ECLI:NL:GHARL:2022:9409

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
21-002029-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval onder invloed van amfetamine met meerdere veroordelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1985, heeft op 2 augustus 2019 in Leeuwarden een bromfietser aangereden terwijl hij onder invloed van amfetamine verkeerde. Het hof oordeelt dat de verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft vertoond, wat heeft geleid tot het dodelijke ongeval. De verdachte was eerder al veroordeeld voor soortgelijke feiten en had zijn rijbewijs niet teruggekregen na een eerdere invordering. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en legt een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast wordt de verdachte voor 3 jaren ontzegd de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, en voor 1 jaar in een andere zaak. De uitspraak benadrukt de ernst van het verkeersgedrag van de verdachte en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002029-21
Uitspraak d.d.: 4 november 2022
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 april 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-111928-20 en 18-111934-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot
veroordeling van verdachte ter zake van feit 1 primair, 2 en 3 in de zaak met parketnummer
18-111928-20 en ter zake van feit 1 in de zaak met parketnummer 18-111934-20 tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden inhoudende een meldplicht bij de reclassering en reclasseringstoezicht, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaren en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-111934-20 tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 1 jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.D. Postma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18-111928-20 en feit 1 in de zaak met parketnummer 18-111934-20 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelingsverplichting en medewerking aan middelencontroles. Voorts heeft de rechtbank verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18-111928-20 veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren en ter zake feit 2 in de zaak met parketnummer 18-111934-20 tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 1 jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-111928-20:
1. primair
hij op of omstreeks 2 augustus 2019 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam:
- terwijl hij, verdachte verkeerde onder invloed van het gebruik van een stof als bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- met een snelheid van minimaal 67 km/u terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/u was, in ieder geval met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse een aldaar gelegen rotonde te naderen,
- en (vervolgens) met onverminderde snelheid die rotonde op te rijden, waarbij hij de daarop aangebrachte ononderbroken witte streep heeft overschreden en aldus de rotonde heeft afgesneden, en
- vervolgens de (gezien zijn richting) direct na die rotonde gelegen oversteekplaats voor voetgangers en fietsers met onverminderde snelheid op te rijden en daarbij met zijn voertuig een bromfietser aan te rijden die op die oversteekplaats de rijbaan van die [straatnaam] aan het oversteken was,
- en aldus niet in staat te zijn om het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was, waardoor de bestuurder van die bromfiets [slachtoffer] , geboren [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] , werd gedood, in elk geval zodanig (zwaar) lichamelijk werd toegebracht, dat die daaraan is overleden, terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 vijfde lid van de Wegenverkeerswet en/of artikel 175 lid 3 Wegenverkeerswet;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 2 augustus 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam] ,
- met een snelheid van minimaal 67 km/u, terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/u was, in ieder geval met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse een aldaar gelegen rotonde is genaderd,
- en (vervolgens) met onverminderde snelheid die rotonde is opgereden, waarbij hij de daarop aangebrachte ononderbroken witte streep heeft overschreden en aldus de rotonde heeft afgesneden, en
- vervolgens de (gezien zijn rijrichting) direct na die rotonde gelegen oversteekplaats voor voetgangers en fietsers met onverminderde snelheid is opgereden en daarbij met zijn voertuig een bromfietser heeft aangereden die op die oversteekplaats de rijbaan van die [straatnaam] aan het oversteken was, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 2 augustus 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 870 microgram per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
3.
hij op of omstreeks 2 augustus 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, als degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op een weg, de [straatnaam] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft bestuurd.
Zaak met parketnummer 18-111934-20 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2019, te of bij Duiven, in elk geval in de gemeente Duiven, en gemeente Arnhem, een voertuig, te weten een vrachtauto met oplegger heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 860 microgram per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
2.
hij op of omstreeks 18 juli 2019, te of bij Duiven, in elk geval in de gemeente Duiven, en gemeente Arnhem, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de A12, met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig, meermalen zonder richting aan te geven plotseling en abrupt van rijstrook is gewisseld, waardoor, in elk geval mede waardoor overige weggebruikers zich genoodzaakt achtten sterk af te remmen en/of uit te wijken teneinde een aanrijding te voorkomen en/of in plaats van op normale en veilige wijze de rijbaan van die weg te blijven volgen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig de berm heeft ingestuurd door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair (parketnummer 18-111928-20)

De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Daartoe heeft de raadsman, kort samengevat, aangevoerd dat op basis van de Verkeersongevallenanalyse moet worden vastgesteld dat het ongeval primair te wijten is geweest aan het slachtoffer. Het slachtoffer heeft twee opeenvolgende verkeersfouten gemaakt door zonder voorrang te verlenen en zonder richting aan te geven de weg over te steken, hetgeen verdachte niet kon voorzien.
Voor schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 is een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vereist. Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het hof acht de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte heeft op 2 augustus 2019 met zijn voertuig gereden over de hoofdrijbaan van de [straatnaam] . Ter plaatse bevindt zich een minirotonde en direct achter deze minirotonde is een oversteekplaats voor voetgangers en (brom)fietsers. Het slachtoffer [slachtoffer] reed over de parallelrijbaan van de [straatnaam] , vanuit dezelfde richting als verdachte, en is vervolgens naar links afgeslagen naar de oversteekplaats. Deze oversteekplaats maakt geen deel uit van de rotonde en voor de oversteek met de hoofdrijbaan is het bord B6 (verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg) geplaatst. Naast het bord B6 zijn bij de oversteekplaats voor het kruisingsvlak op de rijbaan van het (brom)fietspad haaientanden aangebracht. Het slachtoffer verleende geen voorrang aan het voor hem van links komende voertuig van verdachte. Verdachte is vlak na het verlaten van de minirotonde met de voorzijde van zijn voertuig tegen de linker flank van de bromfiets gebotst. De bestuurder van de bromfiets raakte hierbij ernstig gewond en overleed ter plaatse.
De toegestane maximumsnelheid ter plaatse is 50 kilometer per uur. Uit de opgemaakte snelheidsanalyse blijkt dat verdachte tussen de 67 kilometer per uur en 75 kilometer per uur heeft gereden.
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte met onverminderde snelheid de rotonde is genaderd en opgereden, waarbij hij de daarop aangebrachte ononderbroken witte streep met zowel de linker- als de rechterwielen heeft overschreden en aldus de rotonde heeft afgesneden.
Verdachte kende de situatie ter plaatse. Daar komt bij dat verdachte tot kort voor het ongeval beroepschauffeur was, zodat van hem extra voorzichtigheid en oplettendheid in het verkeer mocht worden verwacht. Toch heeft hij niet geanticipeerd op de situatie ter plaatse en het slachtoffer, dat hij ter plaatse kon en mocht verwachten, niet tijdig opgemerkt. Op het moment van het verkeersongeval verkeerde verdachte voorts onder invloed van amfetamine met een gehalte fors boven de daarvoor gestelde grenswaarde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van deze stof en met name in deze hoeveelheid de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt, onder andere door vermindering van het reactievermogen en oplettendheid.
Uit de Verkeersongevallenanalyse blijkt dat het ongeval mede is ontstaan doordat het slachtoffer geen voorrang verleende aan verdachte. Het hof is evenwel van oordeel dat deze medeschuld van het slachtoffer niet dermate van invloed is op het ontstaan van het ongeval dat daarmee de schuld van verdachte daaraan wordt opgeheven. De omstandigheid dat verdachte veel te hard reed maakt het voor andere weggebruikers zeer lastig om de snelheid van zijn voertuig en de afstand tot dat voertuig in te schatten en het eigen verkeersgedrag daarop aan te passen en heeft dus (wellicht) in de hand gewerkt dat het slachtoffer daarbij een inschattingsfout heeft gemaakt.
De hiervoor genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat de
verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft vertoond.
Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 van de WVW 1994, zodat het onder
1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Het verweer van de raadsman dat geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 wordt dan ook verworpen.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 (parketnummer 18-111928-20)

Het hof stelt op basis van het dossier vast dat op 18 juli 2019 de overgifte van het rijbewijs van verdachte is gevorderd, dat hiervan mededeling is gedaan aan verdachte en dat het rijbewijs op 2 augustus 2019 niet was teruggegeven, hetgeen verdachte ook ter terechtzitting heeft bevestigd. Gelet hierop acht het hof voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om te komen tot een bewezenverklaring. Dat verdachte niet wist dat het voor hem op 2 augustus 2019 niet was toegestaan om een personenauto te besturen, hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, maakt niet dat het tenlastegelegde bewezen niet kan worden bewezen.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (parketnummer 18-111934-20)

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet is voldaan aan de strikte waarborg van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit), omdat de buisjes bloed niet zo spoedig mogelijk naar een laboratorium zijn toegezonden en uit het dossier niet blijkt op welke wijze het bloed is bewaard na afname.
Om tot een bewezenverklaring te komen van een feit waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 8, vijfde lid, van de WVW 1994, moet kunnen worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een ‘onderzoek’ als bedoeld in dat artikel. Van een dergelijk onderzoek is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen. Tot die waarborgen behoort onder meer het voorschrift van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit), dat inhoudt dat na de bloedafname de buisjes bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit worden toegezonden (vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
De wijze waarop het bloedmonster direct na afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard en de consequenties van die bewaarwijze voor de frequentie waarmee verzending mogelijk is, zijn relevante omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de verzending van de buisjes bloed ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. Het voorschrift dat na de bloedafname de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium worden verzonden, strekt immers ertoe dat het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol, drugs en medicijnen na de bloedafname wordt geminimaliseerd. Als de rechter - aan de hand van de inhoud van het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting - vaststelt dat dit risico zo goed als afwezig is gelet op de wijze van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium, staat de enkele omstandigheid dat het bloedmonster niet direct na de bloedafname is vervoerd naar het laboratorium, niet in de weg aan het oordeel dat de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden (vgl. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567, in samenhang met HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:623).
Het hof stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 juli 2019 is bij verdachte bloed afgenomen nadat het vermoeden was ontstaan dat hij onder invloed van drugs een auto had bestuurd. De aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed is op 19 juli 2019 ondertekend. Uit de aanvraag blijkt niet wanneer het bloedmonster naar het laboratorium is verzonden. Volgens het rapport van het [laboratorium] van 5 augustus 2019 zijn de bloedmonsters op 30 juli 2019 ontvangen door het laboratorium. Op basis hiervan stelt het hof vast dat het tijdsverloop vanaf het moment van bloedafname tot het moment van bezorging zes werkdagen bedraagt.
Wat betreft de wijze waarop het bloedmonster direct na afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard, overweegt het hof als volgt. Per 1 januari 2019 geldt als werkwijze dat bloedmonsters die bij een verdachte zijn afgenomen, direct in een daarvoor bestemde vriezer bij een temperatuur van ongeveer -20 °C in het politiebureau worden opgeslagen. Voorts worden deze bloedmonsters onder geconditioneerde omstandigheden van ongeveer -20 °C door het koeriersbedrijf naar het laboratorium vervoerd en aldaar eveneens bij een temperatuur van -20 °C bewaard.
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak voldoende concreet kan worden vastgesteld dat aan voornoemde werkwijze is voldaan. Zo blijkt uit het proces-verbaal [proces-verbaal] dat verbalisant [verbalisant] , zich ervan heeft vergewist, dat de bloedmonsters
overeenkomstig het bepaalde in het Besluit verzonden zijn naar het [ziekenhuis] . Tevens blijkt uit het rapport van het [laboratorium] van 5 augustus 2019 dat het bloed bij het laboratorium wordt bewaard bij een temperatuur van -20 °C.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de bloedmonsters van verdachte na afname overeenkomstig artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit, zo spoedig mogelijk naar een voor bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium zijn toegezonden. Daarmee is voldaan aan de strikte waarborg, waarmee het in artikel 8, vijfde lid, van de WVW 1994 neergelegde onderzoek is omringd. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht het onder 1 tenlastegelegde feit in de zaak met parketnummer 18-111934-20 wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-111928-20 onder 1 primair, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-111934-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-111928-20:
1.primair
hij op 2 augustus 2019 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam:
- terwijl hij, verdachte verkeerde onder invloed van het gebruik van een stof als bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- met een snelheid van minimaal 67 km/u. terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/u was, een aldaar gelegen rotonde te naderen,
- en vervolgens met onverminderde snelheid die rotonde op te rijden, waarbij hij de daarop aangebrachte ononderbroken witte streep heeft overschreden en aldus de rotonde heeft afgesneden, en
- vervolgens de, gezien zijn richting, direct na die rotonde gelegen oversteekplaats voor voetgangers en fietsers met onverminderde snelheid op te rijden en daarbij met zijn voertuig een bromfietser aan te rijden die op die oversteekplaats de rijbaan van die [straatnaam] aan het oversteken was,
- en aldus niet in staat te zijn om het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was, waardoor de bestuurder van die bromfiets [slachtoffer] , geboren [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] , werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 2 augustus 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 870 microgram per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
3.
hij op 2 augustus 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, als degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op een weg, de [straatnaam] , een motorrijtuig, personenauto, van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft bestuurd.
Zaak met parketnummer 18-111934-20 (gevoegd):
1.
hij op 18 juli 2019, te of bij Duiven en in de gemeente Arnhem, een voertuig, te weten een vrachtauto met oplegger, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 860 microgram per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
2.
hij op 18 juli 2019, te of bij Duiven en in de gemeente Arnhem, als bestuurder van een voertuig, vrachtauto met oplegger, daarmee rijdende op de weg, de A12, met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig, meermalen zonder richting aan te geven plotseling en abrupt van rijstrook is gewisseld, waardoor overige weggebruikers zich genoodzaakt achtten sterk af te remmen en/of uit te wijken teneinde een aanrijding te voorkomen en in plaats van op normale en veilige wijze de rijbaan van die weg te blijven volgen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig de berm heeft ingestuurd door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

In de zaak met parketnummer 18-111928-20:
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

begaan in eendaadse samenloop met het onder 1 primair bewezenverklaarde.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
In de zaak met parketnummer 18-111934-20:
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 2 augustus 2019 een zeer ernstig ongeval veroorzaakt waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen. Met het overlijden van [slachtoffer] is de nabestaanden onherstelbaar leed berokkend. Hoewel de verdachte onder invloed verkeerde van een flinke hoeveelheid amfetamine, heeft hij op 2 augustus 2019 als bestuurder van een auto aan het verkeer deelgenomen. Het voorgaande is nog kwalijker, nu verdachte twee weken eerder, op 18 juli 2019, eveneens onder invloed van een flinke hoeveelheid amfetamine een vrachtwagen heeft bestuurd en gevaar en hinder heeft veroorzaakt op de weg. Na zijn aanhouding op 18 juli 2019 is de overgifte van het rijbewijs van verdachte gevorderd, zodat het voor de verdachte niet was toegestaan om op 2 augustus 2019 een auto te besturen.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 27 september 2022
is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het reclasseringsrapport van 23 februari 2021 blijken en door verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd. Daaruit blijkt dat bij verdachte lange tijd sprake is geweest van flinke middelenproblematiek. Verdachte is sinds het ongeval een andere weg ingeslagen. Hij is gestopt met het middelengebruik en staat onder behandeling van [zorginstelling] . De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden. De reclassering heeft opgemerkt dat een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf de door verdachte opgebouwde stabiliteit zal doorkruisen. Ook neemt het hof in aanmerking dat verdachte inmiddels een traject heeft gevolgd, welk traject erop was gericht om de uit huis geplaatste kinderen van verdachte en zijn ex-partner weer thuis te laten wonen. Verdachte heeft dit traject op positieve wijze afgerond.
Ter zitting heeft het hof de indruk gekregen dat verdachte zijn verantwoordelijkheid neemt voor het door hem veroorzaakte verkeersongeval en zich daaraan schuldig voelt. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de nabestaanden civielrechtelijk bij verdachte een schadeclaim hebben ingediend van € 45.000,-, welke claim door verdachte via zijn bewindvoerder is geaccepteerd.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met, gelet op het bijzonder gevaarzettende verkeersgedrag van verdachte, een langdurige ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.
De advocaat-generaal heeft - onder verwijzing naar de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten - gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal ter zake van de overtreding van artikel van de 5 WVW 1994 gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
Het hof stelt voorop dat de rechter bij de bepaling van de op te leggen straf niet gebonden is aan de door het LOVS vastgestelde oriëntatiepunten. Daarbij komt dat de door de
advocaat-generaal gevorderde straf betrekking heeft op de categorie 'ernstige mate van schuld', terwijl het hof 'aanmerkelijke schuld' heeft bewezenverklaard, waarvoor volgens de oriëntatiepunten een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
3 jaren zou moeten worden opgelegd.
Echter, juist in zaken als deze, de overtreding van artikel 6 van de WVW 1994 betreffende, moeten bij de strafoplegging diverse aspecten worden betrokken, niet alleen de (in de oriëntatiepunten genoemde) ernst van het verwijt en de gevolgen van het feit. Evenzeer zijn onder andere van belang de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon van de verdachte, zijn houding ten opzichte van de overtreding en de impact van een op te leggen straf op de persoon van de verdachte en degenen voor wie de verdachte een verantwoordelijkheid heeft.
Alles afwegend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en reclasseringstoezicht, passend en geboden. Verder acht het hof ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 jaren passend. Voor wat betreft de overtreding van artikel 5 van de WVW 1994 acht het hof daarnaast een ontzegging van deze bevoegdheid voor de duur van 1 jaar passend.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 8, 9, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-111928-20 onder 1 primair, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer
18-111934-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-111928-20 onder 1 primair, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-111934-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-111928-20 onder 1 primair, onder 2 en onder 3 en in de zaak met parketnummer 18-111934-20 onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de reclassering van [zorginstelling] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van
toezichtop de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-111928-20 onder
1 primair, 2, 3 en in de zaak met parketnummer 18-111934-20 onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-111934-20 onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 4 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.