo op die twee percelen verworven, waarna dat erfpachtrecht door vermenging teniet is gegaan.
3.4
Op de twee percelen van [appellant] staan behalve zijn woonhuis nog andere opstallen. Die opstallen werden in het verleden al en nu nog steeds door Dierenasiel Crailo gebruikt als onder andere kantoor, keuken, quarantaineruimte en kattenverblijf, voor de opvang van konijnen en de kennismaking van bezoekers met te adopteren huisdieren.
3.5
[appellant] heeft het gebruik van de opstallen en percelen door Dierenasiel Crailo nadat hij de eigendom heeft verkregen toegestaan totdat Dierenasiel Crailo op haar grond een geplande nieuwbouw zou hebben gerealiseerd. [appellant] en Dierenasiel Crailo hebben de afspraken niet schriftelijk vastgelegd.
3.6
In juni 2017 is de betrokkenheid van [appellant] bij Dierenasiel Crailo geëindigd.
3.7
Op de percelen van [appellant] is een hypothecair zekerheidsrecht gevestigd en rusten diverse beslagen. De percelen zijn daarbij in het geldende bestemmingsplan bestemd voor een dierenasiel, waarbij een dienstwoning is toegestaan. Op 16 maart 2022 is door de gemeente aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd om het gebruik van de (bedrijfs)woning op de percelen als gewone woning te staken. Na handhaving van dit besluit op bezwaar van [appellant] , heeft hij daartegen beroep bij de rechtbank Midden-Nederland ingesteld. Op dat beroep is nog niet beslist.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

Inleidende opmerkingen
4.1
[appellant] is tegen het vonnis van de rechtbank opgekomen met vier bezwaren (grieven), die hierna thematisch worden behandeld.
Er is sprake van bruikleen voor bepaalde tijd
4.2
Met zijn eerste drie grieven komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een overeenkomst van bruikleen voor bepaalde tijd. Hij stelt dat hij bij wijze van een vriendendienst het gebruik van de opstallen heeft toegestaan. Dat hij de situatie heeft gedoogd, betekent volgens hem niet dat zijn wil erop gericht was om een overeenkomst te sluiten met Dierenasiel Crailo. Als al sprake is van een overeenkomst van bruikleen dan is dat niet voor bepaalde tijd en heeft de rechtbank miskend dat de bruikleen moet worden gezien als voor ‘bepaald gebruik’, namelijk totdat de nieuwbouw is gerealiseerd. Omdat Dierenasiel Crailo de voltooiing daarvan frustreert, moet de overeenkomst volgens [appellant] als geëindigd worden beschouwd.
4.3
Het hof oordeelt dat sprake is van een overeenkomst van bruikleen voor bepaalde tijd en motiveert dit als volgt. Om vast te stellen of sprake is van een overeenkomst van bruikleen en meer specifiek van bruikleen voor een bepaald gebruik, voor bepaalde of onbepaalde tijd, dient eerst te worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen zijn ontstaan. Dat is een vraag van uitleg en daarbij komt het aan op wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] Daarna kan worden vastgesteld of sprake is van een overeenkomst en zo ja, welke overeenkomst dat is (kwalificatie).
4.4
Vaststaat dat Dierenasiel Crailo ook na de eigendomsoverdracht van de percelen aan [appellant] in 2007 gebruik is blijven maken van de opstallen met bijbehorende grond en dat [appellant] het gebruik daarvan heeft toegestaan totdat Dierenasiel Crailo nieuwbouw zou hebben gerealiseerd. Tevens zijn partijen het erover eens dat er geen tegenprestatie door Dierenasiel Crailo is verschuldigd. Het gebruik van een zaak van een ander ‘om niet’, oftewel zonder daarvoor een vergoeding te moeten betalen, met als enige verplichting voor de gebruiker om de zaak terug te geven aan de uitlener, valt onder de wettelijke omschrijving van de (benoemde) overeenkomst van bruikleen. [2]
4.5
Dat partijen geen schriftelijke afspraken hebben gemaakt, maakt dat niet anders omdat het schriftelijk vastleggen geen vereiste is voor het ontstaan van een bruikleen-overeenkomst. Het standpunt van [appellant] dat partijen als zij een overeenkomst hadden willen sluiten, dat wel gedaan hadden, kan ook niet leiden tot een andere conclusie. Met de feitelijke ingebruikgeving van een zaak en de mondelinge afspraak de zaak op een bepaald moment terug te geven, hebben partijen het gebruiksrecht en de teruggaveverplichting in het leven geroepen, waaruit de overeenkomst ontstaat die de wet ‘bruikleen’ noemt. [3] Ook het standpunt van [appellant] dat uit de vaststellingsovereenkomst van maart 2013 met de Stichting Gooisch Natuurreservaat (GNR) blijkt, dat het de bedoeling van partijen was dat [appellant] de percelen in eigendom zou verkrijgen en zijn investeringen niet zou verliezen, dwingt niet tot de conclusie dat tussen partijen geen bruikleenovereenkomst bestaat. Die vaststellingsovereenkomst ziet immers alleen op de gezamenlijke afkoop van het recht op terugkoop van de percelen dat GNR had en hield verband met de overdracht in 2007 van zowel het recht van erfpacht en het bloot eigendom aan [appellant] en niet met het gebruik van die percelen door Dierenasiel Crailo. Dat gebruik is ook niet gewijzigd door of na de vaststellingsovereenkomst in 2013.
4.6
[appellant] en Dierenasiel Crailo zijn het erover eens dat Dierenasiel Crailo de percelen en opstallen vanaf de eigendomsoverdracht van de grond aan [appellant] in 2007 mocht gebruiken totdat de nieuwbouw zou zijn gerealiseerd. Hoewel partijen destijds geen concrete kalenderdatum hebben afgesproken waarop dit gebruik zou eindigen, hebben zij steeds de bedoeling gehad om als eindmoment de toekomstige realisatie van de nieuwbouw aan te wijzen. Dat maakt dat de overeenkomst moet worden geduid als één ‘voor bepaalde tijd’. [appellant] heeft niet gesteld of anderszins aannemelijk gemaakt dat naderhand afspraken zijn gemaakt die de bruikleen voor bepaalde tijd hebben omgezet in een bruikleen voor onbepaalde tijd of die de bruikleenovereenkomst hebben aangevuld met een beëindigings-mogelijkheid voordat de nieuwbouw is gerealiseerd. [appellant] heeft in dit verband wel aangevoerd dat het onzeker is wanneer er nieuwbouw komt en dat het lang duurt, maar dit maakt de kwalificatie van de overeenkomst als ‘voor bepaalde tijd’ niet anders. Die onzekerheid en de inmiddels verstreken tijd zetten, anders dan [appellant] kennelijk bepleit, de bepaalde tijd evenmin om in een onbepaalde tijd.
4.7
Het hof volgt [appellant] ook niet in zijn stelling dat de bruikleenovereenkomst is geëindigd doordat Dierenasiel Crailo het bereiken van het eindmoment, te weten de realisatie van de nieuwbouw, frustreert dan wel dat het realiseren van nieuwbouw onmogelijk is. Dierenasiel Crailo heeft de stelling van [appellant] dat het onwaarschijnlijk is dat er nieuwbouw gaat komen, omdat de plannen van de jaren 2000-2002 dateren en al die jaren niet zijn uitgevoerd, gemotiveerd betwist. Dierenasiel Crailo heeft dit onderbouwd met nieuwe bouwplannen, verslagen van vergaderingen met betrokken gemeenten waarvan zij financieel afhankelijk is en een concreet tijdpad, waaruit blijkt dat de nieuwbouw uiterlijk in februari 2025, bij het honderdjarig bestaan van Dierenasiel Crailo, gereed zal moeten zijn. [appellant] heeft zijn stelling dat Dierenasiel Crailo de teruggave van de percelen en opstallen frustreert door onvoldoende moeite te doen om de nieuwbouw te realiseren, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dat deze situatie toch tot beëindiging van de bruikleen heeft geleid, volgt het hof evenmin. Daarbij geldt namelijk dat [appellant] jarenlang betrokken is geweest bij Dierenasiel Crailo, eerst als beheerder en later als directeur, en er kennelijk niet in is geslaagd nieuwbouw te realiseren. Niettemin heeft dit hem er niet van weerhouden de grond in 2007 in eigendom te verwerven en een gebruiksrecht aan Dierenasiel Crailo te verlenen tot het moment van realisatie van de nieuwbouw. Ook in de jaren na 2007 tot het moment van zijn aftreden als directeur, is geen nieuwbouw gerealiseerd en is het voortgezet gebruik door Dierenasiel Crailo van zijn opstallen geen punt van discussie geweest.
4.8
Omdat het hof oordeelt dat partijen zijn overeengekomen dat Dierenasiel Crailo de opstallen in bruikleen mocht houden totdat de nieuwbouw is gerealiseerd, gaat de stelling van [appellant] dat de overeenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid
(art. 6:248 BW) moet worden aangevuld met een tussentijdse opzeggingsbevoegdheid, niet op. Aanvulling van (de rechtsgevolgen van) een overeenkomst is mogelijk als er een leemte in de overeenkomst is. Die leemte is er wat het einde van de overeenkomst betreft niet, gelet op de daarover door partijen gemaakte afspraak.
4.9
[appellant] heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat de bedoeling van partijen een andere was, en hij heeft evenmin gesteld of onderbouwd dat partijen in de loop der tijd een aanvullende overeenkomst hebben gesloten die maakt dat de overeenkomst al geëindigd zou zijn. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] daarom onvoldoende gesteld en onderbouwd dat hij op dit moment gerechtigd is tot teruggave.
De grieven I, II en III falen.
Geen dringend en zwaarderwegend belang van [appellant]
4.1
[appellant] stelt in grief IV dat de rechtbank ten onrechte niet de teruggave van de percelen heeft bevolen en ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van dringend eigen gebruik in de zin van artikel 7A:1788 BW. Hij stelt dat hij gerechtigd is tot teruggave van de percelen vóórdat de overeenkomst voor bepaalde tijd is beëindigd, omdat er sprake is van onvoorziene omstandigheden zijnerzijds die een dringend belang creëren bij eigen gebruik, dat zwaarder weegt dan het belang van Dierenasiel Crailo bij het voortzetten van de bruikleen. [appellant] verkeert nu in geldnood en is in verschillende procedures verwikkeld geraakt. Om financiële redenen en vanwege het behoud van zijn woonrecht heeft hij de percelen nu dringend nodig. Deze omstandigheden had hij niet voorzien toen de bruikleenovereenkomst werd aangegaan, aldus [appellant] .
4.11
Artikel 7A:1788 BW [4] maakt het mogelijk in geval van bruikleen voor een bepaalde tijd - dus in dit geval realisatie van de nieuwbouw - het uitgeleende voortijdig terug te vorderen. Voor een recht op teruggave voordat de nieuwbouw is gerealiseerd moet sprake zijn 1) van een omstandigheid aan de kant van [appellant] die bij het tot stand komen van de overeenkomst niet is voorzien, die 2) een dringend belang bij voortijdige teruggave creëert 3) dat zwaarder weegt dan het belang van de bruiklener om het gebruik van het geleende voort te zetten.
4.12
Hoewel zowel het besluit van de gemeente Hilversum tot het opleggen van een last onder dwangsom in verband met het gebruik door [appellant] van de bedrijfswoning als gewone woning (zie 3.8) als zijn financiële problemen onvoorzien waren en in sommige gevallen een dringend belang bij voortijdige teruggave kunnen creëren, heeft [appellant] naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat de teruggave hem helpt deze beide problemen het hoofd te bieden. Daarom is van een dringend belang bij de voortijdige teruggave in het geval van [appellant] geen sprake.
4.13
[appellant] heeft weliswaar gesteld dat hij de percelen commercieel zou kunnen exploiteren, zodat hij ook de woning weer conform bestemmingsplan als bedrijfswoning kan gebruiken, maar Dierenasiel Crailo heeft - onder verwijzing naar brieven van de gemeente Hilversum aan [appellant] - gemotiveerd betwist dat een dergelijke commerciële exploitatie mogelijk is. Uit de brief van de gemeente Hilversum van 23 december 2021 aan [appellant] blijkt dat de bedrijfswoning alleen bewoond mag worden als sprake is van betrokkenheid van de bewoner bij het Dierenasiel Crailo en dat die betrokkenheid bij [appellant] ontbreekt. De gemeente heeft verder aangegeven dat het ook niet mogelijk is voor [appellant] om de door hem gesuggereerde bedrijfsactiviteiten te starten en daaraan gekoppeld de bedrijfswoning te bewonen. [appellant] kan volgens diezelfde brief namelijk geen vergunning krijgen voor zijn plannen in de creatieve sector vanwege de geldende geluidsnormen. Het starten van een ander bedrijf is onmogelijk, omdat het Dierenasiel Crailo te veel geluid produceert en een ander bedrijf daartegen beschermd zou moeten worden. In de brief van de gemeente Hilversum aan [appellant] van 16 maart 2022 (de last onder dwangsom) is de inhoud van de brief van 23 december 2021 herhaald. [appellant] heeft daartegen onvoldoende ingebracht om een en ander door het hof voor onjuist te laten houden.
4.14
Ook de stelling van [appellant] dat de verkoop van de percelen (zonder het gebruik door Dierenasiel Crailo) hem uit de financiële problemen zal helpen, volgt het hof niet. Dierenasiel Crailo heeft deze stelling van [appellant] gemotiveerd betwist en dat onderbouwd met uittreksels uit de Basisregistratie Kadaster waaruit blijkt dat een hypotheekrecht en verscheidene beslagen op de percelen rusten. Het door [appellant] overgelegde taxatierapport maakt niet inzichtelijk dat de waarde van de percelen zodanig is dat [appellant] ondanks het hypotheekrecht en de beslagen met een verkoop uit de financiële problemen zou geraken. Dit taxatierapport is namelijk gebaseerd op uitgangspunten die door de stellingname van de gemeente feitelijk anders lijken te liggen. Zo gaat de taxateur er bij de waardebepaling onder meer vanuit dat alle vergunningen ten behoeve van het getaxeerde onherroepelijk aanwezig, in werking en daarbij geldend zijn (pagina 5-6) en dat de eigenaar het recht heeft om de oude opstallen op nummer 14 te vervangen door nieuwbouw elders op zijn terrein ten behoeve van de bestemming dierenasiel (pagina 11). Uit voornoemde brieven van de gemeente blijkt dat niet van zulke uitgangspunten kan worden uitgegaan. Er is daarmee geen reden om de door [appellant] gestelde (over)waarde en opbrengst voor reëel te houden.
4.15
Concluderend heeft [appellant] daarmee naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat hij met een eventuele verkoop of commerciële exploitatie van de percelen zijn woonrecht kan behouden en/of financiële problemen het hoofd kan bieden, zodat het dringende belang bij beëindiging van de bruikleen en ontruiming van de percelen door Dierenasiel Crailo niet kan worden aangenomen.
4.16
Omdat het belang van [appellant] bij de voortijdige teruggave niet als dringend kan worden aangemerkt, is naar het oordeel van het hof het belang van [appellant] bij de teruggave ook minder zwaarwegend dan het belang van Dierenasiel Crailo bij het voortzetten van de bruikleen. Daarvoor geldt dat Dierenasiel Crailo in dit verband heeft aangevoerd dat zij financieel stabiel is, maar nog niet gezond genoeg is om een nieuwe ruimte te bouwen of erbij te huren. De opstallen met daarin de receptie, het kantoor, de keuken, de administratie, de winkel, de kantine-opslag en de quarantaineruimte voor katten, de hondenverblijven en konijnenverblijven zijn daarom nog altijd hard nodig, net als de toegang tot de nutsaansluitingen voor het gehele asiel. De stelling van [appellant] dat de activiteiten van Dierenasiel Crailo zijn afgenomen, doordat het aantal dieren drastisch is gedaald, heeft [appellant] in dit licht onvoldoende onderbouwd, nog daargelaten dat daaruit, zonder toelichting, die ontbreekt, nog niet volgt dat de opstallen niet meer nodig zouden zijn. Met een en ander is voldoende aannemelijk dat de van [appellant] gebruikte percelen op dit moment voor Dierenasiel Crailo onverminderd onmisbaar zijn. Dierenasiel Crailo heeft verder gesteld en aannemelijk gemaakt met een financieel overzicht, een businessplan, afspraken met de gemeente en de dierenambulance waarmee zij samen verder zal optrekken, dat zij vergevorderde nieuwbouwplannen heeft, waarvan op dit moment de planning is dat die uiterlijk februari 2025 zullen zijn gerealiseerd. De bruikleen zal daarmee nog relatief beperkt van duur zijn. Voortijdige beëindiging van de bruikleen vóórdat de nieuwbouw is gerealiseerd, zou daarmee feitelijk het einde van Dierenasiel Crailo betekenen, dat in februari 2025 al 100 jaar op dezelfde locatie is gevestigd.
Dit alles leidt tot de conclusie dat het belang van Dierenasiel Crailo bij voortzetting van de bruikleen zwaarder weegt dan het belang dat [appellant] bij teruggave heeft.
Grief IVfaalt.
Bewijsaanbod
4.17
Beide partijen bieden bewijs aan van hun stellingen. Het hof komt op grond van al het voorgaande tot het oordeel dat sprake is van een bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd en dat [appellant] geen recht heeft op voortijdige teruggave. [appellant] heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, zouden kunnen leiden tot een andere conclusie. Dit zo zijnde, heeft [appellant] onvoldoende gesteld om tot bewijs te worden toegelaten. Zijn bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
De veroordeling van [appellant] in de proceskosten van Dierenasiel Crailo bij de rechtbank blijft in stand, omdat [appellant] ook in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld.
5.3
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Dierenasiel Crailo zullen worden vastgesteld op: € 772,- aan griffierecht en € 2.366,- (2 punten x appeltarief II à € 1.183,-) voor salaris advocaat conform het liquidatietarief.
5.4
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten en de wettelijke rente daarover, zonder dat het hof deze kosten in het dictum hoeft te specificeren gelet op de uitspraak van de Hoge Raad in ECLI:NL:HR:2022:853.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 7 juli 2021;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Dierenasiel Crailo vastgesteld op € 772,- voor verschotten en op € 2.366,-voor salaris, te vermeerderen met nakosten;
- bepaalt dat de hiervoor bepaalde proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan wordt die post verhoogd met de wettelijke rente;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Koolhoven, W.F. Boele en M.M. Lorist en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)
2.Artikel 7A:1777 BW: Bruikleening is eene overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere eene zaak om niet ten gebruike geeft, onder voorwaarde dat degene die deze zaak ontvangt, dezelve, na daarvan gebruik te hebben gemaakt, of na eenen bepaalden tijd, zal terug geven.
3.vergelijk HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034
4.Artikel 7A:1788 BW bepaalt: ‘Indien evenwel de uitleener, gedurende dat tijdsverloop, of voor dat de behoefte van den gebruiker opgehouden heeft, de geleende zaak, om dringende en onverwachts opkomende redenen, zelf benoodigd heeft, kan de regter, naar gelang der omstandigheden, den gebruiker noodzaken het geleende aan den uitleener terug te geven.’