ECLI:NL:GHARL:2023:1045

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.295.422
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid onderhoudsbedrijven voor schade door inbraak; waarschuwingsplicht en causaal verband

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van onderhoudsbedrijven Terberg Totaal Installaties Utrecht B.V. en Bectro Installatietechniek B.V. voor schade die [appellante] heeft geleden door een inbraak in haar woning. [appellante] stelde dat de onderhoudsbedrijven onzorgvuldig hadden gehandeld door haar niet te waarschuwen voor de niet optimale plaatsing van een PIR-sensor en de risico's van het verouderde beveiligingssysteem. Het hof oordeelde dat er geen causaal verband was aangetoond tussen de vermeende tekortkomingen van de onderhoudsbedrijven en de schade die [appellante] had geleden. Het hof concludeerde dat de onderhoudsbedrijven niet aansprakelijk waren, omdat zij niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van waardevolle spullen in de woning van [appellante]. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellante] afgewezen, en het hof bekrachtigde dit vonnis. [appellante] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.295.422
zaaknummer rechtbank 497906
arrest van 7 februari 2023
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: [appellante]
advocaat: mr. R.W. Lagerwaard,
tegen

1.Terberg Totaal Installaties Utrecht B.V.,

die is gevestigd in IJsselstein
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
advocaat: mr. P. Willems
en

2.Bectro Installatietechniek B.V.

die is gevestigd in Amersfoort
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
advocaat: mr. M. Bouman
hierna: Terberg en Bectro

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 20 juli 2021 heeft op 26 oktober 2021 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de memorie van grieven met wijziging van eis,
  • de memorie van antwoord van Terberg en
  • de memorie van antwoord van Bectro.

2.De kern van de zaak

2.1.
Herberg en Bectro onderhielden (vanaf 2002 respectievelijk vanaf 2017) het beveiligingssysteem in de woning van [appellante] en haar (inmiddels overleden) echtgenoot, de heer [naam1] (hierna ieder voor zich en gezamenlijk ook aangeduid als [appellante] in vrouwelijk enkelvoud). [appellante] is van mening dat Terberg en Bectro onzorgvuldig hebben gehandeld door haar onvoldoende te waarschuwen voor de niet goede plaatsing van een zogenoemde Passief-Infrarood (PIR) sensor op de slaapkamer van [appellante] en de risico’s op het omzeilen van het verouderde beveiligingssysteem door maskering. In het verlengde daarvan maakt zij hen het verwijt dat zij haar niet hebben gewezen op de mogelijkheid tot aanschaf van modernere PIR sensoren waarmee maskering niet mogelijk is. Volgens [appellante] zijn Terberg en Bectro daarom aansprakelijk voor de schade die zij stelt te hebben geleden door een inbraak in haar woning (via de bewuste slaapkamer).
2.2.
Het hof gaat uit van de feiten, zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld in 2.1-2.9 van het vonnis. Kort gezegd zijn de volgende feiten van belang.
2.3.
[appellante] had vanaf 2002 een overeenkomst met (de rechtsvoorganger van) Terberg (hierna beide aan te duiden als Terberg) voor het onderhoud van het beveiligingssysteem in haar woning. Nadat [appellante] in 2007 was verhuisd heeft Terberg tot 31 december 2016 het onderhoud van het in dat nieuwe huis al aanwezige beveiligingssysteem verzorgd. Het systeem maakte gebruik van de al genoemde PIR sensoren, die beweging detecteren door meting van het temperatuurverschil tussen een mens en zijn omgeving. Vanaf 2017 heeft Bectro het onderhoud van het beveiligingssysteem overgenomen. De opdracht van Bectro is in de overeenkomst omschreven als het eenmaal per jaar uitvoeren van preventief onderhoud aan het beveiligingssysteem. Voor de werkzaamheden was [appellante] een jaarlijkse vergoeding verschuldigd van € 160,- (Terberg), respectievelijk € 234,- (Bectro). Op de onderhoudsovereenkomst van Terberg zijn de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 1992 (ALIB 1992) van toepassing en op de onderhoudsovereenkomst van Bectro de eigen algemene voorwaarden van Bectro en de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (ALIB 2007).
2.4.
Op 23 december 2018, de dag dat zij thuis kwam na een vakantie, heeft [appellante] aangifte gedaan van inbraak. Zij heeft aangegeven dat er een kluis met sieraden en horloges uit haar slaapkamer is gestolen met een waarde van € 500.000,-. Het alarm van het beveiligingssysteem is tijdens de vakantie van [appellante] niet afgegaan. Bectro heeft op 24 december 2018 de werking van het beveiligingssysteem getest, waaruit bleek dat het systeem, waaronder de PIR sensor op de slaapkamer, werkte. Bectro heeft bij die test ook geconstateerd dat de plaatsing van deze sensor niet optimaal was door de aanwezigheid van een koof boven de kastenwand van de slaapkamer. [appellante] heeft eerst Bectro aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade door de inbraak en later ook Terberg.

3.De vorderingen en beslissing bij de rechtbank

3.1.
[appellante] heeft bij de rechtbank gevraagd om voor recht te verklaren dat artikel 6 van de Algemene Voorwaarden van Bectro nietig is, dan wel rechtsgeldig door [appellante] is vernietigd en dat Terberg en Bectro (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de schade die zij lijdt door de inbraak. Daarbij heeft zij verzocht om Terberg en Bectro (hoofdelijk) te veroordelen tot vergoeding van deze schade, op te maken bij staat, en hen te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten.
3.2.
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat Terberg en Bectro zich met succes konden beroepen op de uitsluiting van hun aansprakelijkheid voor inbraakschade in hun algemene voorwaarden.
3.3.
De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen, waarbij zij haar eis heeft vermeerderd. [appellante] vordert aanvullend een verklaring voor recht dat Terberg en Bectro toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun onderhoudsovereenkomst en een verklaring voor recht dat zij onrechtmatig tegenover haar hebben gehandeld door haar niet te waarschuwen dat het beveiligingssysteem (eenvoudig) kan worden omzeild en dat de PIR sensor in de slaapkamer niet optimaal was gepositioneerd. Volgens [appellante] rust
op Terberg en Bectro, als professionele partijen, de verplichting om ongevraagd en ook buiten de opdracht om te waarschuwen voor gebreken aan het beveiligingssysteem waar zij mee bekend zijn of behoren te zijn en is het onrechtmatig om dit na te laten. Daarnaast heeft [appellante] gevorderd ook voor recht te verklaren dat ook artikel 16 van de ALIB 2007 en artikelen 56 tot en met 70 van de ALIB 1992 nietig zijn, dan wel rechtsgeldig door [appellante] zijn vernietigd en subsidiair om deze bepalingen te vernietigen.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
Het hof komt tot het oordeel dat het hoger beroep van [appellante] niet slaagt en zal hierna toelichten waarom niet. Het hof zal daarbij eerst de vraag beantwoorden of Terberg en Bectro op grond van hun onderhoudsovereenkomst, dan wel op grond van een onrechtmatige daad, tegenover [appellante] aansprakelijk zijn voor de door haar gevorderde inbraakschade.
4.2.
[appellante] verwijt Terberg en Bectro dat zij haar niet hebben gewaarschuwd voor de niet optimale plaatsing van de PIR sensor in haar slaapkamer, de mogelijkheid voor inbrekers om het verouderde beveiligingssysteem te omzeilen door middel van maskering en door niet te wijzen op de mogelijkheid om maskering tegen te gaan door modernere PIR sensoren aan te schaffen. Volgens [appellante] wisten Terberg en Bectro dat het beveiligingssysteem hierdoor niet voldeed aan wat [appellante] daarvan mocht verwachten en hadden zij op grond van de onderhoudsovereenkomst, dan wel buiten hun opdracht om, haar daarvoor moeten waarschuwen. Deze waarschuwingsplicht vloeit volgens [appellante] onder meer voort uit artikel 7:754 BW, waarin is geregeld dat de aannemer de opdrachtgever moet waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht die hij kende of redelijkerwijs behoorde te kennen.
4.3.
Het hof zal de discussie of tussen partijen sprake is van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk in het midden laten, omdat het hof van oordeel is dat ook bij een overeenkomst van aanneming van werk Terberg en Bectro niet aansprakelijk zijn voor de schade die [appellante] vordert. Ook zal het hof, ondanks de betwisting door Terberg en (wat betreft de omvang van de schade) door Bectro, er voor de beoordeling veronderstellenderwijs van uitgaan dat in december 2018 bij [appellante] is ingebroken en een kluis met sieraden en horloges is gestolen met een waarde van € 500.000.
Geen contractuele aansprakelijkheid Terberg en Bectro
4.4.
Tussen partijen staat vast dat het beveiligingssysteem, waaronder de PIR sensor op de slaapkamer, op de dag na de ontdekking van de inbraak op zich functioneerde. Dat is toen door Bectro gecontroleerd en wordt door [appellante] niet bestreden. Waarom het systeem (het alarm) desondanks niet is afgegaan tijdens de inbraak is niet bekend.
4.5.
Het eerste verwijt dat [appellante] maakt betreft de plaatsing van de PIR sensor in de slaapkamer. Deze bleek volgens [appellante] niet optimaal te zijn, in die zin dat door de aanwezigheid van een koof boven de kastenwand van de slaapkamer een dode hoek bestond die door de sensor niet kon worden waargenomen. Daarvoor hadden Terberg en Bectro volgens [appellante] moeten waarschuwen. Terberg heeft betwist dat de PIR sensor in de slaapkamer onjuist was gepositioneerd. Door Terberg en Bectro is verder zowel bij de rechtbank als in hoger beroep betwist dat de positionering van de PIR sensor in de slaapkamer invloed heeft gehad op het niet afgaan van het beveiligingssysteem bij de inbraak. Daarbij wijzen zij erop dat uit de door [appellante] overgelegde stukken volgt dat de inbrekers het slaapkamerraam hebben geforceerd om binnen te komen en langs het bed zijn gelopen. Uit de foto in het rapport van Ter Baat, dat door Bectro is overgelegd, is op te maken dat het slaapkamerraam en het bed binnen het zichtveld van de oude positie van deze sensor lagen en dus niet in de dode hoek. [1] Gelet op deze onderbouwde betwisting heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat de positionering van de PIR sensor invloed heeft gehad op het niet afgaan van het beveiligingssysteem tijdens de inbraak. [appellante] verwijst weliswaar naar het rapport van Fennek Security waarin staat dat het door de positie van de PIR zeer wel mogelijk is de slaapkamer via het raam te betreden zonder dat de detector in alarm treedt, maar op de foto waarnaar in dat kader in het rapport wordt verwezen, zijn het raam en het bed niet zichtbaar. [2] Op de zitting bij de rechtbank heeft [appellante] bovendien verklaard dat de inbrekers binnen het detectiebereik van de PIR sensor moeten zijn geweest. Daar komt bij dat ook uit de situatieschets bij het door [appellante] in hoger beroep overgelegde rapport van EDC consultancy volgt dat het slaapkamerraam en het bed binnen het detectieveld (buiten de dode hoek) van de PIR sensor vielen. [3] Dit alles brengt mee dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat causaal verband bestaat tussen een eventuele schending van de waarschuwingsplicht van Terberg en Bectro ten aanzien van de (eventuele niet optimale) plaatsing van de PIR sensor en de door haar gestelde schade. Het hof gaat om die reden voorbij aan het bewijsaanbod van [appellante] over de positionering van deze sensor.
4.6.
Het tweede verwijt dat [appellante] Terberg en Bectro maakt is dat zij haar niet hebben gewaarschuwd voor de mogelijkheid voor inbrekers om het verouderde beveiligingssysteem te omzeilen door maskering (bijvoorbeeld door het dragen van een thermisch pak waardoor temperatuurverschillen niet worden gedetecteerd). Terberg en Bectro hadden [appellante] moeten wijzen op de noodzaak tot het plaatsen van moderne PIR sensoren waarbij deze omzeiling niet meer mogelijk is. Alvorens daarop in te gaan merkt het hof op dat in het door [appellante] overgelegde rapport Van STI Security & Investigation het systeem ook los van de PIR-melders als “verouderd” wordt omschreven en [appellante] ook daarnaar heeft verwezen. [4] [appellante] heeft echter niet onderbouwd waarom de aanwezigheid van een verouderd beveiligingssysteem (dat wel functioneerde) op zichzelf moet worden gezien als een tekortkoming van Terberg en Bectro en ook niet waarom de schade een gevolg van die tekortkoming zou zijn, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
4.7.
Ten aanzien van de PIR-sensoren overweegt het hof als volgt. Terberg en Bectro hadden met [appellante] een overeenkomst voor het preventief onderhoud van het
bestaandebeveiligingssysteem dat aanwezig was in het huis van [appellante] . Zoals hiervoor overwogen, staat vast dat dat systeem op zich functioneerde. De vraag die moet worden beantwoord is of Terberg en Bectro - ondanks dat het beveiligingssysteem werkte - hadden moeten waarschuwen voor mogelijke risico’s op het omzeilen van het beveiligingssysteem door maskering en of zij hadden moeten wijzen op de mogelijkheid modernere PIR sensoren aan te schaffen waardoor deze vorm van omzeilen niet mogelijk is. Naar het oordeel van het hof rustte op Terberg en Bectro alleen dan een dergelijke waarschuwingsplicht als hen bekend was of redelijkerwijs bekend moest zijn dat het beveiligingssysteem - zonder PIR sensoren die maskering onmogelijk maakte - niet passend zou zijn voor de situatie van [appellante] . Dat wordt door hen betwist. Terberg en Bectro voeren aan dat zij op basis van de informatie die [appellante] hun heeft verschaft niet hoefden te weten dat het beveiligingssysteem dat door hen werd onderhouden niet zou voldoen aan de behoeften van [appellante] , met name omdat zij niet bekend waren met de (gestelde) aanwezigheid van de kluis met waardevolle sieraden en horloges. Terberg en Bectro gaan er in hun verweer van uit dat de geschiktheid van het beveiligingssysteem afhankelijk is van het risico op inbraak en (de hoogte van) de schade die daarvan het gevolg kan zijn. Daarbij voeren zij aan dat het risico in dit geval zodanig laag was dat zij geen aanleiding hadden om te twijfelen aan de geschiktheid van het beveiligingssysteem van [appellante] .
4.8.
Terberg heeft dat verweer onder meer uitgewerkt door te verwijzen naar het door haar overgelegde ‘Verbeterde Risicoklassenindeling (VRKI 2016) voor woningen en bedrijven’ van het centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid. [5] Daaruit volgt dat de beveiligingsmaatregelen voor woningen afhankelijk zijn van de ‘verzekerde waarde van de attractieve zaken van de inboedel’. Bij de omschrijving van die zaken staan onder meer sieraden genoemd. In deze risicoklassenindeling worden vier risicoklassen onderscheiden. Indien genoemde waarde onder € 50.000,- blijft, gaat het om risicoklasse 1. Bij die risicoklasse wordt een alarminstallatie met een verbinding met een particuliere alarmcentrale niet als een voorgeschreven beveiligingsmaatregel genoemd. Een inbraakinstallatie met ‘anti-masking detectoren’ wordt alleen genoemd bij risicoklassen hoger dan klasse 2. In de door [appellante] ondertekende risicoanalyse bij het onderhoudsrapport van Terberg van oktober 2016 staat als ‘huidige risicoklasse op basis van risicoanalyse VRKI’ ‘klasse 1’ aangekruist. Volgens Terberg werd de indeling in de risicoklasse ieder jaar bij het onderhoud eerst besproken met [appellante] en daarna voor akkoord ondertekend. [appellante] heeft dit als zodanig niet weersproken.
4.9.
Bectro heeft haar verweer uitgewerkt met onder meer de verwijzing naar het door haar overgelegde rapport van De Baat. [6] Daarin wordt gewezen op de vier risicoklassen in het VRKI die gelden voor gecertifieerde systemen. Volgens De Baat worden in risicoklasse 4 (waarde attractieve zaken > € 150.000) nadere eisen gesteld. Voor de niet gecertificeerde systemen gelden geen eenduidige eisen waar het beveiligingssysteem aan moet voldoen, aldus De Baat. Ook wordt volgens De Baat niet door de installateur, maar door de klant zelf of door diens verzekeraar bepaald of een beveiligingssysteem gecertificeerd moet worden. Volgens Bectro heeft [appellante] bij het opvragen van de offerte telefonisch aangegeven dat het voor haar inboedelverzekering niet vereist was om over een gecertificeerd beveiligingssysteem te beschikken. [appellante] heeft ook verklaard dat zij voor sieraden en horloges beschikte over een inboedelverzekering met een standaarddekking van maximaal € 5.000 en ervoor heeft gekozen de sieraden niet apart te verzekeren. In hoger beroep heeft [appellante] weliswaar betoogd dat het beveiligingssysteem wel gecertificeerd zou zijn, maar uit het door haar overgelegde certificaat dat in januari 2008 is ondertekend door Terberg, volgt dat het certificaat maximaal geldig was tot 17 januari 2013. [appellante] heeft niet gesteld dat Bectro bekend was met deze eerdere certificering of dat zij Bectro heeft verzocht om (een nieuwe) certificering van het systeem. Dat volgt ook niet uit de door [appellante] ondertekende offerte voor het onderhoudscontract met Bectro. Bectro heeft daarnaast (bij de rechtbank) aangevoerd dat het systeem hooguit geschikt was voor risicoklasse 1 indien het wel gecertificeerd zou zijn. Deze stelling is niet door [appellante] weersproken.
4.10.
Het hof is gelet op een en ander van oordeel dat Terberg en Bectro op grond van de door [appellante] verstrekte informatie er vanuit mochten gaan dat sprake was van een inboedel die valt onder risicoklasse 1, respectievelijk een niet gecertificeerd systeem zonder verdere bijzonderheden wat betreft de waarde van de zaken in de woning.
4.11.
[appellante] stelt weliswaar dat Terberg en Bectro wisten dat het beveiligingssysteem niet voldeed aan wat zij daarvan mocht verwachten, maar zij heeft erkend dat zij Terberg en Bectro niet heeft geïnformeerd over de aanwezigheid van de kluis met waardevolle sieraden en horloges en de aanwezigheid van andere waardevolle zaken in haar woning. Ook heeft [appellante] toegelicht dat zij bewust en op aanraden van de politie voor iedereen verzweeg dat zij een kluis bezat met een dergelijke waardevolle inhoud. Terberg en Bectro waren dus niet op de hoogte van het (veel) grotere risico op (zeer forse schade als gevolg van) inbraak bij [appellante] en hoefden dat vanwege het verzwijgen daarvan door [appellante] ook niet te zijn. Dit brengt mee dat hen ook niet bekend was of redelijkerwijs bekend moest zijn dat het beveiligingssysteem niet voldeed aan de situatie van [appellante] . Daarbij gaat het hof voorbij aan de stelling van [appellante] dat Terberg en Bectro zelf hadden moeten vragen naar de aanwezigheid van waardevolle zaken, omdat uit de geschetste gang van zaken juist blijkt dat Terberg en Bectro zijn afgegaan op de informatie die zij hebben gevraagd en verkregen van [appellante] .
4.12.
Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat Terberg en Bectro hadden moeten begrijpen dat het bestaande beveiligingssysteem niet meer passend was voor [appellante] en dat op hen een waarschuwingsplicht rustte voor mogelijke risico’s van het kunnen omzeilen van het beveiligingssysteem door maskering. In het verlengde daarvan hoefden zij niet spontaan te wijzen op het bestaan van modernere PIR sensoren waarmee maskering kan worden tegengegaan.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Terberg en Bectro niet op grond van een tekortkoming in de onderhoudsovereenkomsten aansprakelijk zijn voor de door [appellante] gestelde schade. Met betrekking tot de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat Terberg en Bectro toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun onderhoudsovereenkomst oordeelt het hof als volgt. Het deel van de gevorderde verklaring voor recht dat betrekking heeft op het waarschuwen voor het omzeilen of aanpassen van het beveiligingssysteem wordt afgewezen op grond van het hiervoor uiteengezette oordeel dat Terberg en Bectro daarin niet zijn tekortgeschoten. Bij het deel dat betrekking heeft op het waarschuwen voor de positionering van de PIR sensor in de slaapkamer heeft [appellante] geen belang en wordt daarom ook afgewezen. [appellante] heeft namelijk, zoals hiervoor in 4.5 is geoordeeld, onvoldoende onderbouwd dat causaal verband bestaat tussen een eventuele schending van deze waarschuwingsplicht en de door haar gestelde inbraakschade (terwijl de mogelijkheid van nog andere schade of een ander belang niet is gesteld of aannemelijk is).
Geen onrechtmatig handelen door Terberg en Bectro
4.14.
Volgens [appellante] hebben Terberg en Bectro, buiten de onderhoudsovereenkomsten om, onrechtmatig gehandeld door na te laten haar te waarschuwen voor de risico’s van het beveiligingssysteem. De verwijten die [appellante] in dit kader maakt richting Terberg en Bectro zijn gelijk aan de hiervoor genoemde verwijten, waardoor deze om dezelfde redenen niet opgaan. Bovendien kan een gedraging naast wanprestatie alleen een onrechtmatig handelen opleveren als de gedraging onafhankelijk van de overeenkomst een onrechtmatige daad oplevert. [7] Dat is hier niet het geval, omdat het door [appellante] verweten nalaten om te waarschuwen juist binnen de uitvoering van de onderhoudsovereenkomsten valt, zoals ook is af te leiden uit wat hiervoor is overwogen. De gevorderde verklaring voor recht dat Terberg en Bectreo onrechtmatig tegenover [appellante] hebben gehandeld wordt op deze gronden afgewezen.
De grieven treffen geen doel
4.15.
De grieven tegen het vonnis hebben betrekking op het oordeel van de rechtbank inzake de gevorderde vernietiging van de bepalingen die de (gedeeltelijke) uitsluiting van de aansprakelijkheid regelen in de algemene voorwaarden van Terberg en Bectro. Deze grieven kunnen niet tot vernietiging van de bestreden beslissing leiden vanwege het hiervoor gegeven oordeel dat Terberg en Bectro op grond van de onderhoudsovereenkomsten hoe dan ook niet aansprakelijk zijn tegenover [appellante] . Bij gebrek aan belang kunnen de grieven daarom onbesproken blijven. Het hof komt dus tot een bekrachtiging van het bestreden vonnis, zij het op andere gronden dan die van de rechtbank. De in hoger beroep (voor het eerst) gevorderde verklaring voor recht dat ook artikel 16 van de ALIB 2007 en artikelen 56 tot en met 70 van de ALIB 1992 nietig zijn, dan wel rechtsgeldig door [appellante] zijn vernietigd en de subsidiaire vordering om deze bepalingen te vernietigen zullen, eveneens bij gebrek aan belang, worden afgewezen.
Bewijsaanbod
4.16.
Naast het bewijsaanbod ten aanzien van de positionering van de PIR sensor heeft [appellante] bewijs aangeboden van haar overige stellingen. Zij heeft echter geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden leiden. Daarom wordt aan dat bewijsaanbod voorbijgegaan.
De conclusie
4.17.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [8]
4.18.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 30 december 2020;
5.2
wijst de in hoger beroep (voor het eerst) ingestelde vorderingen af;
5.3
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van Terberg:
€ 772,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van Terberg (2 procespunten x appeltarief II)
5.4
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van Bectro:
€ 772,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van Bectro (2 procespunten x appeltarief II)
5.5
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, L. Janse en M.P.M. Hennekens, is ondertekend door M.P.M. Hennekens en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.

Voetnoten

1.Productie 3 conclusie van antwoord Bectro
2.Productie 10 dagvaarding [appellante]
3.Productie 1, bijlage 2 memorie van grieven [appellante]
4.Productie 11 dagvaarding [appellante]
5.Productie 5 conclusie van antwoord Terberg
6.Productie 3 conclusie van antwoord Bectro
7.Zie onder meer HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0870, NJ 1994, 290
8.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.