Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- een akte van [appellant]
- een antwoordakte van Jurgens & van Bemmelen
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
"(..)Uit uw beider handelingen van afgelopen maandag de 9e december jl. constateer ik dat u mij uitstel geeft of en om te komen tot een voor mij geschikte en passende financiering m.b.t. de [adres] te [plaats1] . Graag wil ik daar gaan wonen waarvan mijn motivatie u bekend is.(..)". Een maand later kon [appellant] de zekerheid daadwerkelijk verschaffen op grond van een financieringsrapport. Een dergelijk rapport zou hij natuurlijk niet hebben laten opmaken als hij wist dat Jurgens & Van Bemmelen zou vasthouden aan 10 december 2019 als uiterste datum waarop de zekerheid zou moeten worden gesteld. Verder verwijst hij naar zijn correspondentie met de verhuizer over de geplande verhuisdatum van 12 februari 2020; dus twee dagen na de overeengekomen transportdatum. Verder wijst [appellant] op het telefoongesprek dat hij op 27 december 2019 met Jurgens & Van Bemmelen heeft gevoerd en waarin hij heeft gezegd dat de financiering bijna rond is. Ook is volgens hem van belang dat verkopers geen haast hadden nu zij pas op 3 januari 2020 de koopovereenkomst hebben ontbonden. Uit al deze omstandigheden volgt dat Jurgens & Van Bemmelen wel degelijk heeft ingestemd met verlenging van de termijn.
“(..)Laat ik vooropstellen dat cliënt de gehele gang van zaken zeer teleurstellend vindt. Cliënt stelt dat hij destijds de verkoopmakelaar kenbaar had gemaakt dat hij langer nodig had om de financiering te regelen. Hierop kreeg cliënt, naar eigen zeggen, geen enkele reactie. (..)”. Daarin is dus geen verwijzing te lezen naar enige afspraak dat de termijn voor onbepaalde duur zou worden verlengd; integendeel zelfs. Uit een en ander volgt dat de brief van 11 december 2019 onvoldoende gewicht in de schaal legt; onduidelijk is of deze überhaupt is ontvangen en zij is bovendien in tegenspraak met de e-mail namens [appellant] van 10 maart 2020. [appellant] heeft verder in zijn akte van 4 juli 2023 pas verduidelijkt dat hij het telefoongesprek van 9 december 2019 gevoerd zou hebben met, specifiek, Mark Jurgens, maar hij heeft ook in die akte onvoldoende toegelicht wat toen precies werd afgesproken. Zo heeft hij niet gesteld dat in dat gesprek de toezegging namens verkopers (dus met hun goedvinden) is gedaan.
Hetzelfde geldt voor de contacten met de verhuizer. In dat licht past ook het telefoongesprek van 27 december 2019 waarvan de door [appellant] gestelde inhoud overigens wordt betwist door Jurgens & Van Bemmelen. Dat Jurgens & Van Bemmelen aan [appellant] de contactgegevens van twee hypotheekadviseurs had doorgegeven betekent nog niet dat uitstel aan hem was verleend. Nu [appellant] in verzuim verkeerde hadden de verkopers verder het recht zelf te bepalen of en wanneer zij de koopovereenkomst zouden ontbinden. Dat zij daar de tijd voor hebben genomen kan hun daarom niet worden tegengeworpen door [appellant] .
“(..) kwijting voor reeds door Koper voorgeschoten betaling ten aanzien van juridische bijstand ten aanzien de koopovereenkomst met de heer [appellant] (hierna: de “Koopprijs”).(..)”. Het verzuim van [appellant] bestaat uit het niet tijdig stellen van de zekerheid op 10 december 2019. Voor de beoordeling van het beroep op matiging is niet van belang of en in hoeverre Jurgens & Van Bemmelen door de cessie is gebaat (dat speelt uitsluitend in haar rechtsverhouding tot haar opdrachtgevers; de verkopers). Het kan immers niet zo zijn dat door de overdracht van de vordering door de verkopers aan hun makelaar, meer dan een jaar na zijn verzuim, [appellant] als
debitor cessuseen extra argument krijgt voor matiging. Wel is het natuurlijk zo dat [appellant] zich voluit kan beroepen op argumenten die hij kan ontlenen aan zijn rechtsverhouding met de verkopers. Het hof overweegt verder als volgt.