ECLI:NL:GHARL:2023:1549

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.307.967
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid in verzekeringszaken; negatieve verklaring voor recht en onrechtmatige daad wegens vermoeden fraude

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen een Duitse appellant en de Belgische verzekeraar Allianz Benelux N.V. De appellant stelt dat hij op 15 januari 2020 betrokken was bij een aanrijding en heeft Allianz aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden. Allianz heeft echter de uitkering geweigerd, omdat zij twijfels heeft over de authenticiteit van de aanrijding en vermoedt dat er sprake is van verzekeringsfraude. In eerste aanleg heeft de rechtbank Overijssel de vorderingen van Allianz toegewezen, maar de appellant is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in zijn uitspraak van 21 februari 2023 geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat het een internationaal karakter heeft. De appellant woonde in Duitsland en de verzekeraar is gevestigd in België. Het hof heeft geconcludeerd dat Allianz haar vordering had moeten instellen bij de rechter van de woonplaats van de appellant in Duitsland, en heeft de rechtbank Overijssel onbevoegd verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en Allianz is veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.307.967
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 265071)
arrest van 21 februari 2023
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] (Duitsland),
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. H.G.M. van Zutphen,
tegen:
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
Allianz Benelux N.V.,
mede handelend onder de naam Allianz Nederland Schadeverzekering,
gevestigd te Brussel (België),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Allianz,
advocaat: mr. F. van Toorn,

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 16 augustus 2022 heeft op 26 oktober 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Op 16 januari 2020 ontvangt Allianz een e-mailbericht van [appellant] waarin deze aangeeft dat hem op 15 januari 2020 een aanrijding is overkomen en dat hij Allianz rechtstreeks aansprakelijk stelt voor de door hem geleden en nog te lijden schade ten gevolge van dit ongeval, dat volgens [appellant] is veroorzaakt door een bestuurder van een bij Allianz verzekerde Mercedes Benz Vito 109.
2.2.
Allianz heeft uitkering geweigerd, omdat zij de toedracht van het verkeersongeval in twijfel trekt. Zij voert aan dat zij bij het onderzoek naar het voorval is gestuit op tal van onregelmatigheden op grond waarvan zij ernstige twijfels heeft over de authenticiteit van de door [appellant] gestelde aanrijding.
2.3.
Bij de rechtbank heeft Allianz, kort gezegd, een (negatieve) verklaring voor recht gevorderd dat zij niet aansprakelijk en/of schadeplichtig is voor het ontstaan en de gevolgen van de door [appellant] gestelde aanrijding. Daarnaast vordert zij een verklaring voor recht dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Allianz door ten onrechte te doen voorkomen dat zich op 15 januari 2020 een authentieke aanrijding heeft voorgedaan (verzekeringsfraude).
2.4.
De rechtbank heeft zich in het vonnis van 8 december 2021 bevoegd verklaard van de vorderingen van Allianz kennis te nemen en geoordeeld dat daarop Nederlands recht van toepassing is. [1] De rechtbank heeft de gevorderde verklaringen voor recht vervolgens toegewezen. [appellant] is het om verschillende redenen niet eens met het vonnis van de rechtbank. In hoger beroep vordert hij dat het hof de Nederlandse rechter onbevoegd zal verklaren van het geschil kennis te nemen dan wel de vorderingen van Allianz zal afwijzen, een en ander met de veroordeling van Allianz in de kosten van beide instanties.

3.Het oordeel van het hof

Nederlandse rechter niet bevoegd
3.1.
Het hof komt hierna tot de conclusie dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
3.2.
Het geschil heeft een internationaal karakter nu Allianz gevestigd is in België en [appellant] bij het uitbrengen van de inleidende dagvaarding (al) in Duitsland woonde. Dit betekent dat het hof allereerst (ambtshalve) de vraag moet beantwoorden of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Op de mondelinge behandeling is aan de advocaten van partijen met name gevraagd naar hun niet (expliciet) in de processtukken uitgewerkte standpunt over de toepasselijkheid van artikel 14 lid 1 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Herschikte EEX-Vo).
3.3.
Afdeling 3 van hoofdstuk II Herschikte EEX-Vo, waarin artikel 14 is opgenomen, bevat een autonoom stelsel voor de rechterlijke bevoegdheidsverdeling in verzekeringszaken. [2] Zoals met name blijkt uit het opschrift van deze afdeling (“Bevoegdheid in verzekeringszaken”) en uit artikel 10 Herschikte EEX-Vo (“De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld, onverminderd artikel 6 en artikel 7, punt 5
.”) bevat deze afdeling specifieke en uitputtende bepalingen die de bevoegdheid van de rechter in verzekeringszaken regelen. Deze bevoegdheidsregels kunnen slechts door andere bevoegdheidsregels van dezelfde verordening worden gewijzigd of aangevuld voor zover dat in afdeling 3 uitdrukkelijk is bepaald. Dat is niet het geval met betrekking tot de bevoegdheid op grond van artikel 7 punt 2 Herschikte EEX-Vo (verbintenissen uit onrechtmatige daad), zodat de toepassing van deze bepaling voor de bevoegdheid in verzekeringszaken uitdrukkelijk is uitgesloten. Eerst moet worden onderzocht of in dit geval sprake is van een verzekeringszaak in de zin van afdeling 3 van hoofdstuk II Herschikte EEX-Vo.
3.4.
[appellant] stelt zich in deze zaak op als benadeelde/getroffene door een aanrijding, waarvoor hij met een rechtstreekse vordering aansprakelijkheidsverzekeraar Allianz onder de WAM aansprakelijk houdt en waartegen Allianz nu met vorderingen tot een negatieve verklaring voor recht en wegens verzekeringsfraude ageert. Beide vorderingen van Allianz betreffen onmiskenbaar een verzekeringszaak omdat het er hier om gaat of zij als aansprakelijkheidsverzekeraar onder de WAM rechtstreeks aansprakelijk is jegens [appellant] als (gestelde) getroffene (vergelijk artikel 13 lid 2 Herschikte EEX-Vo).
3.5.
Artikel 14 lid 1 Herschikte EEX-Vo bepaalt dat de verzekeraar zijn vordering slechts kan instellen bij de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft, ongeacht of deze laatste verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde is. In dit geval is echter geen sprake van een geschil tussen een verzekeraar en [appellant] als verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde. [appellant] stelt immers dat hij benadeelde/getroffene is, met een rechtstreekse schadevergoedingsvordering op Allianz. Het gaat hier niet om een first party maar om een third party risks insurance. Aldus rijst de vraag of met de bewoordingen “verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde” exclusief wordt bedoeld dat andere categorieën verweerders buiten het toepassingsbereik van de bepaling vallen.
3.6.
Voor het antwoord op de vraag of het beschermingsbereik van een bepaling moet worden uitgebreid naar bepaalde categorieën personen die strikt genomen niet in die bepaling worden genoemd moet onder meer rekening worden gehouden met punt 15 van de considerans van de Herschikte EEX-Vo: “De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder (…)”. De afwijkingen van dit beginsel moeten uitzonderlijk zijn en strikt worden uitgelegd. [3] Artikel 14 lid 1 Herschikte EEX-Vo betreft in deze zin overigens geen uitzondering op de hoofdregel van artikel 4 lid 1, maar juist een bevestiging daarvan: de verzekeraar dient de verweerder op te roepen voor het gerecht van diens woonplaats.
3.7.
Om te beginnen moet het beschermingsbereik van artikel 14 lid 1 Herschikte EEX-Vo worden vastgesteld in het licht van het beginsel dat de partij die economisch gezien de zwakste is dient te worden beschermd. Uit punt 18 van de Herschikte EEX-Vo volgt namelijk dat een vordering in verzekeringszaken wordt gekenmerkt door een zeker gebrek aan evenwicht tussen de partijen, hetgeen de bepalingen van afdeling 3 van hoofdstuk II van die verordening ter bescherming van de zwakkere partij trachten te herstellen met bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor de belangen van de zwakkere partij dan de algemene bevoegdheidsregels. Het beginsel wordt bevestigd in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). [4]
3.8.
Bij het vaststellen van de reikwijdte van artikel 14 lid 1 kan bovendien aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het HvJ EU over het beschermingsbereik van de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 11 lid 1 onder b Herschikte EEX-Vo.
3.9.
Artikel 11 lid 1, aanhef en sub b Herschikte EEX-Vo bepaalt dat de verzekeraar met woonplaats in een lidstaat kan worden opgeroepen in een andere lidstaat “indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser”. In artikel 13 lid 2 Herschikte EEX-Vo is bepaald dat (onder andere) artikel 11 van toepassing is op de vordering die door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld. In het arrest
Odenbreit/FBTOwas de vraag aan de orde of uit deze verwijzing kan worden afgeleid dat de benadeelde bij zijn eigen rechter een directe actie kan instellen. [5] Artikel 11 lid 1 sub b noemt immers alleen de vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde; de benadeelde ontbreekt in deze opsomming. Het HvJ EU heeft die vraag niettemin bevestigend beantwoord: artikel 11 lid 1 sub b (jo. artikel 13 lid 2) Herschikte EEX-Vo beperkt zich er niet toe bevoegdheid toe te kennen aan de gerechten van de woonplaats van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde, maar legt de bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de eiser vast, "waardoor die personen dus de mogelijkheid wordt geboden om de verzekeraar voor het gerecht van hun eigen woonplaats te dagen". [6] Aldus heeft het HvJ EU de opsomming van eisers in artikel 11 lid 1 sub b aangevuld met de personen die schade hebben geleden. Een belangrijk argument voor toekenning van rechtsmacht aan de rechter van de eigen woonplaats van de benadeelde is gelegen in de ratio van de deze autonome bevoegdheidsbepaling(en): bescherming van de zwakke partij ten opzichte van de verzekeraar.
3.10.
In dit geval is sprake van een (min of meer) spiegelbeeldige situatie: de verzekeraar is
eiser, de (beweerde) benadeelde
gedaagde. De ratio voor de aanvulling van artikel 11 geldt echter ook (of misschien wel juist) in zulke gevallen. Ook artikel 14 lid 1 moet aldus worden uitgelegd dat het niet uitsluitend ziet op gevallen waarin een verzekeraar een vordering instelt tegen een verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde, maar ook op gevallen waarin een verzekeraar een vordering instelt tegen een (beweerde) benadeelde. Naar het oordeel van het hof is het in lijn met de systematiek en beschermingsstrekking van de Herschikte EEX-Vo om behalve aan de met name genoemde categorieën dezelfde bevoegdheid toe te kennen aan personen die schade (beweren te) hebben geleden. Zou artikel 14 lid 1 Herschikte EEX-Vo
nietvan toepassing zijn in het geval de verweerder alleen (beweerde) getroffene is (en geen verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde), dan zou dat naar het oordeel van het hof in strijd zijn met de geest van de Verordening. Het HvJ EU heeft zich hierover weliswaar nog niet uitgesproken, maar deze uitleg van artikel 14 ligt naar het oordeel van het hof zo voor de hand dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan (acte clair).
3.11.
In het licht van het vorenstaande kan de toepassing van artikel 14 lid 1 Herschikte EEX-Vo naar het oordeel van het hof niet worden beperkt tot de kwalificatie van de verweerder als ‘verzekeringnemer’, ‘verzekerde’ of ‘begunstigde’. Het gaat erom dat de verzekeraar op grond van deze bepaling zijn vordering slechts mag brengen voor de gerechten van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft. Daartoe behoort ook de, zwakkere, benadeelde verweerder met de pretentie van een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar.
3.12.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat Allianz haar rechtsvordering op grond van artikel 14 lid 1 Herschikte EEX-Vo diende in te stellen bij het gerecht van de woonplaats van [appellant] . Toen de inleidende dagvaarding werd uitgebracht, had [appellant] zijn woonplaats te [woonplaats1] in Duitsland. Dit betekent dat de Duitse rechter van die woonplaats exclusief bevoegd was kennis te nemen van dit geschil. De rechtbank Overijssel was daarmee onbevoegd. Aan de behandeling van de overige grieven komt het hof niet toe.
de conclusie
3.13.
Het bestreden vonnis met de daarin uitgesproken verklaringen voor recht zal worden vernietigd. Het hof zal alsnog de rechtbank Overijssel onbevoegd verklaren om van het geschil kennis te nemen. Allianz zal, omdat zij ongelijk krijgt, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel die bij de rechtbank als die in hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [7]
3.14.
[appellant] heeft in zijn memorie van grieven nog gevorderd dat Allianz alsnog op basis van haar aansprakelijkheid en/of schadeplichtigheid de schade die [appellant] heeft geleden volledig vergoedt, zoals gevorderd en vastgesteld door de deskundigen. Op grond van artikel 353 lid 1 Rv kan een eis in reconventie echter niet voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld. Daarom wordt [appellant] in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) van 8 december 2021 en doet opnieuw recht:
4.2.
verklaart die rechtbank onbevoegd om van dit geschil kennis te nemen,
4.3.
veroordeelt Allianz tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 309,- aan griffierecht
€ 1.126,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (2 procespunten x tarief II)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht
€ 125,03 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Allianz
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (2 procespunten x appeltarief II),
4.4.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente,
4.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn eis in reconventie.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.W.E. van Leuken, A.W. Steeg en M.C. Bijl, is ondertekend door de voorzitter en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.

Voetnoten

2.Zie o.a. HvJ EU 12 mei 2005, C-77/04, ECLI:EU:C:2005:280 (
3.HvJ EU 13 juli 2000, C-412/98, ECLI:EU:C:2000:399 (
4.Zie o.a. HvJ EU 13 juli 2000, ECLI:EU:C:2000:399 (
5.HvJ EU 13 december 2007, C-463/06, ECLI:EU:C:2007:792 (
6.HvJ EU 13 december 2007, C-463/06, ECLI:EU:C:2007:792 (
7.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.