ECLI:NL:GHARL:2023:141

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
21/00543
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering wegens schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd na te hebben geoordeeld dat de Inspecteur de waardevermindering wegens schade niet correct had vastgesteld. Belanghebbende had een gebruikte Ford Mondeo gekocht, die schade had opgelopen, en stelde dat de waardevermindering hoger was dan door de Inspecteur was aangenomen. De rechtbank had de naheffingsaanslag verlaagd tot € 1.426, maar belanghebbende was het daar niet mee eens en stelde dat de waardevermindering € 7.839 zou moeten zijn. De Inspecteur daarentegen stelde dat de waardevermindering correct was vastgesteld op € 4.195. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet in haar bewijslast was geslaagd en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hof concludeerde dat de naheffingsaanslag niet te hoog was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00543
uitspraakdatum: 10 januari 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 7 april 2021, nummer AWB 20/1644, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag (met nummer [nummer1] ) in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 1.753.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 maart 2020 de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.654.
1.3.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 7 april 2021 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.426, een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.598 en een vergoeding van het griffierecht toegekend van € 345.
1.4.
Belanghebbende heeft op 11 mei 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft op 14 september 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 11 juni 2019 een gebruikte personenauto van het merk Ford Mondeo Wagon 1.5 Titanium (hierna: de auto) gekocht voor € 11.415. Op de factuur is onder meer vermeld: ‘Fahrzeug hat durch ein massives Schadensereignis einen Unfallschaden oder wirtschaftlichen Totalschaden erlitten und wird in diesem Zustand verkauft’. De auto is voorheen ingezet als huurauto. In verband met de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 17 juni 2019 voor de BPM aangifte gedaan. De datum eerste toelating – in Duitsland – is 9 mei 2018. De door belanghebbende berekende BPM van € 2.102 is op aangifte voldaan. De auto heeft blijkens de voertuiggegevens een CO2-uitstoot van 152 gram per kilometer.
2.2.
Voor de waardebepaling van de auto heeft belanghebbende een taxateur ingeschakeld. Op 15 juni 2019 heeft de expertise plaatsgevonden. De tellerstand bedraagt op dat moment 42.992 kilometer. In het taxatierapport van 17 juni 2019 is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 8.400, gebaseerd op een waarde in onbeschadigde staat van € 19.000 (afgeleid uit vier referentievoertuigen en een XRAY-koerslijst) en een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 10.600.
2.3.
De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (hierna: de DRZ) laten doen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 24 juni 2019. In het daarvan op 27 juni 2019 opgemaakte rapport is onder meer vermeld dat de tellerstand 42.992 kilometer bedraagt. De beoordelaar van de DRZ heeft een groot aantal foto’s aan zijn rapport toegevoegd. In het rapport is als laagste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 20.584 vermeld, gebaseerd op de koerslijstwaarde X-RAY marge. Verder is een waardevermindering wegens vastgestelde schade in aanmerking genomen van € 4.195 (78% van de bruto schadecalculatie van € 5.369), zodat de handelsinkoopwaarde € 16.389 bedraagt.
2.4.
De tenaamstelling van de auto in het kentekenregister heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019.
2.5.
De Inspecteur heeft met dagtekening 18 oktober 2019 een naheffingsaanslag BPM van € 1.753 aan belanghebbende opgelegd. Na bezwaar is deze naheffingsaanslag verminderd tot € 1.654. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van een vergelijkbare auto met een CO2-uitstoot van 152 gram per kilometer
,een catalogusprijs plus BPM (hierna: consumentenprijs) van € 41.150, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 19.200 en een waardevermindering wegens schade van € 4.195. De naheffingsaanslag na bezwaar is als volgt berekend:
Netto catalogusprijs
€ 25.493
Plus: omzetbelasting
+ € 5.354
= Catalogusprijs
€ 30.847
Plus: historische BPM op basis van koerslijst, uitgaande van een CO2-uitstoot van 152 gram/km
+ € 10.303
Plus: opties (incl. btw)
= Consumentenprijs (=historische nieuwprijs)
€ 41.150
Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd)
€ 19.200
Schade (78% van € 5.369)
-/- € 4.195
= Handelsinkoopwaarde (beschadigd)
€ 15.005
Afschrijving
63,54%
Historische BPM, uitgaande van een CO2-uitstoot van 152 gram/km
€ 10.303
Afschrijving (63,54%)
-/- € 6.546
Verschuldigde BPM
€ 3.756
Extra leeftijdskorting door tijdsverschil tussen aangifte en tenaamstelling
Door belanghebbende is betaald op aangifte
-/- € 2.102
Naheffingsaanslag
€ 1.654
2.6.
De Rechtbank heeft overwogen dat de Inspecteur terecht is uitgegaan van een consumentenprijs van € 41.150 en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waardevermindering wegens schade meer dan € 4.195 bedraagt. Wel heeft de Rechtbank een extra leeftijdskorting toegepast die – zoals partijen eensluidend van mening zijn – is vastgesteld op € 228, zodat de naheffingsaanslag is verminderd tot € 1.426.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag, na vermindering door de Rechtbank, tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat de waardevermindering wegens schade geen € 4.195 (78% van € 5.369) bedraagt, maar € 7.839 (78% van € 10.050). De Inspecteur neemt het standpunt in dat geen aanleiding bestaat voor een verdere waardevermindering wegens schade.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de consumentenprijs € 41.850 bedraagt en dat de handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) € 19.290 bedraagt.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot verdere vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Handelsinkoopwaarde; schade
4.1.
Ingevolge artikel 10, lid 1 van de Wet BPM wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering. Die vermindering is op grond van artikel 10, lid 2 Wet BPM de afschrijving uitgedrukt in procenten van de consumentenprijs. In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de afschrijving nader uitgewerkt.
4.2.
Ingevolge artikel 10, lid 8, aanhef en letter a Wet BPM bestaat de mogelijkheid om op verzoek de afschrijving te bepalen aan de hand van een taxatierapport indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, lid 1, letter u van de Wegenverkeerswet 1994. Het Hof zal hierna eerst bepalen of deze afschrijvingsmethode in onderhavig geval mag worden gehanteerd.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het onderhavige geval sprake is van meer dan normale gebruiksschade, zodat er plaats is om de afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport als bedoeld in artikel 10, lid 8 Wet BPM. De omvang van het waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van de auto, houdt partijen echter verdeeld.
4.4.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die zich beroept op een vermindering, daarvan de bewijslast draagt (vgl. HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, r.o. 2.3.4; HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1273, r.o. 4.2.6). Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de waardevermindering meer bedraagt dan € 4.195. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.5.
Met het door haar ingebrachte taxatierapport is belanghebbende niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Redengevend daarvoor is het volgende.
4.6.
Bij de namens de Inspecteur door DRZ uitgevoerde individuele waardebepaling van de auto is – anders dan bij de taxatie namens belanghebbende – geen schade vastgesteld aan de dorpel sierlijst R, sierlijst portier VL, sierlijst portier AL, dak en carrosserie voor, zodat de desbetreffende materiaal- en arbeidskosten niet in aanmerking zijn genomen. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de geconstateerde krassen en gebreken de normale gebruikssporen zijn die passen bij de leeftijd (circa één jaar en twee maanden oud) en het kilometrage (circa 43.000 kilometer) van de auto. Aan dit taxatierapport is fotomateriaal toegevoegd waarop voornoemde schade niet of nauwelijks zichtbaar is. Gelet daarop bestaat twijfel over het door belanghebbende gestelde. Nu belanghebbende niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast, is het gelijk in zoverre aan de Inspecteur.
4.7.
Wat betreft het ontbreken van een Nederlandstalig onderhouds- en instructieboek is het Hof van oordeel dat dit niet is aan te merken als aan de auto toegebrachte schade (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.4).
Cijfermatig
4.8.
Uitgaande van een consumentenprijs van € 41.850, een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 15.095, en een bruto BPM van € 10.303, dient de naheffingsaanslag als volgt te worden berekend:
Netto catalogusprijs
€ 25.493
Plus: omzetbelasting
+ € 5.354
= Catalogusprijs
€ 30.847
Plus: historische BPM op basis van koerslijst, uitgaande van een CO2-uitstoot van 152 gram/km
+ € 10.303
Plus: opties (incl. btw)
€ 700
= Consumentenprijs (=historische nieuwprijs)
€ 41.850
Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd)
€ 19.290
Schade (78% van € 5.369)
-/- € 4.195
= Handelsinkoopwaarde (beschadigd)
€ 15.095
Afschrijving
63,93%
Historische BPM, uitgaande van een CO2-uitstoot van 152 gram/km
€ 10.303
Afschrijving (63,93%)
-/- € 6.587
Verschuldigde BPM
€ 3.716
Extra leeftijdskorting (2,888% van € 5.737)
-/- € 166
Door belanghebbende is betaald op aangifte
-/- € 2.102
Naheffingsaanslag
€ 1.449
De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.426, zodat deze niet te hoog is vastgesteld.
Slotsom
4.9.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier. De beslissing is op 10 januari 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.J.H van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 11 januari 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.