In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de belastingheffing over een Duitse pensioenuitkering die de belanghebbende ontving. De belanghebbende, die van 1980 tot 1997 in Duitsland woonde en werkte, ontving in 2018 een uitkering van de Deutsche Rentenversicherung. Hij stelde dat over een deel van de premies die hij in Duitsland had betaald, al loonbelasting was geheven, en dat het niet correct was dat over de volledige uitkering opnieuw belasting werd geheven. De Inspecteur van de Belastingdienst stelde daarentegen dat de uitkering volledig belast moest worden als loon uit dienstbetrekking.
Het Hof oordeelde dat de aanspraak op de uitkering in twee delen moest worden gesplitst: het gedeelte dat voortvloeit uit de in Duitsland aftrekbare premies moest als belastbaar loon in box 1 worden belast, terwijl het gedeelte dat voortvloeit uit de niet-aftrekbare premies tot de rendementsgrondslag in box 3 behoort. Het Hof concludeerde dat 45% van de uitkering belastbaar was en dat de aanslag moest worden verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.970. Daarnaast werd de kleinepensioenenregeling van toepassing verklaard, waardoor de pensioenuitkeringen in Nederland belast werden, omdat deze onder de drempel van € 15.000 vielen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.