In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [belanghebbende] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een wijk-buurtcentrum onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Vijfheerenlanden had de waarde van het onroerend goed vastgesteld op € 1.008.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, waarna de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag handhaafde. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting bij het Hof is vastgesteld dat de waarde van het buurtcentrum, dat een oppervlakte van circa 1.178 m² heeft en in 1910 is gebouwd, ter discussie staat. Belanghebbende betwist de vastgestelde waarde en stelt dat de restwaarden voor ruwbouw, afbouw en installaties op 0% respectievelijk 0% en 7% moeten worden gesteld, wat zou leiden tot een waarde van € 456.000. De heffingsambtenaar daarentegen stelt dat de waarde moet worden vastgesteld op basis van de Taxatiewijzer, die hogere restwaarden hanteert, en concludeert tot een waarde van € 734.000.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het buurtcentrum van € 734.000 niet te hoog is vastgesteld. Het Hof wijst erop dat belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast is geslaagd en dat de Taxatiewijzer een bruikbaar hulpmiddel is voor de waardebepaling. Het hoger beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.