ECLI:NL:GHARL:2023:10746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.309.478/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en geschil over meerwerk en schadevergoeding in verbouwingszaak

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de gezamenlijke erfgenamen van een erflater en Markt op Maat B.V. over een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van een woning. De aannemer, Markt op Maat B.V. (MOM), heeft een aanbouw gerealiseerd en een factuur voor meerwerk van € 11.524,04 gestuurd, die door de erfgenamen niet is betaald. De erfgenamen betwisten de vordering en stellen dat er sprake is van minderwerk en ondeugdelijk uitgevoerd werk, waarvoor zij schadevergoeding vorderen. De rechtbank heeft de vorderingen van MOM in conventie grotendeels toegewezen, maar de erfgenamen zijn in hoger beroep gegaan. Het hof oordeelt dat de erfgenamen de meerwerknota moeten betalen, met uitzondering van bepaalde kosten, en dat MOM een schadevergoeding van € 2.650,- aan de erfgenamen moet betalen. Het hof bevestigt dat de erfgenamen redelijkerwijs moesten begrijpen dat extra werk extra kosten met zich meebracht. De rechtbank had eerder de vorderingen van de erfgenamen in reconventie gedeeltelijk toegewezen, maar het hof wijst de meeste van hun vorderingen af. De proceskosten worden toegewezen aan de grotendeels in het ongelijk gestelde erfgenamen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.309.478/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 9062225)
arrest van 19 december 2023
in de zaak van
De gezamenlijke erfgenamen van [appellant/erflater],
die tijdens leven woonde in [woonplaats1]
en hoger beroep heeft ingesteld,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna aan te duiden als
[appellant/erflater],
advocaat: mr. A.K. Tosun, die kantoor houdt in Rotterdam,
tegen
Markt op Maat B.V.,
die is gevestigd in Stadskanaal,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
bij de rechtbank: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna aan te duiden als
MOM,
advocaat: mr. F.J. Koot, die kantoor houdt in Leeuwarden.

1.De verdere procedure bij het hof

In het arrest van 3 januari 2023 heeft het hof bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op
28 november 2023. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn nog aanvullende stukken van partijen ontvangen:
- van MOM prod 3 tot en met 6;
- van [appellant/erflater] prod 9;
- van [appellant/erflater] een akte
Het verslag (‘proces-verbaal’) van de mondelinge behandeling bevindt zich bij de processtukken. Vervolgens is een datum voor arrest bepaald.

2.2. Waar gaat het in deze zaak om?

2.1
Op basis van een gesloten aannemingsovereenkomst heeft MOM een aanbouw aan de woning van [appellant/erflater] gerealiseerd. In verband daarmee heeft MOM aan [appellant/erflater] een nota gestuurd voor meerwerk (€ 11.524,04). Die is niet betaald. Om die reden heeft MOM de rechtbank (in conventie) gevraagd [appellant/erflater] te veroordelen tot betaling daarvan, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
[appellant/erflater] betwist de vordering op de grond dat van meerwerk geen sprake is. Bovendien is sprake van minderwerk en is het werk volgens hem (deels) ondeugdelijk uitgevoerd. Hij vordert daarom veroordeling van MOM tot betaling van schadevergoeding (bij de rechtbank € 12.600,-, in hoger beroep vermeerderd tot € 29.206,12), vermeerderd met onderzoekskosten (€ 1.361,25), buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.2
De rechtbank [1] heeft de vorderingen van MOM in conventie toegewezen met uitzondering van die tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. [appellant/erflater] is veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie is MOM veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 5.300,-, vermeerderd met onderzoekskosten (€ 1.361,25) en buitengerechtelijke incassokosten
(€ 583,70). Iedere partij moest de eigen proceskosten dragen.
2.3
Beide partijen zijn in hoger beroep gekomen van de uitgesproken veroordelingen. [appellant/erflater] wil daarmee bereiken dat de meerwerkvordering van MOM alsnog wordt afgewezen en zijn eigen schadevordering alsnog tot het volle, in hoger beroep vermeerderde, bedrag wordt toegewezen.
MOM wil bereiken dat de schadevordering alsnog volledig wordt afgewezen.
2.4
Het hof oordeelt dat [appellant/erflater] de meerwerknota moet betalen behalve de daarin opgenomen reiskosten en kosten voor de riolering. MOM moet wegens minderwerk en schadevergoeding € 2.650,- betalen aan [appellant/erflater] . Over onderzoekskosten, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten wordt beslist op basis van deze toegewezen hoofdsommen.

3.De relevante feiten3.1 Op 6 juli 2019 heeft MOM aan [appellant/erflater] offerte uitgebracht voor het realiseren van een uitbreiding aan de achterzijde van diens woning. De offerte sloot op € 25.000,-. In de offerte staat (ook) dat alle extra werkzaamheden, die niet genoemd zijn in de offerte, apart in rekening zullen worden gebracht. [appellant/erflater] is met de inhoud van de offerte akkoord gegaan.

3.2
Op 22 januari 2020 heeft MOM een meerwerkfactuur gestuurd aan [appellant/erflater] . Daarop is een bedrag van € 11.524,04 vermeld als uitgevoerd meerwerk. [appellant/erflater] heeft deze nota niet betaald.
3.3
De gemachtigde van [appellant/erflater] heeft expertisebureau CED Nederland B.V. (hierna:
CED) ingeschakeld om het werk van MOM te controleren. CED heeft een aantal door [appellant/erflater]
gemelde gebreken beoordeeld en CED heeft de herstelkosten daarvan begroot op € 11.200,-.
CED heeft in haar rapport opgemerkt dat de met het meerwerk verband houdende (extra)
werkzaamheden daadwerkelijk door MOM zijn verricht.
4 Het oordeel van het hof
Overlijden [appellant/erflater]
4.1
is tijdens de procedure in hoger beroep overleden. Zijn erven hebben meegedeeld de procedure te willen voortzetten. De gezamenlijke erfgenamen van [appellant/erflater] zijn daarmee partij geworden.
Vermeerdering van eis
4.2
[appellant/erflater] heeft de eis in hoger beroep vermeerderd. Bij de rechtbank vorderde hij
€ 12.600,- aan schadevergoeding, in hoger beroep vordert hij € 29.206,12. MOM heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van eis. Die is ook niet in strijd met de goede procesorde. Er wordt daarom beslist op basis van de gewijzigde eis.
Omvang van het hoger beroep
4.3
De rechtbank heeft (in conventie) de vordering van MOM tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. Door MOM is daartegen geen bezwaar aangevoerd in haar hoger beroep. In zoverre is het eindvonnis van de rechtbank, strikt genomen, dus niet aan hoger beroep onderworpen. Omdat hierna beslist wordt dat het vonnis van de rechtbank, om onduidelijkheid over het dictum te voorkomen, in zijn geheel wordt vernietigd doet het hof dat omwille van die duidelijkheid ook maar op dit onderdeel. [appellant/erflater] en MOM worden daardoor niet benadeeld.
Het meerwerk
Oordeel rechtbank
4.4
De rechtbank heeft overwogen dat [appellant/erflater] opdracht tot het gefactureerde meerwerk heeft gegeven en uit zichzelf had moeten begrijpen dat dit tot een hogere prijs zou leiden. De hoogte van de verschillende meerwerkposten is door hem niet betwist. Toegewezen is daarom (in conventie) de vordering van MOM tot betaling van het op de meerwerkfactuur vermelde bedrag van € 11.524,04.
Bezwaar [appellant/erflater]
4.5
[appellant/erflater] stelt dat de offerte is gebaseerd op een door MOM gemaakte schets van
4 juli 2019. Vervolgens zijn door [appellant/erflater] tekeningen ontvangen van MOM op 10 en 11 juli 2019. Schets en tekeningen liggen aan de offerte ten grondslag. MOM heeft niet meer gedaan dan volgens de offerte en deze schets/tekeningen in de aanneemsom was begrepen. Van een opdracht om meerwerk uit te voeren is dan ook geen sprake. De diverse meerwerkposten worden betwist. MOM heeft nooit gewaarschuwd dat het meerwerk tot een aanzienlijke kostenverhoging zou leiden.
Standpunt MOM
4.6
MOM voert aan dat de offerte is gebaseerd op een door [appellant/erflater] aan MOM getoonde tekening uit 2018 van Bouwkundig Teken- en Adviesburo Struik. Het ging om de bouw van een casco. Wat als meerwerk is gefactureerd betrof de aankleding van het casco en viel dus buiten de offerte. Tijdens de bouw heeft [appellant/erflater] voortdurend aanpassingen willen doorvoeren en daartoe telkens opdracht gegeven aan MOM.
Uitgangspunt voor beoordeling
4.7
Uitgangspunt is dat het meerwerk betaald moet worden als [appellant/erflater] daartoe opdracht heeft gegeven en hem is meegedeeld dat hij daarom een prijsverhoging ten opzichte van de aanneemsom noodzakelijk was of dat redelijkerwijs uit zichzelf moest begrijpen (artikel 7:755 BW). Als die situatie zich voordoet is het aan de opdrachtgever zich desgewenst met de aannemer te verstaan omtrent de omvang van de prijsverhoging en vervolgens te beslissen of hij de gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wil opdragen. [2]
4.8
[appellant/erflater] heeft zijn verweer tegen de meerwerknota in hoger beroep toegespitst op de posten van de meerwerknota die hierna afzonderlijk zullen worden behandeld. De rode draad in dat verweer is dat al het op de meerwerknota vermelde werk is uitgevoerd en ook uitgevoerd moest worden. Wat partijen verdeeld houdt is of dat werk al begrepen was in de overeengekomen aanneemsom of niet. De diverse posten zullen daarom eerst onderzocht worden op de vraag of sprake is van extra werk ten opzichte van de (geaccordeerde) offerte (meerwerk). Afhankelijk van het resultaat van dat onderzoek kan en zal worden beoordeeld of [appellant/erflater] het vastgestelde meerwerk heeft gewenst en zo ja, of MOM hem heeft gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging dan wel of hij redelijkerwijs uit zichzelf moest begrijpen dat hij zou moeten bijbetalen. Als een van die twee situaties zich voordoet moet nog beoordeeld worden of aanleiding bestaat tot bijstelling van de, op de meerwerknota, gevorderde bedragen.
Kozijnen
4.9
Niet in geschil is dat vijf raamkozijnen zijn geplaatst. In de offerte zijn twee raamkozijnen vermeld: “
Raamkozijnen met dubbelglas en beslag 100x150cm. Aantal: 2”. [appellant/erflater] verwijst naar een volgens hem eind juli 2019 van MOM ontvangen tekening waarop vijf raamkozijnen staan. Dat zijn er dus drie meer dan in de offerte vermeld. Onbetwist dateert de tekening waarnaar [appellant/erflater] verwijst van 28 juli 2019, dus van na de offerte. Volgens MOM was die wijziging op verzoek van [appellant/erflater] . [appellant/erflater] heeft niet aangevoerd dat hij tegen die wijziging heeft geprotesteerd zoals in de rede had gelegen als die wijziging niet op zijn wens was doorgevoerd. [appellant/erflater] kan in die situatie geacht worden met de wijziging te hebben ingestemd. Een en ander maakt dat voldoende onderbouwd is door MOM dat de genoemde drie kozijnen extra waren ten opzichte van de offerte. Meerwerk dus. [appellant/erflater] had moeten begrijpen dat daaraan extra kosten verbonden zouden zijn en heeft niet (gemotiveerd) aangevoerd dat de in rekening gebrachte geen redelijke prijs daarvoor zouden zijn. Voor bijstelling van die kosten bestaat dus geen grond.
Ramen
4.1
In de bestaande keuken zat een raam. Dat kon niet geopend worden. [appellant/erflater] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij wilde dat er een open raam kwam. MOM heeft er een te openen raam van gemaakt. Volgens [appellant/erflater] was het van meet af aan de ‘bedoeling’ dat er een te openen raam moest worden aangebracht. [appellant/erflater] spreekt van een ‘miscalculatie’ in de offerte. In de offerte is dit werk niet vermeld. Dat wijst erop dat het uitgevoerde werk extra was ten opzichte van die offerte. Dat het werk, hoewel in de offerte niet vermeld, desondanks daarin begrepen was, is met de stelling van [appellant/erflater] over zijn ‘bedoeling’ en ‘miscalculatie’ onvoldoende onderbouwd. [appellant/erflater] had moeten begrijpen dat hieraan extra kosten verbonden zouden zijn en heeft niet aangevoerd dat de in rekening gebrachte kosten geen redelijke prijs daarvoor zouden zijn. Ook hier dus: meerwerk en geen reden voor bijstelling van de door MOM in rekening gebrachte kosten.
Badkamer (post 5 op de meerwerknota ad € 225,-)
4.11
De maten van de gerealiseerde badkamer zijn 1200 x 2500 mm. Volgens [appellant/erflater] was dat conform de tekening van 28 juli 2019 en daarmee conform offerte. MOM stelt daar tegenover dat de offerte zag op een badkamer met de maten 1450 x 1436 mm, zoals vermeld op de tekening van Struik uit 2018, zijnde de enige tekening die ten tijde van de offerte beschikbaar was. Er is dus, volgens MOM een grotere badkamer gerealiseerd dan in de offerte staat. Dat verklaart de meerwerkposten over de badkamer op de meerwerknota.
4.12
Ook hier geldt dat de tekening van 28 juli 2019 dateert van na de offerte en dus niet basis voor die offerte kan zijn geweest. Dat MOM nog een schets zou hebben gemaakt op
4 juli 2019 is door MOM niet bevestigd. Uit de betreffende door [appellant/erflater] overgelegde schets kan niet worden afgeleid dat die door MOM is gemaakt en ook niet dat die op 4 juli 2019 zou zijn gemaakt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de enige ten tijde van de offerte beschikbare tekening die van Struik was. Onbetwist is daarop een maatvoering vermeld van 1450 x 1436 mm. De tekening van 28 juli 2019 is dus veeleer een aanwijzing dat ná (acceptatie van) de offerte besloten is tot vergroting van de badkamer. Voldoende onderbouwd is daarom door MOM dat, ten opzichte van de offerte, extra oppervlakte op verzoek van [appellant/erflater] is gerealiseerd. [appellant/erflater] had moeten begrijpen dat hieraan extra kosten verbonden zouden zijn en heeft niet aangevoerd dat de in rekening gebrachte kosten geen redelijke prijs daarvoor zouden zijn. Ook hier dus: meerwerk en geen reden voor bijstelling van de door MOM in rekening gebrachte kosten.
Vloerverwarming
4.13
[appellant/erflater] erkent dat op dit punt (€ 350,-, post 18 op de meerwerknota) sprake is van meerwerk. Volgens hem is dit echter al betaald. Dat zou contant zijn gedaan tijdens bemiddeling door de heer [naam1] . Ter onderbouwing is verwezen naar een blaadje waarop tijdens die bemiddeling gemaakte afspraken zouden staan. MOM heeft betwist dat een dergelijke, contante, betaling is gedaan.
4.14
Het verweer dat is betaald is een zogenaamd bevrijdend verweer. Stelplicht en bewijslast daarvan rusten op [appellant/erflater] . Deze heeft echter aan zijn stelplicht niet voldaan. Het blaadje waarnaar verwezen wordt bevat niets over een betaling van € 350,-. Ook overigens blijkt daarvan niets. Van die betaling kan dan ook niet worden uitgegaan.
Schakelaars
4.15
[appellant/erflater] erkent dat (extra) opdracht is gegeven voor het aanbrengen van een inbouwtrekschakelaar en een inbouwkruisschakelaar, daarbij kennelijk doelend op de posten 12 (€ 80) en 13 (€ 400,-) van de meerwerknota. Volgens hem zijn (ook) deze bedragen contant betaald aan MOM. Door MOM is die betaling betwist. Net als bij de vorige post (vloerverwarming) geldt hier dat sprake is van een bevrijdend verweer van [appellant/erflater] en dat stelplicht en bewijslast daarvan op hem rusten. Aan die stelplicht is niet voldaan. Met de enkele mededeling dat is betaald is zijn stelling namelijk onvoldoende onderbouwd.
Dakwerkzaamheden
4.16
In de offerte staat over het dak: “
DAKAFBOUW: Plat dak, balk laag, 0,713.x19, 6x450cm h.o.h. 610mm (v.b,c)”. In de meerwerknota staat:
MOM stelt dat uit vergelijking van offerte en meerwerknota blijkt dat dikkere (8 mm in plaats van 6mm) en daardoor duurdere materialen zijn verwerkt.
4.17
Volgens [appellant/erflater] viel het werk, zoals uitgevoerd, onder het bereik van de offerte. Vergelijking van offerte (‘450’ respectievelijk ‘610’) en meerwerknota ('i.p.v. 4 (…) nu 8 (..) respectievelijk ‘i.p.v 6 mm Nu 8 mm’) laat echter zien dat dikker materiaal is verwerkt dan geoffreerd. Daarmee is voldoende onderbouwd de stelling van MOM dat van meerwerk sprake is.
Gebruikte materialen
4.18
Volgens [appellant/erflater] heeft MOM meer duurdere materialen gebruikt en als meerwerk in rekening gebracht dan overeengekomen via de offerte en acceptatie daarvan door [appellant/erflater] . Enige concrete verwijzing naar posten van de meerwerknota ontbreekt echter. Daarmee is dit verweer onvoldoende ondertbouwd.
Rioolwerkzaamheden
4.19
In de offerte is opgenomen “
Het aanleggen van gas/water/Riool/afvoeren PVC en leidingen”. In de meerwerknota is (als post 24) opgenomen een bedrag van € 525,- als extra rioolwerk. Als reden daarvoor is door MOM op de meerwerknota en in deze procedure vermeld dat hij op basis van opgave van [appellant/erflater] bij de offerte er vanuit ging dat de woning aan de achterzijde op de riolering was aangesloten. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden bleek echter dat dit aan de voorzijde was. Als gevolg daarvan moest in plaats van twee meter 22 meter riooolbuis worden aangelegd. Met een beroep op artikel 7:753 lid 2 BW (onjuiste informatie door opdrachtgever) stelt MOM dat hij gerechtigd is de extra kosten als meerwerk in rekening te brengen.
4.2
[appellant/erflater] heeft betwist dat hij MOM onjuiste informatie heeft gegeven. Stelplicht en bewijslast van het verstrekken van onjuiste informatie rusten op MOM. Met de enkele stelling dat [appellant/erflater] haar van onjuiste informatie heeft voorzien is echter aan die stelplicht niet voldaan. De nu besproken meerwerkpost is dus niet toewijsbaar.
Metselwerkzaamheden
4.21
MOM heeft extra metselwerk in rekening gebracht: de posten 25 (€ 250,-) en 26
(€ 200,-) op de meerwerknota. Deze posten hebben betrekking op het aanbrengen van een extra muur en extra metselwerk in verband met de (drie) extra kozijnen. Volgens [appellant/erflater] zat dit metselwerk in de offerte. Dat verweer wordt verworpen. Dat de muur extra was en dat extra metselwerk noodzakelijk was omdat, zoals hiervoor al geoordeeld, drie extra raamkozijnen moesten worden aangebracht is onvoldoende weersproken door [appellant/erflater] . Dat betekent dat MOM voldoende heeft onderbouwd dat sprake was van extra werk (meerwerk) ten opzichte van de offerte.
WC-pot
4.22
De offerte voorziet in een “
Ophang wc”. MOM stelt dat zij, op verzoek van [appellant/erflater] , een duurdere wc (bidettoilet) uit Turkije heeft meegenomen en geïnstalleerd. [appellant/erflater] erkent dat de wc-pot onderwerp van, nader, gesprek tussen partijen is geweest en dat MOM deze zou meenemen uit Turkije. Het zou dan gaan om om een wc-pot die ‘
echt turks’ zou zijn en dan ook nog eens ‘
met een fonteintje’. Niet weersproken is dat zitting en deksel van deze wc voorzien zouden zijn van softclose. Dat alles wijst in de richting van een iets luxere wc-pot dan met de ‘
Ophang wc’ in de offerte was bedoeld. Dat deze, luxere, wc-pot niet duurder zou zijn dan de in de offerte bedoelde heeft [appellant/erflater] wel aangevoerd, maar niet onderbouwd. Dat betekent dat er vanuit mag worden gegaan dat sprake was van extra werk ten opzichte van de offerte. Meerwerk derhalve.
Badkamer (posten 29 en 31 tot en met 35 op de meerwerknota ad, in totaal, € 1.095,-)
4.23
In de offerte staat over de badkamer niet meer dan “
Ophang wc met tegelwerken” en “
Wc-Deur met beslag en kozijnen”. Blijkens de meerwerknota (en ook: onbetwist) is door MOM feitelijk gedaan het tegelwerk van de wanden en de vloer, het maken van afvoeren en waterleidingen. Ook zijn diverse materialen gebruikt (RVS, douchegoot Flens met uitneembaar sifon, tegelrooster en spiegel, douchekraan, inbouwkraan, douchekop, wastafel met mengkraan, glazen wand).
4.24
Volgens [appellant/erflater] is al dit werk begrepen in de offerte. Daartoe verwijst hij naar een door hem overgelegde tekening van 10 juli 2019. Die dateert echter van na de offerte en onderbouwt dus niet dat met die offerte al het op de meerwerknota in rekening gebrachte badkamerwerk daarin reeds was begrepen. Daarbij komt dat de tekst van de offerte slechts spreekt over de wc met tegelwerken en een deur. Over de badkamer staat daarin verder niets. [appellant/erflater] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling ook erkend. MOM heeft aangevoerd dat het wel de wens was van [appellant/erflater] dat die extra werkzaamheden werden uitgevoerd. [appellant/erflater] heeft dat niet betwist. MOM heeft dan ook voldoende onderbouwd dat sprake was van extra werk ten opzichte van de offerte. Meerwerk derhalve.
Reiskosten
4.25
MOM heeft in de meerwerknota ook opgenomen een post (36) extra reiskosten ad
€ 1.200,-. Als toelichting is daarin vermeld “
6 weken 30dagen x€40 euro”. In de offerte staat niets over reiskosten. Dat, alsnog, betaling daarvan is overeengekomen heeft MOM niet gesteld. Wel is door MOM, in hoger beroep, gesteld dat zij zes keer vergeefs van Stadskanaal naar [woonplaats1] is gereisd. Vergeefs, omdat, ondanks andere afspraak, niemand aanwezig was in het huis van [appellant/erflater] en MOM daar dus niet aan het werk kon gaan.
4.26
De door MOM gegeven toelichting strookt niet met de toelichting op de meerwerknota: daar lijkt het te gaan om reiskosten gedurende 30 dagen ter hoogte van € 40,- per dag. Uitgaande van die toelichting en gegeven het feit dat een nadere afspraak daarover niet is gesteld en de offerte niets zegt over reiskosten, geldt dat onvoldoende is onderbouwd dat reiskosten wel degelijk in rekening gebracht mochten worden.
4.27
Dat [appellant/erflater] in verzuim is geraakt door afwezig te zijn hoewel aanwezigheid was afgesproken is met niet meer onderbouwd dan die enkele stelling. Dat is onvoldoende. De post reiskosten van € 1.200,- is dan ook niet toewijsbaar.
Tussenconclusie 1: het meerwerk
4.28
Al met al gaat het om een substantiële hoeveelheid extra werk. [appellant/erflater] is daarmee ook niet overvallen. Hij heeft - dat is niet betwist - de uitvoering van het werk vrijwel dagelijks kunnen volgen omdat hij, ook tijdens de verbouwing, in zijn huis bleef wonen. Hij heeft niet betwist dat het zijn wens was dat die werkzaamheden ook werden uitgevoerd. Bij deze stand van zaken heeft [appellant/erflater] , indien al geen uitdrukkelijke mondelinge afspraken met hem zijn gemaakt, redelijkerwijs uit zichzelf moeten begrijpen dat voor al dit meerwerk een prijsverhoging noodzakelijk was. Gesteld noch gebleken is dat [appellant/erflater] zich op enig moment met MOM heeft verstaan over de omvang van de prijsverhoging. De hoogte ervan is ook niet en in ieder geval onvoldoende weersproken. In het bijzonder heeft [appellant/erflater] niet aangevoerd dat de voor het meerwerk in rekening gebrachte bedragen niet redelijk zouden zijn.
4.29
De conclusie is dan ook dat het bedrag van de meerwerknota verschuldigd is. Uitzondering geldt voor de posten reiskosten van € 1.200,- en rioolwerkzaamheden van
€ 525,-. Als de meerwerknota met die posten wordt verminderd resteert een bedrag van
€ 11.524,04 – € 1.725,- = € 9.799,04. Waar [appellant/erflater] zich op gedane betalingen heeft beroepen is dat onvoldoende onderbouwd. Voor verdere vermindering van de meerwerknota bestaat dus geen grond.
Overige gedane betalingen
4.3
Voor het geval ook het hof oordeelt dat de meerwerknota (deels) is verschuldigd heeft [appellant/erflater] aangevoerd dat daarop door hem gedane extra, contante, betalingen van € 2.000,- en € 3.500,- in mindering moeten worden gebracht. De laatste betaling is volgens [appellant/erflater] gedaan in aanwezigheid van de heer [naam1] , tijdens diens bemiddeling in deze zaak.
4.31
Net zoals het geval was bij de hiervoor besproken posten vloerverwarming en schakelaars geldt ook hier dat het verweer dat is betaald een zogenaamd bevrijdend verweer
is. Stelplicht en bewijslast daarvan rusten op [appellant/erflater] . Met zijn enkele stelling dat contant betaald is heeft hij echter aan zijn stelplicht niet voldaan. Ook overigens blijkt van die gestelde, contante, betalingen niets. Van die betalingen kan dan ook niet worden uitgegaan. Het wegens meerwerk verschuldigde bedrag van € 9.799,04 wordt dus niet verminderd.
Schade en minderwerk
4.32
[appellant/erflater] heeft bij de rechtbank, in reconventie, schadevergoeding gevorderd op de grond dat het werk door MOM ondeugdelijk of niet is verricht waar het betreft de door [appellant/erflater] benoemde onderdelen (posten) daarvan. Een deel van de posten is wel, een ander deel niet toegewezen door de rechtbank. Tegen de niet toegewezen posten richt zich het (principaal) hoger beroep van [appellant/erflater] , tegen de wel toegewezen posten het (incidenteel) hoger beroep van MOM. De verschillende posten worden hierna besproken.
Het niet geleverde keukenblok
4.33
In de offerte staat dat geleverd wordt een “
Keukenblok”. Niet in geschil is dat een keukenblok niet is geleverd en dat in zoverre sprake is van minderwerk. De vraag is slechts op welk bedrag het minderwerk moet worden gewaardeerd.
4.34
De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen een standaard prefab keuken hebben afgesproken. Het rapport van CED gaat uit van een op maat gemaakte hoekkeuken en wordt daarom door de rechtbank niet gevolgd in de waardering van het minderwerk (€ 2.500,-). Gebruik makend van de aan de rechter toekomende bevoegdheid de schade te schatten heeft de rechtbank het minderwerk gewaardeerd op € 1.250,-.
4.35
[appellant/erflater] is het daarmee niet eens omdat partijen volgens hem wel degelijk een keuken op maat zijn overeengekomen. MOM is het met de waardering van de rechtbank niet eens omdat een standaard prefab keuken niet meer dan € 500,- tot € 750,- kost.
4.36
MOM heeft verwezen naar een WhatsApp van 1 oktober 2019 van [appellant/erflater] aan hem. Uit dat bericht en het daarin opgenomen tekeningetje blijkt volgens MOM van een verzoek van [appellant/erflater] tot levering van een eenvoudige keuken: een gasfornuis met daarnaast een wasbak met kraan. Dat dit inderdaad in deze WhatssApp te lezen valt is onvoldoende weersproken door [appellant/erflater] . Het tekeningetje sluit ook aan bij de stelling van MOM: bovenaan is het gasfornuis te zien met daarnaast een wasbak met kraan. In dit licht bezien is onvoldoende onderbouwd door [appellant/erflater] dat met het in de offerte genoemde keukenblok meer is bedoeld dan een dergelijke, eenvoudige, keuken.
4.37
Bijstelling van het door de rechtbank aangehouden bedrag van € 1.250,- naar boven is dan ook niet aan de orde. Voor bijstelling naar beneden bestaat evenmin reden. Het door MOM genoemde bedrag van € 500,- tot € 750,- is niet onderbouwd. Ook het hof gaat daarom uit van minderwerk tot een bedrag van € 1.250,-.
Egaliseren cementvloer
4.38
[appellant/erflater] stelt dat de cementvloer onvoldoende geëgaliseerd was. Dat heeft [appellant/erflater] inmiddels alsnog laten doen door een derde. De kosten daarvan bedroegen € 950,-. Dat bedrag wil [appellant/erflater] als schadevergoeding op dit onderdeel ontvangen.
4.39
De rechtbank heeft vastgesteld dat CED niet heeft kunnen constateren of de cementvloer voldoende was geëgaliseerd omdat er al een andere vloer overheen was gelegd. Daarom is de vordering op dit onderdeel afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant/erflater] gewezen op een foto (prod 10A bij memorie van grieven) en een offerte van een vloerenbedrijf (prod 10 bij memorie van grieven).
4.4
De foto toont de directeur van MOM, de heer [naam2] , die de vloer in kwestie op dat moment bewerkt. De foto toont de vloer dus niet nadat deze gereed gekomen was. De offerte laat niet meer zien dan dat een bedrag wordt opgegeven voor het aanbrengen van een gietvloer. Of dat aanbrengen noodzakelijk was in verband met de ondeugdelijkheid van de cementen ondervloer staat daarin niet en volgt ook niet uit het enkele doen van offerte. Ook in hoger beroep is daarom onvoldoende onderbouwd dat de cementvloer niet of onvoldoende egaal was. Bovendien heeft [appellant/erflater] verzuimd om MOM eerst in de gelegenheid te stellen de beweerdelijk ondeugdelijk geëgaliseerde vloer zelf te herstellen. Voor het toekennen van schadevergoeding bestaat dus geen grond.
Aanpassen platte dak op achtergevel
4.41
[appellant/erflater] vorderde bij de rechtbank een bedrag van € 2.500,- in verband met, kort gezegd, de ondeugdelijkheid van het dak. CED heeft gerapporteerd dat herstel € 2.500,- kost. De rechtbank is CED niet gevolgd omdat onweersproken was gebleven de stelling van MOM dat voor herstel volstaan kan worden met een dikke kitlaag. Kosten: € 200,-.
4.42
In hoger beroep stelt [appellant/erflater] dat het aanbrengen van een nieuwe kitlaag het probleem niet kan verhelpen. Hij vindt daarom dat het rapport van CED gevolgd moet worden in de conclusie dat de aansluiting van het dak op de achtergevel moet worden aangepast en de gevolgschade aan het plafond van de overstek vergoed moet worden. De kosten van aanpassing begroot [appellant/erflater] echter, anders dan CED, op € 7.132,95. Dat bedrag is het gemiddelde van twee door [appellant/erflater] opgevraagde offertes voor reparatie van het dak.
4.43
[appellant/erflater] heeft, onder andere, de nu besproken kwestie voorgelegd aan een deskundige, te weten CED (zie hiervoor onder 3.3). CED heeft rapport uitgebracht. De deskundigheid van CED is door geen van partijen in twijfel getrokken. Op de wijze van totstandkoming van het rapport van CED is door geen van partijen kritiek uitgeoefend.
4.44
CED heeft als volgt gerapporteerd: “
De wederpartij koos ervoor het dak rechtstreeks te laten aansluiten op de Trespa borstwering van de achtergevel. Hiermee werd geen duurzame aansluiting gecreëerd. De aansluiting lekt, met schade aan de luifel tot gevolg.”
Deze bevinding heeft MOM laten beoordelen door een van haar kant ingeschakelde deskundige, de heer [naam3] . Die rapporteert:

Op blad 4 staat onder punt 1. dat de aannemer ervoor koos het dak rechtstreeks te laten aansluiten op de Trespa borstwering van de achtergevel. Dit is onjuist. Zie de foto in de bijlage. De expert van CED heeft dit niet ter plekke van dichtbij bekeken zoals ik dat wel heb gedaan.
(…)
Onder punt 1. staat een bedrag van € 2500 + € 250 voor het platte dak. Dit is ten onrechte omdat de dakbedekking wel dakpansgewijs achter de gevelbekleding is aangebracht.
De deskundigheid van [naam3] is niet betwist.
4.45
De bevindingen van [naam3] zijn een eerste reden om CED niet te volgen in haar rapportage. Die bevindingen van een rapporteur wiens deskundigheid niet wordt betwist, maken namelijk onzeker of de bevindingen van CED wel juist zijn. De door [appellant/erflater] (als productie 11 bij memorie van grieven) overgelegde foto’s zijn een tweede reden omdat daaruit slechts blijkt van lekkage rondom de afvoer (welke lekkage door MOM wordt erkend). De door [appellant/erflater] overgelegde offertes zijn geen reden anders te oordelen. Die offertes zijn niet kenbaar het gevolg van deskundig onderzoek aan het dak, maar slechts een aanbieding om dat tegen een bepaalde prijs te vervangen. Op de offerte van Dakdekkersbedrijf Nederland staat nog wel: “
De oude monteur van 3 jaar geleden heeft geen enkele ervaring gehad. De producten die gebruikt zijn, zijn verkeerd gemonteerd.” Deze mededeling is echter zo weinig specifiek en evenmin, kenbaar, gebaseerd op deskundig onderzoek ter plaatse dat daaraan onvoldoende gewicht kan worden toegekend. Er is dan ook geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan, te weten toekenning van een schadevergoeding van € 200,-.
Zwarte metselsteen
4.46
In de offerte is opgenomen de levering van “
Zwarte gebakkenmetselsteen. Type: (Waalformaat)”. Volgens [appellant/erflater] heeft MOM in plaats daarvan, goedkopere, bruine (in plaats van zwarte) stenen van b-kwaliteit gekocht die bij levering ook nog eens beschadigd waren. Het niet gebruiken van de afgesproken stenen levert een bedrag aan minderwerk op van
€ 3.000,-. Het zwart schilderen van de stenen, noodzakelijk omdat de verkeerde geleverd zijn, kost € 6.540,50. Beide bedragen moeten worden voldaan volgens [appellant/erflater] .
4.47
MOM stelt hier tegenover dat het, anders dan aanvankelijk overeengekomen, [appellant/erflater] zelf is geweest die de stenen besteld en betaald heeft. Dat blijkt uit de door [appellant/erflater] overgelegde factuur (prod 15 bij memorie van grieven). Het was dus aan [appellant/erflater] om te reclameren bij de leverancier als de stenen niet in orde waren. Omdat [appellant/erflater] de stenen zelf heeft besteld en betaald is een bedrag van € 1.241,61 in mindering gebracht op de aanneemsom (samen met een bedrag van € 1.000,- voor de cv-ketel). [appellant/erflater] heeft dus feitelijk niet het overeengekomen bedrag van € 25.000,- betaald, maar dat bedrag verminderd met deze twee genoemde posten, zijnde € 22.758,39.
4.48
Op [appellant/erflater] rusten stelplicht en bewijslast van het minderwerk. Uit de overgelegde factuur volgt dat het inderdaad [appellant/erflater] zelf is geweest die de stenen heeft besteld. [appellant/erflater] heeft dat niet weersproken. In zoverre zijn partijen, zo blijkt daaruit, minderwerk overeengekomen. De waarde van het minderwerk is door MOM gesteld op een reeds verleende korting op de aanneemsom van € 1.241,61. [appellant/erflater] meent wel dat de waarde van het minderwerk meer is (namelijk: € 3.000,-), maar onderbouwing van de waarde van de in de offerte genoemde stenen ontbreekt. Voor toewijzing van het bedrag van € 3.000,- bestaat dan ook geen grond.
4.49
Als stenen van de verkeerde kleur geleverd zijn valt MOM daarvan geen verwijt te maken nu [appellant/erflater] die stenen zelf besteld en geleverd gekregen heeft. Het was dan ook [appellant/erflater] zelf die had moeten en kunnen reclameren bij de leverancier. Ook voor toewijzing van het bedrag van € 6.540,50 bestaat dus geen grond.
Wc-deur en schuifdeur
4.5
In de offerte is opgenomen de levering van een wc-deur en een schuifdeur. Niet in geschil is dat deze beide deuren niet geleverd zijn. In zoverre is dus sprake van minderwerk. Volgens [appellant/erflater] is dat te waarderen op € 900,-, volgens MOM op € 50,-.
4.51
Bij gebreke van sluitende onderbouwing van de door beide partijen genoemde bedragen zal het hof de waarde van het minderwerk schatten op € 100,- per deur. In totaal is dus toewijsbaar € 200,-.
Radiatoren
4.52
In de offerte is opgenomen levering en plaatsing van, onder andere, radiatoren. [appellant/erflater] stelt dat de radiatoren door MOM niet zijn geleverd. Hij heeft deze zelf gekocht voor een bedrag van € 175,17. Daarmee is volgens hem sprake van minderwerk tot dat bedrag.
4.53
MOM erkent dat de radiatoren niet geleverd zijn. Zij heeft echter meerwerk moeten verrichten om de door [appellant/erflater] zelf aangeschafte designradiatoren te plaatsen. Dat was volgens haar aanzienlijk ingewikkelder dan de plaatsing van de overeengekomen reguliere radiatoren. De waarde van dit meerwerk stelt zij op € 175,17.
4.54
Over de niet-levering van reguliere radiatoren zijn partijen het eens. Ook over de waarde van dat minderwerk zijn zij het eens, namelijk: € 175,17. De vraag is of dat minderwerk wegvalt tegen het door MOM gestelde meerwerk. Antwoord: ja. De reden is dat voldoende is toegelicht en onvoldoende betwist dat de designradiatoren meer plaatsingswerk (infrezen van leidingen) vergden dan de in de offerte bedoelde reguliere radiatoren. De waarde van het meerwerk is door [appellant/erflater] niet betwist. Per saldo komt [appellant/erflater] op dit onderdeel dus niets toe.
Opruimkosten
4.55
In de offerte staat: “
Alles wordt netjes achtergelaten” en “
grof/fijn komend vuil wordt door ons weg gehaald”. Volgens [appellant/erflater] heeft MOM zich niet aan deze bepaling in de offerte gehouden. Daarom heeft [appellant/erflater] zelf alles moeten opruimen. Dat heeft € 800,- aan stortkosten veroorzaakt.
4.56
MOM heeft de verschuldigdheid van dit bedrag betwist, onder andere door aan te voeren dat, indien van achtergelaten grof/fijn vuil sprake is geweest, zij nooit in verzuim is geraakt omdat zij niet in gebreke is gesteld en haar geen termijn voor herstel is geboden.
4.57
Dit verweer van MOM treft doel. [appellant/erflater] stelt dat MOM de gesloten overeenkomst op het nu besproken punt niet is nagekomen en daarom schadeplichtig is. Van schadeplichtigheid is echter pas sprake als er verzuim is aan de zijde van MOM. Daarvan is sprake als MOM ingebreke is gesteld en haar een redelijke termijn voor nakoming is gegund, maar MOM desondanks niet heeft gepresteerd. Van enige ingebrekestelling
(artikel 6:81 BW) blijkt echter niet. Evenmin is onderbouwd dat verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden (6:83 BW). De vordering tot betaling van € 800,- is daarom niet toewijsbaar.
Vloerverwarming
4.58
Als post 18 is op de meerwerknota opgenomen een bedrag van € 350,- voor de vloerverwarming. Hiervoor is al geoordeeld dat dit bedrag toewijsbaar is. Volgens [appellant/erflater] echter is sprake van schade omdat de vloerverwarming onvoldoende capaciteit heeft om als hoofdverwarming te functioneren. De rechtbank is [appellant/erflater] in die stellingname gevolgd, heeft overwogen dat van vloerverwarming redelijkerwijs mag worden verwacht dat deze als hoofdverwarming dient te functioneren en om die reden € 1.500,- toegekend als schadevergoeding.
4.59
MOM voert aan dat de vloerverwarming geen hoofdverwarming was en dat dit ook zo is afgesproken met [appellant/erflater] . In de woonkamer waren én een grote radiator én vloerverwarming aanwezig. Daaruit blijkt dat de vloerverwarming niet als hoofdverwarming diende te functioneren.
4.6
[appellant/erflater] stelt dat MOM de gesloten (meerwerk)overeenkomst niet goed is nagekomen en daarom schadeplichtig is. Stelplicht en bewijslast hiervan rusten op [appellant/erflater] . Dat specifiek is overeengekomen dat de aangebrachte vloerverwarming als hoofdverwarming diende te (kunnen) functioneren is niet onderbouwd. Juist de aanwezigheid van twee verwarmingssystemen in de woonkamer (radiator én vloerverwarming) maakt dat niet zonder verdere toelichting, die ontbreekt, aannemelijk is dat ook de vloerverwarming als hoofdverwarming moest (kunnen) functioneren. De vordering tot betaling van € 1.500,- is dan ook niet toewijsbaar.
Hemelwaterafvoer
4.61
[appellant/erflater] vordert een bedrag van € 1.000,- voor aansluiting van de hemelwaterafvoer op het riool. De rechtbank heeft die vordering toegewezen. MOM voert daartegen aan dat tegenwoordig van overheidswege wordt ingezet op het afvoeren van hemelwater via het eigen perceel en niet via het riool. Dat moge (als feit van algemene bekendheid) waar zijn, daarmee is echter nog niet onderbouwd dat dit in de gemeente Deventer (waar [appellant/erflater] woonde) zo gangbaar en/of verplicht was dat [appellant/erflater] wel had moeten begrijpen dat geen aansluiting op het riool zou worden gemaakt. MOM heeft verder niet aangevoerd dat [appellant/erflater] ermee had ingestemd dat de hemelwaterafvoer niet op het riool zou worden aangesloten. De rechtbank heeft het bedrag van € 1.000,-, waartegen MOM op zichzelf geen verweer heeft gevoerd, dan ook terecht toegewezen.
Elektrische installatie
4.62
[appellant/erflater] heeft gevorderd dat door MOM als schadevergoeding een bedrag betaald wordt van € 500,- omdat MOM heeft nagelaten de elektrische installatie aan te sluiten op het net. De rechtbank is [appellant/erflater] daarin gevolgd met de overweging dat [appellant/erflater] redelijkerwijs mocht verwachten dat MOM die aansluiting zou realiseren. MOM komt tegen dat oordeel op met de stelling dat geen opdracht is gegeven tot aansluiting omdat [appellant/erflater] het elektrawerk grotendeels zelf deed. Weliswaar is op verzoek van [appellant/erflater] enig elektrawerk door MOM gedaan, maar een verzoek tot aansluiting op het net zat daar niet bij. [appellant/erflater] kon daarom redelijkerwijs ook niet verwachten dat MOM die aansluiting zou realiseren.
4.63
De offerte vermeldt niets over elektrawerk. De meerwerknota wel. Daarop staan meerdere posten die verband houden met de elektrische installatie. Op een enkel onderdeel is door [appellant/erflater] aangevoerd dat reeds contant betaald is (welk beroep hiervoor verworpen is), maar het meerwerk en de daarvoor in rekening gebrachte prijs zijn niet betwist. Een opdracht tot het, als meerwerk, aansluiten van de elektrische installatie op het net is door [appellant/erflater] zelf niet gesteld. Uit het feit dat een aantal, in de meerwerknota specifiek benoemde, werkzaamheden in verband met die elektrische installatie wel door MOM zijn uitgevoerd vloeit niet voort dat [appellant/erflater] redelijkerwijs mocht verwachten dat, zonder extra verzoek en extra betaling, nog meer dan dat zou worden gedaan. De post van € 500,- is dan ook niet toewijsbaar.
De keukenplint
4.64
Tijdens de werkzaamheden is een keukenplint in het ongerede geraakt. De rechtbank heeft als onweersproken aangenomen dat MOM deze had geplaatst en verwijderd, maar niet teruggeplaatst. Daarom is MOM veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van
€ 150,-. Mom betwist in hoger beroep, alsnog, dat zij de keukenplint heeft verwijderd.
4.65
Het is aan [appellant/erflater] , die schade vordert, te stellen en bewijzen dat MOM de keukenplint in het ongerede heeft doen raken. Meer dan de enkele stelling dat dit zo is, is er niet. Daarmee is dit onderdeel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Deze wordt dan ook in zoverre, alsnog, afgewezen.
Verwijderen voegspecie metselwerk
4.66
De rechtbank heeft ten laste van MOM toegewezen een bedrag van € 400,- in verband met het verwijderen van voegspecie op het metselwerk. In haar reactie op grief 8 van [appellant/erflater] weerspreekt MOM dat van lastig te verwijderen specievlekken sprake is. Kennelijk is ook dit aspect van de zaak daarmee onderdeel van haar incidenteel hoger beroep. Deskundige [naam3] concludeert op dit punt dat van niet meer dan los poeder sprake is, dat zich met water eenvoudig laat afborstelen. Dat is onvoldoende weersproken door [appellant/erflater] . Ook de post van € 400,- is daarom niet toewijsbaar.
Tussenconclusie minderwerk en schade
4.67
De tussenconclusie met betrekking tot minderwerk en schade is dat MOM aan [appellant/erflater] moet betalen:
Keukenblok 1.250,-
Dak 200,-
2x deur 200,-
Hemelwateraansluiting 1.000,-
---------
Totaal: 2.650,-
Bewijs
4.68
Beide partijen hebben bewijs aangeboden. Aan bewijslevering wordt echter niet toegekomen omdat bij de beoordeling van de diverse afgewezen posten hiervoor telkens geconcludeerd moest worden dat voor de desbetreffende vordering onvoldoende was gesteld danwel die vordering onvoldoende onderbouwd was. Bij toegewezen vorderingen was het verweer telkens onvoldoende onderbouwd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.69
De rechtbank heeft, als onbetwist, toegewezen de vordering van [appellant/erflater] (in reconventie) tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten (€ 583,70). Mom betwist dat bedrag in hoger beroep alsnog en voert aan dat zij niets verschuldigd is omdat geen enkel onderdeel van de vordering van [appellant/erflater] toewijsbaar is.
4.7
Hiervoor is geoordeeld dat MOM in hoofdsom aan [appellant/erflater] verschuldigd is € 2.650,-. Het verweer van MOM houdt dus geen stand. Niettemin moet het toegewezen bedrag worden bijgesteld. Volgens de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten hoort bij een hoofdsom van € 2.650,- een bedrag aan incassokosten van
€ 390,-. Dat bedrag wordt daarom toegewezen.
Onderzoekskosten
4.71
De rechtbank heeft, als redelijke kosten ter vaststelling van schade, ten laste van MOM (in reconventie) toegewezen een bedrag van € 1.361,25 aan onderzoekskosten. Dat zijn de kosten van het rapport van CED. MOM betwist in hoger beroep dat bedrag verschuldigd te zijn omdat volgens haar geen enkel onderdeel van de vordering van [appellant/erflater] toewijsbaar is.
4.72
Ook hier geldt dat in ieder geval wel een deel van de vordering van [appellant/erflater] toewijsbaar is, namelijk € 2.650,- in hoofdsom. Voor die vaststelling was het rapport van CED mede nuttig. De gevorderde onderzoekskosten zijn door de rechtbank dan ook terecht toegewezen.

5.De slotsom

5.1
Het hoger beroep van [appellant/erflater] slaagt slechts zeer beperkt: de uit hoofde van meerwerk verschuldigde hoofdsom wordt verlaagd van € 11.524,04 naar € 9.799,04. Zijn schadevordering wordt grotendeels afgewezen. [appellant/erflater] is daarom te beschouwen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt om die reden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. Die kosten bedragen:
- griffierecht € 2.135,-
- salaris advocaat € 3.062,- (2 punten tarief III à € 1.531,- per punt)
Onder deze kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3]
5.2
In het incidenteel hoger beroep zijn partijen over en weer in het ongelijk gesteld. De proceskosten daarvan worden om die reden gecompenseerd. Dat betekent dat elke partij de eigen kosten ervan moet dragen.
5.3
In de procedure bij de rechtbank is [appellant/erflater] terecht aangemerkt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie. De in conventie uitgesproken proceskostenveroordeling ten laste van [appellant/erflater] wordt daarom overgenomen.
5.4
In reconventie heeft de rechtbank de kosten gecompenseerd. De vordering van [appellant/erflater] was toen nog een stuk lager (hoofdsom: € 12.600,-) dan in hoger beroep (€ 29.206,12) en bij die lagere hoofdsom is het redelijk partijen over en weer in het ongelijk gesteld te achten. De beslissing van de rechtbank wordt daarom ook op dit punt overgenomen.
5.5
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
5.6
Hoewel het vonnis van de rechtbank voor een groot deel juist is wordt dit toch volledig vernietigd. Dat gebeurt om te voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat over de juiste inhoud van het dictum. Voor wat betreft de gevorderde rente over de bij de rechtbank in conventie uitgesproken proceskostenveroordeling geldt dat bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de proceskosten tijdig zijn betaald. Bij een veroordeling tot betaling van de wettelijke rente daarover bestaat dus geen belang meer.

6.6. De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 23 november 2021 en doet opnieuw recht:
veroordeelt [appellant/erflater] aan MOM te betalen een hoofdsom van € 9.799,04;
veroordeelt MOM aan [appellant/erflater] te betalen:
- een hoofdsom van € 2.650,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
12 mei 2021 tot de dag van de voldoening;
- buitengerechtelijke incassokosten van € 390,-;
- onderzoekskosten van € 1.361,25;
veroordeelt [appellant/erflater] in de proceskosten van de procedure in conventie bij de rechtbank van
€ 1.342,41;
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van de procedure in reconventie bij de rechtbank moet dragen;
veroordeelt [appellant/erflater] in de kosten van het principaal hoger beroep aan de zijde van MOM gevallen:
- griffierecht € 2.135,-
- salaris advocaat € 3.062,-
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van het incidenteel hoger beroep moet dragen;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, I. Tubben en O.E. Mulder en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
19 december 2023.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 23 november 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4727
2.HR 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853