ECLI:NL:HR:1994:ZC5719

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juli 1994
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
29704
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • M. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van Duitse uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in Nederland

In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een uitkering die belanghebbende ontving in verband met arbeidsongeschiktheid, genaamd 'Rente wegen Erwerbsunfähigkeit', die hij ontving van de Duitse sociale verzekeringsinstantie. De belanghebbende, die in Nederland woonde, had in 1987 een belastbaar inkomen van f 23.116,-- en ontving een uitkering van f 14.880,--. Na bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting, heeft het Hof de aanslag verminderd tot f 23.090,--. De belanghebbende ging in cassatie tegen de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een vertoogschrift indiende.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rente wegen Erwerbsunfähigkeit, die aan de belanghebbende was toegekend op basis van zijn dienstbetrekking in Duitsland, in Nederland belastbaar is als loon uit vroegere dienstbetrekking. De Hoge Raad stelde vast dat de uitkering een aanspraak betrof die vergelijkbaar is met een pensioenregeling onder de Nederlandse sociale-verzekeringswetten. De Hoge Raad oordeelde dat de ingehouden bedragen in Duitsland niet als aftrekposten konden worden aangemerkt, maar dat dit niet afdeed aan de belastbaarheid van het volledige bedrag van de uitkering in Nederland.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de belanghebbende en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, in raadkamer op 19 juli 1994.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde kamer
Nr. 29.704
19 juli 1994
MP
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Hertogenboschvan 3 juni 1993 betreffende de hem voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 23.116,--, en een aftrek elders belast van f 1.324,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 23.090,-- met een aftrek elders belast van f 1.331,--.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende woonde in het onderhavige jaar in Nederland. Hij is als werknemer werkzaam geweest in de Bondsrepubliek Duitsland, alwaar hij als zodanig verplicht was verzekerd ingevolge de Reichsversicherungsordnung (hierna: RVO). De RVO voorziet onder meer in uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid (‘’Renten wegen Erwerbsunfähigkeit''). Voor werknemers is de premie in Duitsland niet aftrekbaar voor de inhouding van loonbelasting. Belanghebbende die in 1984 arbeidsongeschikt is geworden, ontvangt sedert 1 mei 1985 van het Landesversicherungsanstalt Westfalen (Duitsland) ingevolge § 1247 RVO in verband met die arbeidsongeschiktheid maandelijks een uitkering, genaamd Rente wegen Erwerbsunfähigkeit. In 1987 heeft belanghebbende in totaal f 14.880,-- aan Rente wegen Erwerbsunfähigkeit ontvangen.
3.2. Hetgeen onder 3.1 is vermeld laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat de Rente wegen Erwerbsunfähigkeit aan belanghebbende is toegekend omdat hij op grond van de door hem vervulde dienstbetrekking op de voet van de RVO verplicht verzekerd was tegen de geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom en de noodzakelijke verzorging van nagelaten betrekkingen. Dit brengt mede dat de Rente, als berustende op een aanspraak welke berust op een pensioenregeling, althans op een aanspraak die naar aard en strekking overeenkomt met een aanspraak ingevolge de Nederlandse sociale-verzekeringswetten, in Nederland belastbaar is als loon uit vroegere dienstbetrekking. De ter zake op het loon ingehouden bedragen waren in Nederland aftrekbaar als verplichte bijdragen ingevolge een pensioenregeling, althans als bijdragen voor aanspraken als evenbedoeld. De omstandigheid dat bij de berekening van de Duitse Lohnsteuer de ingehouden bedragen niet als aftrekpost in aanmerking zijn gekomen en dat de premies wellicht ook in Nederland niet in aftrek zijn gebracht doet niet af aan de belastbaarheid van het volle bedrag van de Rente in Nederland. Derhalve heeft het Hof, zij het op andere gronden, terecht het gehele bedrag van de Rente begrepen in de grondslag waarnaar van belanghebbende de inkomstenbelasting is geheven. De van andere opvattingen uitgaande middelen falen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, in raadkamer van 19 juli 1994.