ECLI:NL:GHARL:2022:9243

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
200.303.843/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactherstel tussen vader en kind na langdurig traject en eerdere juridische beslissingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader, die eerder strafrechtelijk veroordeeld was voor bedreiging en vernieling, heeft in het verleden een contact- en locatieverbod opgelegd gekregen. De moeder, die de zorg voor de minderjarige heeft, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader en is in incidenteel hoger beroep gekomen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de ouders en hun advocaten zijn verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De feiten van de zaak zijn complex. De ouders hebben een kind uit hun relatie, maar de vader heeft in het verleden ernstige problemen vertoond, waaronder een alcoholverslaving en een borderline persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het gezamenlijk gezag beëindigd en de vader verboden om contact op te nemen met de moeder. De vader heeft in hoger beroep zes grieven ingediend en verzocht om een omgangsregeling, maar de moeder heeft verzocht om de omgang te ontzeggen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat, hoewel de vader positieve ontwikkelingen in zijn leven heeft doorgemaakt, deze nog niet voldoende zijn om een omgangsregeling vast te stellen. De belangen van het kind prevaleren, en het hof oordeelt dat omgang met de vader op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om omgang te ontzeggen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.843/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 134514)
beschikking van 27 oktober 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat mr. C.W. van Weert te Assen,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat mr. M. Alta te Hoogeveen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 1 december 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 21 december 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 15 augustus 2022 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de vader van 23 augustus 2022 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de moeder van 24 augustus 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 augustus 2022 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. [naam1] is verschenen namens de raad.

3.De feiten

2.1
Uit de inmiddels geëindigde relatie van de ouders is [in] 2018 geboren [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] woont bij de moeder.
2.2
Bij vonnis van 2 juli 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is voor de duur van twaalf maanden een verbod opgelegd aan de vader om contact op te nemen met de moeder en een verbod om zich te begeven in het gebied rondom de woning van de moeder.
2.3
De ouders waren belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Bij beschikking van 2 oktober 2019 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat het gezag alleen aan de moeder toekomt. Voorts heeft de rechtbank bij deze beschikking het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
2.4
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 juli 2021 is de vader strafrechtelijk veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven (van de moeder) gericht en vernieling tot een gevangenisstraf voor de duur van 83 dagen. De strafrechter heeft in voornoemd vonnis bovendien een contact- en locatieverbod (voor een straal van 1800 meter rondom de woning van de moeder) aan de vader opgelegd voor een periode van twee jaar.
2.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] afgewezen en de proceskosten tussen de ouders gecompenseerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de (invulling van) het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] .
4.2
De vader is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [de minderjarige] eens in de veertien dagen bij haar vader is alsmede de helft van de vakanties, met dien verstande dat naar deze omgangsregeling wordt toegewerkt onder begeleiding van bijvoorbeeld Yorneo.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd en is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder heeft in haar verweerschrift, tevens incidenteel beroepschrift, het hof verzocht (zo heeft het hof begrepen):
Principaal beroep:
- de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep;
- de bestreden beschikking te bekrachtigen en het door de vader meer of anders verzochte af te wijzen;
Incidenteel beroep:
- het recht op omgang met [de minderjarige] thans voor onbepaalde tijd te ontzeggen en daarbij uitdrukkelijk op te nemen dat die beslissing slechts dan kan worden heroverwogen en de vader alleen dan ontvankelijk zal zijn in een hernieuwd verzoek tot omgang met [de minderjarige] , indien de vader:
• een rapport overlegt van het NIFP of een derde deskundige waaruit blijkt dat de vader op het moment van indiening van het verzoek tot omgang met [de minderjarige] over voldoende opvoedkundige vaardigheden beschikt om omgang met [de minderjarige] te kunnen hebben op een zodanige wijze dat haar geestelijk of lichamelijk welzijn daardoor niet in het
gedrang komt;
• aantoont dat hij een agressieregulatietraining met succes heeft doorlopen;
• aantoont dat hij bij een verslavingskliniek met succes een traject voor behandeling van alcoholverslaving heeft doorlopen en dat er in het kader van dat traject een terugvalpreventieplan is opgesteld,
- veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
4.4
De vader heeft op zijn beurt verweer gevoerd tegen het incidenteel hoger beroep van de moeder en hij heeft het hof verzocht de moeder in haar incidentele verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het incidentele verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.3
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
5.4
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.5
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank juist heeft beslist en op goede gronden het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] heeft afgewezen. Het hof neemt die gronden over en maakt die na het eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.7
Volgens de vader is zijn situatie inmiddels ten goede gekeerd. Zo drinkt hij geen alcohol meer en heeft hij een zinvolle dagbesteding. De vader wil dat de omgang tussen hem en [de minderjarige] zo spoedig mogelijk wordt opgestart om te voorkomen dat hij haar nooit meer zal zien. Volgens de moeder erkent de vader zijn problematiek niet en neemt de vader geen verantwoordelijkheid voor zijn daden in het verleden. Zij is nog steeds doodsbang voor hem. Door de moeder is verder naar voren gebracht dat blijkens een rapportage van Pro Justitia van 12 oktober 2019 door een psycholoog is vastgesteld dat de vader lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en dat aan die problematiek niet is gewerkt door de vader. Zij ziet (het gedrag van) de vader nog steeds als een bedreiging voor haarzelf en [de minderjarige] en ziet op dit moment geen mogelijkheden voor omgang tussen de vader en [de minderjarige] .
5.8
Het hof neemt van de vader aan dat er sprake is van positieve ontwikkelingen in zijn persoonlijke omstandigheden. Het hof vindt echter dat die ontwikkelingen nog erg pril zijn en dat er – ongeacht wat de oorzaak daarvan is – nog niet (voldoende) is gewerkt aan de (gedrags)problematiek van de vader. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt het beeld naar voren dat de vader (nog) niet inziet wat zijn negatieve rol in het geheel is geweest en dat hij onvoldoende begrip toont voor de (angst)gevoelens van de moeder. Hij bagatelliseert wat de moeder met hem heeft meegemaakt en legt de oorzaak daarvan en van de ontstane situatie vooral bij anderen en niet bij hemzelf. Dat draagt niet bij aan herstel van het vertrouwen bij de moeder. De cognitieve gedragstherapie die bedoeld is om de vader te leren omgaan met stressvolle situaties, is nog niet gestart. Eerst na afronding van die therapie kan er verder gekeken worden naar de mogelijkheden. Daarnaast heeft de vader nog niet (kunnen) laten zien dat hij de moeder (en [de minderjarige] ) ook zonder contact- en locatieverbod met rust kan laten en dat zij niets van hem hebben te vrezen. Het huidige contact- en locatieverbod geldt nog tot 5 juli 2023.
Afhankelijk van de ontwikkelingen in de toekomst zouden mogelijkheden kunnen ontstaan voor contactherstel en omgang tussen de vader en [de minderjarige] , maar daarvoor is het naar het oordeel van het hof nu nog te vroeg. Voordat sprake kan zijn van zicht op contactherstel en/of omgang tussen de vader en [de minderjarige] zal de vader eerst verdere stappen moeten zetten. De vader kan, zoals ook de raad op de zitting bij het hof heeft aangegeven, eerst een persoonlijkheidsonderzoek en meer diagnostiek laten plaatsvinden. Het hof realiseert zich dat het een lang traject is dat door de vader afgelegd dient te worden voordat er zicht kan komen op een begin van contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] , maar dat is inherent aan de huidige situatie en de door de vader in het verleden gepleegde ernstige (strafbare) feiten, die diepe sporen hebben achtergelaten. Er dient zeer zorgvuldig te worden omgegaan met de belangen van een jong kind als [de minderjarige] , en die belangen prevaleren boven de wens van de vader om contact met zijn dochter te hebben.
5.9
Concluderend ziet het hof, gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting, evenals de raad, op dit moment geen ruimte om een omgangsregeling vast te stellen, zoals in hoger beroep door de vader is verzocht. Het hof is van oordeel dat omgang met de vader op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.
5.1
De moeder heeft bij haar verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij het hof verzoekt de vader de omgang te ontzeggen. Zij doet haar verzoek om de omgang te ontzeggen voor het eerst in hoger beroep. Dit is een zelfstandig tegenverzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan ingevolge het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 282 lid 4 Rv. Op grond hiervan zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
5.11
Het hof zal, gelet op de familierechtelijke betrekkingen, de proceskosten compenseren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
In het principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 september 2021;
In het incidenteel hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzochte;
compenseert de kosten van het geding in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, A.P. de Jong-de Goede en E.M.J. Brink, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 27 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.