Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- het beroepschrift
- het verweerschrift
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 11 januari 2023 is gehouden.
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
Voordat het hof deze beslissing hierna toelicht, gaat het eerst in op de achtergrond van de zaak en het juridische toetsingskader.
de achtergrond van de zaak
over de vergoeding:de te betalen vergoeding bedraagt € 25,99 per uur inclusief voorbereidingstijd, reiskosten en nawerk. Dit honorarium is gebaseerd op het adviestarief van de Gelderse Sport Federatie (GSF) en is bedoeld als een brutobedrag. De vergoeding is niet verschuldigd wanneer [appellante] om welke reden dan ook, ziekte daaronder begrepen, de met haar overeengekomen cursussen niet heeft verricht. Perspectief is verplicht het honorarium te melden aan de belastingdienst en [appellante] draagt zorg voor een VAR verklaring en kopie identiteitsbewijs.
over het moment waarop het geven van de sportlessen wordt verricht en door wie:in overleg tussen [appellante] en Perspectief zijn de tijdstippen van de sportlessen vastgesteld op maandag van 15.30 uur tot 17.00 uur in [naam2] , met uitzondering van schoolvakanties en maximaal 40 lessen per groep per jaar. Als [appellante] is verhinderd om de sportlessen te geven door ziekte of anderszins dient zij zelf voor vervanging te zorgen. Als dat niet mogelijk is wordt in onderling overleg bepaald of de sportlessen vervallen of op een ander tijdstip plaatsvinden. Dat zal dan terstond schriftelijk worden bevestigd door de opdrachtgever.
over de inhoud van de sportlessen:[appellante] geeft de sportlessen geheel zelfstandig en naar eigen inzicht.
over het materiaal voor de sportlessen:Perspectief stelt het benodigde materiaal ter beschikking van [appellante] .
over de duur van de overeenkomst:[appellante] en Perspectief kunnen de overeenkomst te allen tijde beëindigen.
juridische toetsingskader
Dit artikel omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien de inhoud van de overeenkomst tussen [appellante] en Perspectief voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat [1] :
i) eerst de vraag moet worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. [2] Deze maatstaf houdt het volgende in. Om te bepalen wat partijen precies zijn overeengekomen, dient een overeenkomst te worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak komt het bij de uitleg van een (schriftelijke) overeenkomst aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
ii) nadat de overeengekomen rechten en verplichtingen zijn vastgesteld moet beoordeeld worden of en zo ja aan welke benoemde overeenkomst wordt voldaan (de kwalificatievraag). Voor deze beoordeling is niet van belang of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen.
toelichting op de beslissing van het hof
i) welke rechten en verplichtingen zijn partijen overeengekomen?
Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel heeft [appellante] sinds 2012 haar eenmanszaak gevoerd. Ter zitting bij het hof is gebleken dat de eenmanszaak in juli 2022 bij de Kamer van Koophandel is uitgeschreven. [appellante] biedt haar diensten aan via haar Facebookpagina en via een website ‘ [naam3] ’ en heeft tot 2020 naast Perspectief een andere opdrachtgever gehad.
In overweging 3.2 van deze beschikking is vermeld wat [appellante] en Perspectief in 2013 op papier hebben afgesproken met elkaar.
De stelling dat [appellante] voor de vergoeding van haar werkzaamheden alleen declaratieformulieren van Perspectief invulde en aan Perspectief aanbood zoals ter zitting bij het hof bij monde van de advocaat van [appellante] voor het eerst in de procedure naar voren gebracht, acht het hof in het licht van de gemotiveerde betwisting door Perspectief onvoldoende onderbouwd. Het hof neemt daarom aan dat [appellante] voor haar aan Perspectief verleende diensten altijd ook een factuur heeft gestuurd. Daarna betaalde Perspectief die factuur. Als de lessen niet werden gegeven vanwege ziekte of een andere omstandigheid aan de zijde van [appellante] , werd zij niet betaald door Perspectief. In zoverre liep [appellante] zelf een financieel risico. Dat het debiteurenrisico met betrekking tot de deelnemers bij Perspectief lag, zoals [appellante] heeft gesteld, brengt hier geen verandering in. Loonbelasting en sociale premies zijn door Perspectief voor [appellante] nooit afgedragen en aan [appellante] is geen vakantiegeld uitgekeerd. [appellante] heeft ook geen pensioen opgebouwd via Perspectief. [appellante] heeft al die jaren haar eigen inkomstenaangifte en btw-aangifte gedaan. Toen de VAR-verklaring in 2016 werd afgeschaft is tussen partijen gesproken over een modelovereenkomst, daarmee doelend op de ‘Algemene Modelovereenkomst van de Belastingdienst’. [appellante] heeft onbestreden gesteld dat zij zo’n overeenkomst uiteindelijk niet van Perspectief heeft gehad.
[appellante] heeft naar voren gebracht dat het gehanteerde uurtarief, door de kantonrechter relatief hoog genoemd, een all-in tarief is en dat, wanneer alle toeslagen en rechten worden opgeteld bij een standaardhonorarium van een werknemer het tarief niet hoog is. Wat [appellante] hiermee wil stellen is het hof niet duidelijk, maar het verandert niets aan het feit dat [appellante] haar werkzaamheden aan de hand van een uurtarief heeft gefactureerd aan Perspectief zoals hiervoor is beschreven.
Tussen partijen is niet in geding dat Perspectief de zaal huurt waarin de sportlessen door [appellante] worden gegeven en het materiaal verzorgt dat tijdens de sportlessen door [appellante] wordt gebruikt. Naar vrije beoordeling van [appellante] kan zij echter ook andere (eigen) materialen gebruiken bij haar lessen.
Tussen partijen is niet in geding dat [appellante] zelf de inhoud van haar lessen bepaalde, dus welke spiergroepen werden getraind en welke oefeningen werden gedaan. Zij heeft daarvoor de benodigde specialistische kennis. Onweersproken is dat Perspectief die niet heeft. Het hof stelt vast dat [appellante] ook zelf bepaalde of de sportlessen binnen of buiten plaatsvonden en dit dan doorgaf aan Perspectief. Volgens [appellante] moest zij dit eerst afstemmen met Perspectief maar het hof duidt dit als overleg met Perspectief waarna [appellante] zelf besliste of er binnen of buiten werd gesport.
[appellante] heeft gesteld dat de lestijden contractueel zijn overeengekomen, nadien zijn uitgebreid en ook veranderd. Zo is een les van de middag naar de avond verschoven. Zij lijkt daarmee te stellen dat Perspectief dit eenzijdig bepaalde. In de overeenkomst tot opdracht staat vermeld dat partijen de aanvankelijke lestijden
na overlegzijn overeengekomen. Dat de latere verandering en uitbreiding eenzijdig door Perspectief zijn opgelegd heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd gesteld. Volgens [appellante] mocht zij haar eigen uren niet bepalen in afwijking van de planning die Perspectief maakte. Maar [appellante] heeft onvoldoende argumenten aangedragen tegenover de stelling van Perspectief dat het rooster van de lessen werd gemaakt aan de hand van in de eerste plaats de beschikbaarheid van [appellante] en vervolgens de deelnemers en beschikbaarheid van zalen. Verder heeft Perspectief onvoldoende gemotiveerd betwist aangevoerd dat [appellante] mocht afwijken van het rooster als het haar niet goed uitkwam. Ter illustratie hiervan wijst het hof op een e-mail van 24 oktober 2019 waarin [appellante] aan [naam4] , haar contactpersoon bij Perspectief, heeft bericht:
“(…) Even ter informatie. Waarschijnlijk zal ik i.v.m. opleiding die ik op dit moment volg een aantal lessen moeten inhalen (…) in het nieuwe jaar (…). Mocht het zo ver zijn , maak ik zoals altijd in dit soort situaties, afspraken met mijn groepen wat voor hun het beste uitkomt. (…)”Uit deze e-mail volgt dat [appellante] Perspectief enkel informeert over het verplaatsen van lessen naar een ander door haarzelf in overleg met de deelnemers te bepalen moment, maar Perspectief niet om toestemming daarvoor vraagt en/of vraagt aan Perspectief of dit past binnen het rooster. Laat staan dat Perspectief dit niet heeft toegestaan.
[appellante] diende volgens de overeenkomst zelf voor vervanging te zorgen als zij was verhinderd om de sportlessen te geven. Partijen zijn het erover eens dat [appellante] dit op grond van haar eigen afwegingen nooit heeft gedaan.
Er zijn in de loop der tijd gesprekken gevoerd tussen [appellante] en Perspectief. Volgens [appellante] betroffen dit functioneringsgesprekken en/of beoordelingsgesprekken, die regelmatig werden gevoerd. Perspectief heeft de gestelde frequentie en aard van de gesprekken gemotiveerd betwist.
Het hof stelt vast dat [naam4] in een e-mail van 15 maart 2017 aan (o.a.) [appellante] heeft bericht dat zij graag een evaluatiegesprek wil plannen. Als reden wordt daarbij gegeven:
“(…) Omdat wij ISO gecertificeerd zijn vinden wij het belangrijk om met onze ketenpartners in gesprek te blijven. (…)”Naar aanleiding van een reactie van [appellante] heeft [naam4] op 21 maart 2017 aan haar ter verduidelijking bericht:
“(…) dit evaluatiegesprek (…) gaat over het functioneren van zowel jou als docent, als de groep, als ons contact. (…)”Naar het oordeel van het hof dienden deze gesprekken ter evaluatie van de samenwerking tussen [appellante] en Perspectief die vanuit gecertificeerde kwaliteitsnormen dienden te worden gevoerd met ketenpartners zoals ook [appellante] blijkens deze e-mail werd gezien. Dat deze gesprekken (uitsluitend) waren gericht op het functioneren en de ontwikkeling van [appellante] als sportdocent volgt niet uit de hiervoor vermelde e-mail en [appellante] heeft dit verder ook niet concreet onderbouwd. Van het met enige regelmaat voeren van functioneringsgesprekken waarbij het functioneren en ontwikkelen van [appellante] centraal stonden, is dan ook niet gebleken.
Perspectief heeft [appellante] tijdens de coronacrisis op de hoogte gesteld van de in acht te nemen coronamaatregelen, die de Rijksoverheid heeft ingesteld. [appellante] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat het door Perspectief daarvoor opgestelde protocol uitging van deze maatregelen van overheidswege en deze heeft geconcretiseerd voor de sportactiviteiten die via haar werden verzorgd.
Gedurende een periode van een aantal maanden diende een door Perspectief aangewezen contactpersoon uit het midden van deelnemers de declaraties van [appellante] van een handtekening te voorzien.
Het proces van aan- en afmelden van deelnemers aan de sportlessen verliep naar de waarneming van het hof zowel via [appellante] als via Perspectief. Voor zover dit via [appellante] verliep, hanteerde Perspectief daarvoor een rode kaart, die [appellante] aan deelnemers ter beschikking moest stellen bij aan- of afmelding.
Volgens [appellante] werden de lessen die zij voor Perspectief verzorgde vanuit Perspectief gepromoot op de website van Perspectief. [appellante] stelt dat zij dit type sportles niet aanbiedt vanuit haar eenmanszaak. Perspectief heeft daarop aangevoerd dat [appellante] voor de reclame voor de lessen aan Perspectief de tekst, foto’s en naam van de lessen aanleverde. [appellante] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
ii) voldoen de vastgestelde rechten en verplichtingen aan de omschrijving van een arbeidsovereenkomst?
[appellante] was op grond van de overeenkomst niet gehouden de werkzaamheden persoonlijk te verrichten. Zij mocht zich immers laten vervangen als zij om wat voor reden dan ook verhinderd was om de sportlessen te geven. In de overeenkomst is niet vermeld dat Perspectief aan de vervanging voorwaarden kan stellen en verder is niet gebleken dat Perspectief dit bij de uitvoering van de opdracht heeft gedaan. Perspectief heeft dus geen invloed uitgeoefend en/of kunnen uitoefenen op de persoon die de sportlessen gaf. Dat lag in het domein van [appellante] . Het enkele feit dat [appellante] om haar moverende redenen zich bij verhindering niet heeft laten vervangen maar lessen heeft laten vervallen of op een ander moment ingehaald, brengt hierin geen verandering. In deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet voldaan aan het element ‘arbeid’ zoals dat is bedoeld in artikel 7:610 BW.
Aan dit onderdeel van de omschrijving is in zoverre voldaan dat [appellante] gedurende zekere tijd sportlessen heeft gegeven voor Perspectief. Het betrof echter een beperkt aantal uren per week (ongeveer 4 uren) wat [appellante] de mogelijkheid gaf om elders werkzaamheden te verrichten. Zij heeft dit laatste in ieder geval tot 2020 ook daadwerkelijk gedaan.
Van loon in arbeidsrechtelijke zin, zijnde een brutobedrag waarop een werkgever loonbelasting en sociale premies dient in te houden, is geen sprake. Daar komt bij dat, als [appellante] om wat voor reden dan ook verhinderd was om les te geven, in het geheel geen vergoeding ontving. Het financiële risico lag dus bij [appellante] . Dat is wezenlijk anders dan in het geval van een arbeidsovereenkomst, waar in beginsel recht bestaat op doorbetaling van loon, ook als er geen arbeid wordt verricht, bijvoorbeeld wegens ziekte.
Tussen partijen is niet in geding dat geen andere afspraken zijn gemaakt en/of de uitvoering van de werkzaamheden niet is gewijzigd na het afschaffen van de VAR-verklaring. Perspectief is [appellante] ook niet op een andere wijze gaan betalen dan voor het afschaffen van de VAR-verklaring. Niet van belang is dat Perspectief aan [appellante] geen ‘Algemene Modelovereenkomst van de Belastingdienst’ heeft voorgelegd, zoals in 2016 is besproken tussen partijen toen de VAR-verklaring werd afgeschaft. Een dergelijke modelovereenkomst is van belang voor de fiscale positie, maar die positie hoeft niet noodzakelijk samen te vallen met de civiele rechtspositie.
Van door Perspectief uitgeoefend gezag in de zin van artikel 7:610 BW is geen sprake. Het hof stelt daarbij voorop dat Perspectief een welzijnsinstelling is, die allerlei uiteenlopende activiteiten organiseert ten behoeve van het welzijn van de inwoners van Beuningen. Zo heeft zij onder meer de door [appellante] gegeven sportlessen gefaciliteerd. [appellante] bepaalde daarbij zelf de inhoud van haar lessen en regelde bij haar verhindering of die van een deelnemer zelf met de deelnemer(s) op welk moment een les werd ingehaald. Dat een handtekeningenpersoon declaratieformulieren diende te tekenen brengt geen gezag met zich. Althans heeft [appellante] dit onvoldoende geconcretiseerd in het licht van de stelling van Perspectief dat dit alleen diende ter controle van de declaratie, namelijk of de sportlessen wel werden verzorgd. Het is het hof niet gebleken dat hieraan een verdergaande inhoudelijke instructie van Perspectief aan [appellante] werd verbonden. Ditzelfde geldt voor de controle op aanwezigheid van deelnemers door [appellante] .
De in 3.15 van deze uitspraak genoemde verplichte coronamaatregelen strekten zich uit tot alle (sportende) burgers en betroffen dus niet exclusieve door Perspectief aan [appellante] gegeven instructies die zij moest naleven en waaruit werkgeversgezag zou kunnen worden afgeleid.
Perspectief heeft in de gehele periode van samenwerking eenmaal een les van [appellante] geannuleerd nadat discussie was ontstaan over de veiligheid. Dit was gedurende de coronapandemie. Uit deze enkele annulering onder de unieke omstandigheden van de coronapandemie, kan evenmin het bestaan van een gezagsverhouding worden afgeleid.
geen bewijslevering
de conclusie
4.De beslissing
€ 783,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van Perspectief (2 procespunten x appeltarief II van € 1.183,-);