ECLI:NL:RBOVE:2021:4727

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
9062225 \ CV EXPL 21-1032
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verschuldigdheid van meerwerk in aannemingsovereenkomst

In deze kantonzaak tussen Markt op Maat B.V. en [X] betreft het een geschil over de verschuldigdheid van meerwerk in het kader van een aannemingsovereenkomst. Markt op Maat B.V. (MOM) heeft in opdracht van [X] verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd, waarvoor een vaste prijs van € 25.000,- was overeengekomen. Na de uitvoering van de werkzaamheden heeft MOM een meerwerkfactuur van € 11.524,04 gestuurd, die door [X] niet is betaald. [X] heeft betwist dat hij opdracht heeft gegeven voor de aanvullende werkzaamheden en stelt dat deze werkzaamheden deel uitmaken van de oorspronkelijke overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de meerwerkfactuur betrekking heeft op aanvullende werkzaamheden die door MOM zijn verricht en dat [X] op de hoogte had moeten zijn van de mogelijkheid van extra kosten. De vordering van MOM tot betaling van de meerwerkfactuur is toegewezen, evenals de proceskosten. In reconventie heeft [X] schadevergoeding gevorderd voor herstelkosten, die ook gedeeltelijk is toegewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten in reconventie gecompenseerd, omdat beide partijen op verschillende punten ongelijk hebben gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9062225 \ CV EXPL 21-1032
Vonnis van 23 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARKT OP MAAT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in Stadskanaal,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen
MOM,
gemachtigde: A.P.M. Meijer,
tegen
[X],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen
[X],
gemachtigde: J.A.M. Drinkenburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 februari 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 6 juli 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de mondelinge behandeling op 20 oktober 2021 alwaar partijen met hun gemachtigden zijn verschenen. De zitting heeft vanwege het coronavirus per online verbinding plaatsgevonden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Klusbedrijf MOM heeft in opdracht en voor rekening van [X] diverse verbouwingswerkzaamheden verricht in en aan de woning van [X] . In de offerte van 6 juli 2019 (hierna: de offerte) zijn partijen voor het werk een vaste prijs overeengekomen van € 25.000,-. In de offerte staat vermeld dat alle extra werkzaamheden die niet zijn genoemd in de offerte apart in rekening zullen worden gebracht.
2.2.
Bij factuur van 22 januari 2020 (hierna: de meerwerkfactuur) heeft MOM aanvullende werkzaamheden bij [X] in rekening gebracht. [X] heeft deze factuur ten bedrage van € 11.524,04 niet betaald.
2.3.
De gemachtigde van [X] heeft expertisebureau CED Nederland B.V. (hierna: CED) ingeschakeld om het werk van MOM te controleren. CED heeft een aantal door [X] gemelde gebreken beoordeeld en CED heeft de herstelkosten daarvan begroot op € 11.200,-. CED heeft in haar rapport opgemerkt dat de met het meerwerk verband houdende (extra) werkzaamheden daadwerkelijk door MOM zijn verricht.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
MOM vordert primair, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van [X] tot betaling van de meerwerkfactuur van € 11.524,04 (zonder rente), een bedrag van € 890,24 aan buitengerechtelijke incassokosten (zonder rente) en de proces- en nakosten (met wettelijke rente). MOM vordert subsidiair veroordeling van [X] tot betaling van het te begroten redelijke loon op grond van artikel 7:752 dan wel 7:753 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2.
MOM legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht van [X] aanvullende werkzaamheden heeft verricht. Deze aanvullende werkzaamheden maken geen onderdeel uit van de werkzaamheden die in de offerte zijn opgenomen. [X] was er op bedacht dat hij de kosten die verbonden zijn aan het meerwerk diende te betalen. [X] is daarom gehouden de meerwerkfactuur te betalen, aldus MOM.
3.3.
[X] betwist dat hij MOM opdracht heeft gegeven om aanvullende werkzaamheden te verrichten. Bovendien maken de werkzaamheden die MOM aanmerkt als meerwerk deel uit van de werkzaamheden die in de offerte zijn genoemd. MOM heeft [X] evenmin gewaarschuwd dat het betwiste meerwerk tot een aanzienlijke kostenverhoging zou leiden, terwijl dat wel had gemoeten. [X] betwist daarom dat hij de meerwerkfactuur is verschuldigd.
in reconventie
3.4.
[X] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van MOM tot betaling van een vergoeding van € 12.600,- aan herstelkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021 tot de dag van de volledige betaling. [X] vordert verder een bedrag van € 1.361,25 aan kosten voor het onderzoek door CED, € 583,70 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en nakosten.
3.5.
[X] stelt hiertoe – kort gezegd – dat MOM is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. MOM heeft het overeengekomen werk niet naar behoren verricht. [X] verwijst in dit verband naar het onderzoeksrapport van CED waarin ook de vergoedingen voor het herstelwerk zijn begroot.
3.6.
Het verweer van MOM komt er kort gezegd op neer dat zij het werk deugdelijk heeft verricht en dat een aantal vergoedingen voor het herstelwerk, zoals door CED is begroot en door [X] is gevorderd, buitensporig is.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Wat partijen allereerst verdeeld houdt is de vraag of MOM op goede gronden meerwerk bij [X] in rekening heeft gebracht. In dit verband stelt de kantonrechter voorop dat het door MOM gefactureerde meerwerk betaald moet worden indien (1) [X] opdracht heeft gegeven die werkzaamheden te verrichten, en ofwel (2-a) hem is meegedeeld dat dit tot gevolg zou hebben dat hij daardoor meer zou moeten betalen dan het bedrag van de aanneemsom, dan wel (2-b) [X] redelijkerwijs uit zichzelf moest begrijpen dat hij daardoor aan MOM zou moeten bijbetalen (zie artikel 7:755 BW). De kantonrechter overweegt als volgt.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de offerte van 6 juli 2019 betrekking heeft op de realisatie van een onafgewerkte kale aanbouw. De kantonrechter is van oordeel dat de meerwerkfactuur daarentegen betrekking heeft op werkzaamheden die, gezien hun aard en afgezet tegen de opgenomen werkzaamheden in de offerte, kunnen worden aangemerkt als aanvullende werkzaamheden. MOM heeft gesteld dat [X] elke dag aanwezig was op de bouwplaats en dat hij MOM bijna dagelijks om aanpassingen, extra werkzaamheden en duurdere materialen heeft verzocht. In het rapport van CED staat vermeld dat de met het meerwerk verband houdende (extra) werkzaamheden daadwerkelijk door MOM zijn verricht. Op grond van het voorgaande is de niet nader onderbouwde betwisting van [X] dat hij opdracht heeft gegeven voor het meerwerk onvoldoende om hem daarin te volgen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [X] aan MOM opdracht heeft gegeven om het gefactureerde meerwerk te verrichten.
4.3.
De vervolgvraag is of [X] de prijsverhoging als gevolg van het meerwerk had mogen verwachten, ofwel als gevolg van een mededeling door MOM, of omdat [X] dit uit zichzelf had moeten begrijpen. [X] heeft in reactie op de stellingen van MOM in zijn algemeenheid betwist dat hij bedacht was en/of hoefde te zijn op een prijsverhoging. De kantonrechter overweegt als volgt. De initiële offerte heeft betrekking op de realisatie van een onafgewerkte aanbouw, terwijl MOM onweersproken heeft aangevoerd dat [X] vanaf de start van de verbouwing met een grote hoeveelheid aanpassingen, extra werkzaamheden en duurdere materialen op de proppen kwam. MOM heeft daarnaast verwezen naar de vermelding in de offerte dat alle extra werkzaamheden die niet zijn genoemd in de offerte apart in rekening zullen worden gebracht. Deze vermelding in de offerte en de aard en hoeveelheid van het meerwerk brengen mee dat het in hoge mate voor de hand zou liggen dat zijn aanvullende wensen ook tot een hogere prijs zouden leiden. Daarom lag het op de weg van [X] om nader te onderbouwen waarom hij die prijsverhoging tóch niet uit zichzelf had moeten zien aankomen. [X] heeft dat echter nagelaten. [X] heeft verder geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit eventueel zou kunnen volgen dat hij geen extra kosten voor het meerwerk mocht verwachten. De betwisting van [X] is dus onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat [X] wel degelijk bedacht was, althans had moeten zijn, op een prijsverhoging als gevolg van het verrichte meerwerk.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat [X] is gehouden het verrichte meerwerk te betalen. [X] heeft de hoogte van de verschillende meerwerkposten niet bestreden. De gevorderde veroordeling van [X] tot betaling van de meerwerkfactuur van € 11.524,04 zal daarom worden toegewezen. Nu de vordering op de primaire grondslag wordt toegewezen, behoeft de subsidiaire grondslag geen verdere bespreking.
4.5.
MOM maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding van € 890,24 komt echter niet voor toewijzing in aanmerking. [X] is een consument en MOM heeft niet gesteld dat zij [X] heeft aangemaand conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.6.
[X] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van MOM worden begroot op € 1.342,41. Dit bedrag bestaat uit € 89,41 aan explootkosten, € 507,- aan griffierecht en € 746,- aan salaris voor de gemachtigde (2,0 punten × tarief € 373,-). De gevorderde nakosten worden begroot op € 124,- en toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
in reconventie
4.7.
In reconventie vordert [X] een vergoeding van herstelkosten. [X] heeft hiertoe gesteld dat MOM het overeengekomen werk niet naar behoren heeft verricht. [X] heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar het rapport van CED. In dat rapport zijn twaalf herstelposten (a. tot en met l.) opgenomen met daarachter een bedrag aan herstelkosten zoals door CED is begroot. MOM heeft in dit verband een bouwpatholoog ingeschakeld (dhr. [A]) en zij heeft met behulp van diens toelichtingen voormelde herstelposten bestreden. De kantonrechter zal hierna de door [X] gestelde gebreken, waarvan door CED een begroting van de herstelkosten is gemaakt, afzonderlijk bespreken. Daarbij geldt als uitgangspunt voor de vraag of de verschillende onderdelen van het verrichte werk al dan niet als een gebrek zullen worden aangemerkt hetgeen [X] redelijkerwijs van het werk mocht verwachten.
verwijderen voegspecie metselwerk
4.8.
[X] heeft gesteld dat het metselwerk veel cementvlekken vertoont omdat MOM tijdens het metselen van de muren heeft gemorst op het metselwerk. MOM stelt daartegenover dat dit gemakkelijk met water verwijderd kan worden. Dat moge zo zijn, maar ook dan blijft staan dat deze vlekken wel verwijderd moeten worden; [X] hoeft de situatie zoals die nu is immers niet te accepteren, en het is ook niet aan [X] om met water en een borstel aan de slag te gaan om het een en ander te gaan schoonmaken, zoals MOM suggereert. MOM heeft de door CED geschatte kosten voor verwijdering niet betwist. Het door [X] gevorderde bedrag van € 400,- op dit punt zal dan ook worden toegewezen.
vloerverwarming
4.9.
[X] heeft gesteld dat de door MOM aangebrachte vloerverwarming onvoldoende capaciteit heeft om als hoofdverwarming te functioneren in de gerealiseerde aanbouw. Hoewel MOM dat heeft erkend, heeft zij aangevoerd dat zij op verzoek van [X] vloerverwarming heeft aangelegd die functioneert als bijverwarming en dus niet als hoofdverwarming. De kantonrechter volgt MOM hierin niet. Tegenover de betwisting door [X] heeft MOM niet onderbouwd dat de aangebrachte vloerverwarming als bijverwarming dient te functioneren. Van vloerverwarming mag redelijkerwijs worden verwacht dat deze als hoofdverwarming dient te functioneren. MOM heeft niet onderbouwd dat partijen andersluidende afspraken op dit punt hebben gemaakt. Op grond van het voorgaande is het gestelde gebrek aan de vloerverwarming komen vast te staan. [X] heeft de gevorderde vergoeding van € 1.500,- aan herstelkosten onderbouwd door overlegging van een factuur van de firma Topvloerverwarming. MOM heeft tegen de hoogte van dit bedrag geen verweer gevoerd, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
aansluiten hemelwaterafvoer op de riolering
4.10.
De gevorderde vergoeding van € 1.000,- voor het (alsnog) aansluiten van de hemelwaterafvoer op de riolering zal worden toegewezen. MOM heeft weliswaar gesteld dat niet in de offerte is genoemd dat de hemelwaterafvoer op de riolering zou worden aangesloten, maar het ligt zozeer voor de hand dat áls er dan een hemelwaterafvoer wordt aangebracht, dat deze ook in verbinding wordt gebracht met de riolering, dat MOM nader had moeten toelichten waarom [X] daar desondanks van heeft af willen zien. Die nadere onderbouwing ontbreekt, zodat deze post van [X] zal worden toegewezen.
vergoeding voor het niet geleverde en geplaatste keukenblok
4.11.
Onderdeel van de offerte is de aanschaf en montage van een keukenblok. Vaststaat dat MOM geen keukenblok heeft geleverd en geïnstalleerd. De levering en montage van het keukenblok is echter wel meegenomen in de aanneemsom van € 25.000,-. Nu zonder stellingname van MOM niet in geschil is dat [X] de aanneemsom heeft betaald en er geen keukenblok is geleverd en geplaatst, is MOM een vergoeding hiervoor aan [X] verschuldigd. De vraag is hoe hoog die vergoeding dan moet zijn. In dit verband heeft MOM onweersproken aangevoerd dat het rapport van CED ten onrechte uitgaat van een dure maatwerk hoekkeuken, omdat MOM meent dat partijen een standaard prefab keuken hebben afgesproken als onderdeel van de aanneemsom. Dat is niet door [X] betwist. MOM heeft daarbij een bedrag van € 500,- tot maximaal € 750,- genoemd, maar dit niet verder onderbouwd. De kantonrechter zal daarom, gelet op de door partijen genoemde uiteenlopende bedrag, naar billijkheid ex artikel 6:97 BW het voor het keukenblok verschuldigde bedrag schatten op € 1.250,-. MOM is dit bedrag aan [X] verschuldigd en zij zal tot betaling daarvan aan [X] worden veroordeeld.
het leveren en plaatsen van twee binnendeuren
4.12.
Vaststaat dat MOM de twee binnendeuren, zoals genoemd in de offerte, niet heeft geleverd en geplaatst. Niet in geschil is dat [X] daarvoor wel heeft betaald. CED heeft een bedrag van € 300,- begroot voor het alsnog leveren en plaatsen van de deuren. MOM heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van dit bedrag. De kantonrechter zal dit bedrag toewijzen.
het aansluiten van de elektrische installatie op 220 volt
4.13.
[X] vordert een bedrag van € 500,- op dit punt. MOM heeft betwist dat het aansluiten van de elektrische installatie op 220 volt onderdeel is van de offerte, maar dat doet niet ter zake. Het gaat erom, zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.7 is overwogen, of [X] mocht verwachten dat MOM een aansluiting op 220 volt tot stand zou brengen, gelet op de afgesproken werkzaamheden. Het rapport van CED biedt steun aan de kennelijke stelling van [X] dat hij een aansluiting van de elektra op 220 volt mocht verwachten. MOM heeft dat onvoldoende weersproken. Het door [X] gevorderde bedrag op dit punt zal dus worden toegewezen.
het egaliseren van de cementvloer
4.14.
[X] vordert een bedrag van € 350,- voor het laten egaliseren van de cementvloer. Tijdens de inspectie door CED had [X] naar eigen zeggen de cementvloer al laten egaliseren door een ander bedrijf. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of MOM is tekortgeschoten in het deugdelijk aanbrengen van de cementvloer, hetgeen MOM overigens betwist. Dit betekent dat het gevorderde bedrag op dit punt wordt afgewezen.
het vervangen van een ruit
4.15.
[X] heeft gesteld dat MOM tijdens het aanbrengen van het plafond van de luifel een ruit heeft beschadigd. Tegenover de betwisting van MOM heeft [X] dit onderdeel van zijn vordering op geen enkele wijze onderbouwd, zodat hieraan wordt voorbijgegaan.
het leveren en plaatsen van een keukenplint
4.16.
[X] heeft gesteld dat MOM een keukenplint heeft verwijderd en dat MOM deze vervolgens niet heeft teruggeplaatst. MOM heeft dit in zoverre niet bestreden. De kantonrechter zal in lijn met het rapport van CED de herstelkosten hiervan begroten op € 150,-. Dit bedrag is toewijsbaar.
het aanpassen van de aansluiting van het platte (bitumineuze) dak op de achtergevel
4.17.
[X] vordert een vergoeding van € 2.500,- op dit punt. Volgens [X] zou sprake zijn van een lekkage omdat de dakbedekking niet dakpansgewijs zou zijn gelegd. MOM heeft dit bestreden. MOM heeft toegelicht dat de door hem ingeschakelde deskundige tijdens de inspectie door CED op een trap is gaan staan en dat hij daardoor de gelegde dakbedekking (dakpansgewijs) en de oorzaak van de lekkage beter heeft kunnen waarnemen. Volgens MOM is de inspecteur van CED niet op een trap gaan staan en heeft hij daardoor de dakbedekking niet aandachtig kunnen bekijken en heeft hij ook geen onderzoek kunnen doen naar de lekkage. Volgens MOM is de inspecteur van CED zonder gedegen onderzoek ten onrechte uitgegaan van een herstelvergoeding van € 2.500,- voor het verhelpen van de lekkage. Volgens MOM is het aanbrengen van een extra dikke kitlaag rondom de hemelwaterafvoer voldoende om de lekkage te verhelpen. [X] heeft deze nadere toelichting van MOM niet weersproken, zodat daarvan zal worden uitgegaan. De kantonrechter begroot het (laten) aanbrengen van een nieuwe kitlaag op € 200,- en wijst dit bedrag toe.
conclusie herstelkosten
4.18.
Op grond van het voorgaande bedraagt de vergoeding van de herstelkosten een bedrag van € 5.300,-. MOM zal worden veroordeeld om dit bedrag aan [X] te betalen, vermeerderd met de niet bestreden wettelijke rente.
overige vorderingen
4.19.
De gevorderde kosten voor het expertise onderzoek van CED zijn aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van schade. Deze kosten zijn niet door MOM betwist en komen, nu partijen hun stellingen mede hebben gebaseerd op dat rapport, op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW voor toewijzing in aanmerking.
4.20.
[X] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [X] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft (laten) verricht(en) om betaling te verkrijgen. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag van € 583,70 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen.
4.21.
De kantonrechter zal de proceskosten in reconventie tussen partijen compenseren, omdat beide partijen over en weer op verschillende punten ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [X] tot betaling aan MOM van € 11.524,04;
5.2.
veroordeelt [X] tot betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van MOM begroot op € 1.342,41, vermeerderd met een bedrag van € 124,- aan nakosten, indien [X] binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis niet volledig aan dit vonnis zal hebben voldaan, en vervolgens te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW gerekend vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis, tot aan de dag van de volledige betaling;
in reconventie5.3. veroordeelt MOM tot betaling aan [X] van € 5.300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 12 mei 2021 tot de dag van de volledige betaling;
5.4.
veroordeelt MOM tot betaling aan [X] van € 583,70 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt MOM tot betaling aan [X] van € 1.361,25 aan onderzoekskosten;
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen elk hun eigen kosten dragen;
in conventie en in reconventie5.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.