Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Hertogenboschvan 3 juni 1993 betreffende de hem voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een uitkering die belanghebbende ontving in verband met arbeidsongeschiktheid, genaamd 'Rente wegen Erwerbsunfähigkeit', die hij ontving van de Duitse sociale verzekeringsinstantie. De belanghebbende, die in Nederland woonde, had in 1987 een belastbaar inkomen van f 23.116,-- en ontving een uitkering van f 14.880,--. Na bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting, heeft het Hof de aanslag verminderd tot f 23.090,--. De belanghebbende ging in cassatie tegen de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een vertoogschrift indiende.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rente wegen Erwerbsunfähigkeit, die aan de belanghebbende was toegekend op basis van zijn dienstbetrekking in Duitsland, in Nederland belastbaar is als loon uit vroegere dienstbetrekking. De Hoge Raad stelde vast dat de uitkering een aanspraak betrof die vergelijkbaar is met een pensioenregeling onder de Nederlandse sociale-verzekeringswetten. De Hoge Raad oordeelde dat de ingehouden bedragen in Duitsland niet als aftrekposten konden worden aangemerkt, maar dat dit niet afdeed aan de belastbaarheid van het volledige bedrag van de uitkering in Nederland.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de belanghebbende en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, in raadkamer op 19 juli 1994.