ECLI:NL:GHARL:2022:8667

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
200.299.030
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over dekking inbraakschade en naleving preventiemaatregelen

In deze zaak heeft Woodapple B.V. hoger beroep ingesteld tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. over de dekking van inbraakschade. Woodapple stelt dat zij schade heeft geleden door twee inbraken in haar bedrijfspand en dat Achmea op grond van de verzekeringsovereenkomst verplicht is deze schade te vergoeden. Achmea weigert echter dekking te bieden, omdat Woodapple niet heeft voldaan aan de voorgeschreven preventiemaatregelen, waaronder het volledig inschakelen van de alarminstallatie en tijdige opvolging van alarmmeldingen.

Het hof heeft vastgesteld dat tijdens de eerste inbraak het alarmsysteem niet volledig was ingeschakeld, wat in strijd is met de polisvoorwaarden. Woodapple heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schade niet is ontstaan door het niet inschakelen van het alarm. Bij de tweede inbraak is het alarm wel afgegaan, maar is de opvolging van de alarmmelding pas vier uur later uitgevoerd, wat ook niet voldoet aan de vereiste tijdigheid. Het hof concludeert dat Achmea terecht een beroep doet op de uitsluiting van dekking op basis van de polisvoorwaarden.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de vorderingen van Woodapple zijn afgewezen. Woodapple wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Achmea. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van preventiemaatregelen in verzekeringscontracten en de gevolgen van het niet voldoen aan deze voorwaarden voor de dekking van schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.299.030
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 361006
arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van
Woodapple B.V.,
die is gevestigd in Haelen,
hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna Woodapple te noemen,
vertegenwoordigd door mr. T.G.M. Scheers,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
die is gevestigd in Apeldoorn
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna Achmea te noemen,
vertegenwoordigd door mr. S. Odijk.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Woodapple heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 18 november 2020 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit het tussenarrest van het hof van 22 februari 2022.
1.2.
In dit tussenarrest heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald, maar die heeft niet plaatsgevonden. In plaats daarvan heeft Woodapple nog een akte en Achmea een antwoordakte genomen. Daarna hebben partijen de aanvullende processtukken overgelegd en het hof om een uitspraak gevraagd.

2.De kern van de zaak

2.1
Woodapple wil dat Achmea op grond van de tussen hen gesloten verzekeringsovereenkomst de schade vergoedt die zij stelt te hebben geleden door twee inbraken. Achmea weigert dat, (onder meer) omdat volgens haar niet vast staat dat die inbraken hebben plaatsgevonden en omdat Woodapple een aantal voorgeschreven inbraakpreventiemaatregelen niet heeft genomen.
2.2
Bij de beoordeling van de zaak zal het hof uitgaan van de door de rechtbank in haar vonnis van 18 november 2020 onder 2.1 tot en met 2.16 vastgestelde feiten. [1] Die komen, kort samengevat en met een enkel feit aangevuld door het hof, op het volgende neer (voor zover voor de beoordeling van belang).
2.3
Volgens Woodapple, die een technisch installatiebedrijf voert, is tussen 30 december 2017 en dinsdag 2 januari 2018 ingebroken in haar (inmiddels: voormalig) bedrijfspand waarbij CV-ketels, warmtepompen en gereedschap zijn gestolen (hierna gemakshalve steeds: inbraak 1). In de nacht van 5 op 6 januari 2018 is daar volgens Woodapple opnieuw ingebroken en is toen nog meer gereedschap gestolen (hierna gemakshalve: inbraak 2). Van beide inbraken heeft Woodapple aangifte gedaan bij de politie. Zij heeft ook bij haar verzekeraar Achmea gemeld dat er twee keer is ingebroken in haar bedrijfspand en om vergoeding van de schade verzocht.
2.4
Het bedrijfspand van Woodapple was door middel van een alarminstallatie beveiligd tegen inbraak, als onderdeel van de op grond van de polisvoorwaarden voorgeschreven preventiemaatregelen. Het pand was daartoe ingedeeld in vier zones met afzonderlijke bedieningspanelen en bewegingsdetectoren. Het alarm moest in alle vier de zones steeds één voor één aan en uit worden gezet. Een particuliere alarmcentrale zette een eventuele alarmmelding telefonisch door, als eerste aan [naam1] (de [functie1] van Woodapple; hierna: [naam1] ), als tweede aan medewerker [naam2] en als derde aan medewerker [naam3] , ter uitvoering van de volgens de polisvoorwaarden vereiste opvolging van een alarmmelding.
2.5
Bij inbraak 1 zijn goederen verdwenen uit de zones 2 en 3. Het alarm is toen niet afgegaan. [naam1] heeft het bedrijfspand op 30 december 2017 als laatste bezocht en bij zijn vertrek – zo is uit later onderzoek van het logsysteem van de alarminstallatie gebleken – het alarm in (alleen) die twee zones niet ingeschakeld.
2.6
Bij inbraak 2 zijn goederen verdwenen uit zone 3. Het alarm stond in alle zones aan en is om 3.24 uur afgegaan door activering van één van de sensoren in zone 3. Hierna heeft de particuliere alarmcentrale direct [naam1] gebeld, maar die nam zijn telefoon niet op. Ook [naam2] is gebeld, zonder gehoor, waarna [naam3] is gebeld. Die nam wel op en heeft om 3.37 uur een WhatsApp-bericht gezonden aan [naam1] . [naam1] heeft daar om 7.07 uur op gereageerd met de mededeling dat hij zelf bij het bedrijf zou gaan kijken. [naam1] was om 7.29 uur bij het bedrijfspand.
2.7
Achmea heeft aan Woodapple de verzochte schade-uitkering geweigerd.

3.Het geschil en de beslissing bij de rechtbank en bij het hof

3.1
Woodapple heeft bij de rechtbank een verklaring voor recht gevorderd dat Achmea op grond van de verzekeringsovereenkomst tot vergoeding van de inbraakschades aan Woodapple moet overgaan. Daarnaast wil Woodapple dat de rechtbank Achmea veroordeelt tot betaling van de inbraakschade, contra-expertisekosten, proceskosten en rente. Achmea heeft betwist dat de inbraakschades onder de dekking van de verzekering vallen, allereerst omdat Woodapple niet heeft bewezen dat die inbraken daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en ook omdat Woodapple de voorgeschreven inbraakpreventiemaatregelen niet heeft nageleefd.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen van Woodapple afgewezen. De bedoeling van Woodapple met het hoger beroep is dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen. Woodapple zal echter van het hof ook geen gelijk krijgen. Hierna legt het hof uit waarom.

4.De motivering van de beslissing van het hof

De verzekerde evenementen: twee inbraken?
4.1
Woodapple en Achmea zijn het oneens of op grond van de stellingen van Woodapple en de door haar overgelegde stukken als vaststaand kan worden aangenomen dat de twee inbraken hebben plaatsgevonden. Wat het hof betreft kan dat in het midden blijven. Ook als vast zou staan – al dan niet na (verdere) bewijslevering door Woodapple – dat de twee inbraken hebben plaatsgevonden is Achmea niet verplicht aan Woodapple de daardoor geleden schade te vergoeden. Woodapple heeft bij beide inbraken namelijk niet voldaan aan de voorwaarden waaronder Achmea bereid was verzekeringsdekking te verlenen voor inbraakschade. In het navolgende zal het hof dat toelichten, waarbij het hof er (veronderstellenderwijs) vanuit zal gaan dat de door Woodapple gestelde inbraken hebben plaatsgevonden.
Vereiste preventiemaatregelen: alarminstallatie met alarmopvolging
4.2
Zoals de rechtbank heeft vastgesteld (in rov. 2.3 van het vonnis), maakt een inventaris/goederenverzekering met inbraakdekking deel uit van de verzekeringsovereenkomst van Woodapple met Achmea. Op het polisblad staat daarbij als toepasselijke clausule onder andere vermeld: clausule Z2388. Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zal het hof hieronder de tekst van die clausule (voor zover hier van belang) citeren:
“De verzekering is aangegaan onder voorwaarden dat de volgende preventiemaatregelen zijn getroffen:
(…)
2. Inbraak
Het risico moet zijn beveiligd door een BORG beveiligingsbedrijf, een VEB aangesloten beveiligingsbedrijf of een ander door de maatschappij geaccepteerd beveiligingsbedrijf, conform de BORG risicoklasse-indeling.
Vanaf risicoklasse 2 moet dit zijn bevestigd met een door het beveiligingsbedrijf afgegeven geldig inbraakcertificaat, waarop de juiste geconstateerde risicoklasse en gerealiseerde preventiemaatregelen staan aangegeven.
(…)
Er is in geval van schade geen dekking, indien de verzekeringnemer deze maatregelen niet
heeft getroffen, tenzij hij aannemelijk maakt, dat de schade niet is ontstaan en niet is verergerd door het niet voldoen aan deze voorwaarde en maatregelen.”
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat voor Woodapple risicoklasse 2 gold. De voor het bedrijfspand van Woodapple geldende preventiemaatregelen staan in de door Woodapple in het geding gebrachte “
Verbeterde Risicoklassenindeling (VRKI 2012) voor woningen en bedrijven”. Die schrijft in de “
Beveiligingsmatrix bedrijven bij risicoklasse 2” voor (voor zover hier relevant): “
(…)E1+R1”. Daarbij staat “
E1” volgens de toelichting voor “
Inbraakalarminstallatie” en “
R1” voor “
Alarmopvolging door PAC naar de sleutelhouder(s)”. Zoals Woodapple ook zelf stelt, moest zij dus – om verzekerd te zijn tegen inbraakschade – haar bedrijfspand beveiligen met een alarminstallatie met alarmopvolging door een particuliere alarmcentrale naar de sleutelhouder.
4.4
Woodapple beschikte ook over een inbraakalarmsysteem, waarbij was voorzien in deze vorm van alarmopvolging (zie hiervoor; rov. 2.4). Toch geldt dat Woodapple tijdens de twee inbraken niet aan de door clausule Z2388 voorgeschreven preventiemaatregelen heeft voldaan. Dat zal het hof hierna per inbraak toelichten.
Inbraak 1
alarminstallatie moest (volledig) ingeschakeld zijn
4.5
Woodapple betwist niet dat tijdens de eerste inbraak het alarmsysteem niet volledig was ingeschakeld. Zij stelt dat [naam1] abusievelijk het alarm in de zones 2 en 3 niet heeft ingeschakeld en dat dat haar daarom niet kan worden toegerekend. Woodapple meent verder dat de tekst van de desbetreffende polisvoorwaarde haar ook niet verplicht dat systeem daadwerkelijk in te schakelen en vindt dat de polisvoorwaarde ook niet duidelijk maakt dat bij niet (volledige) inschakeling van het alarmsysteem geen dekking tegen inbraakschade bestaat. Volgens Woodapple rust op een verzekeraar de plicht ervoor te zorgen dat voor de verzekerde duidelijk is waaraan die moet voldoen om dekking te hebben en dient de verzekeraar dat ook te controleren. In dit alles is Achmea jegens haar tekortgeschoten, aldus Woodapple, die meent daarom toch aanspraak op verzekeringsdekking te hebben.
4.6
Het hof volgt Woodapple hierin niet. Zoals Achmea heeft aangevoerd, wist Woodapple dat zij over een alarmsysteem met opvolging moest beschikken en is logischerwijs van daadwerkelijke ‘beveiliging’ (zoals verwoord in clausule Z2388) alleen sprake als het daarin voorgeschreven alarmsysteem ook is ingeschakeld. In het gegeven dat uit onderzoek is gebleken dat het systeem vóór en na de eerste inbraak steeds daadwerkelijk werd ingeschakeld ziet het hof een aanwijzing dat ook Woodapple dat zo heeft begrepen. Clausule Z2388 kan dan ook in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat de vereiste installatie ingeschakeld en werkend moet zijn, ook al is dat er niet uitdrukkelijk bij vermeld. Anders is het voorschrijven ervan zinloos. Achmea is daarom niet tekortgeschoten in haar informatieplicht hierover aan Woodapple en was ook niet gehouden te onderzoeken of Woodapple wel begreep dat de alarminstallatie ook aangezet moest worden. De laatste, in rov. 4.2 geciteerde zinsnede van clausule Z2388 laat aan duidelijkheid niets te wensen over: er is geen dekking als de vereiste maatregel niet is genomen. Het alarmsysteem had dus volledig ingeschakeld moeten zijn om aan deze preventiemaatregel te voldoen. De door Woodapple nog ingeroepen arresten van dit hof [2] en het hof Amsterdam [3] maken dit oordeel van het hof niet anders, omdat zij op andere situaties zien dan waarvan in dit geval sprake is. Ook doet niet ter zake of de alarminstallatie per ongeluk gedeeltelijk niet is aangezet. De gevolgen daarvan (geen dekking op grond van clausule Z2388) komen ook dan voor rekening en risico van Woodapple.
causaal verband tussen niet (volledige) inschakeling alarminstallatie en schade
4.7
Woodapple heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schade bij inbraak 1 niet is ontstaan en niet is verergerd door het niet volledig inschakelen van de alarminstallatie. Juist uit de ruimtes in de zones 2 en 3 waar het alarm was uitgeschakeld – en dus niet af ging – zijn spullen gestolen. Het enige dat Woodapple ter staving van haar beroep op deze tenzij-bepaling van clausule Z2388 heeft aangevoerd, is een verwijzing naar wat tijdens inbraak 2 al dan niet zou zijn gebeurd. Zoals Achmea opmerkt, heeft Woodapple hiermee haar beroep op het ontbreken van causaal verband tussen het niet ingeschakeld zijn van het alarm bij de eerste inbraak en de schade niet concreet onderbouwd. Achmea wijst er verder op dat (verreweg) de meeste inbrekers van een alarm schrikken en hun poging direct of bij latere betrapping op heterdaad afbreken. Ook het hof gaat van deze algemene ervaringsregel uit. Uitgangspunt is daarmee dat, als het alarm tijdens de eerste inbraak wél was afgegaan (en opgevolgd), het aannemelijk is dat de schade (deels) had kunnen worden voorkomen.
4.8
Alleen al omdat Woodapple (ook in hoger beroep) tegenover de gemotiveerde betwisting door Achmea niet heeft voldaan aan haar stelplicht ter zake van haar beroep op het ontbreken van causaal verband tussen het niet volledig inschakelen van de alarminstallatie en de inbraakschade, passeert het hof deze stelling zonder Woodapple de gelegenheid te bieden deze te bewijzen. Overigens bevat het bewijsaanbod van Woodapple ook in hoger beroep geen concrete, feitelijke stellingen die, indien bewezen, tot slagen van haar beroep op het ontbreken van causaal verband en (alsnog) toewijzing van haar vordering zouden kunnen leiden.
Inbraak 2
alarmmelding moest tijdig worden opgevolgd
4.9
Uit de onder 2.6 weergegeven vaststaande feiten volgt dat bij deze inbraak het alarm wel is afgegaan en dat namens Woodapple ongeveer vier uren later opvolging is gegeven aan de melding van de alarmcentrale, doordat [naam1] daar toen poolshoogte is gaan nemen. Volgens Woodapple gelden er geen harde voorschriften voor de termijn waarbinnen een alarmmelding door de sleutelhouder(s) moet worden opgevolgd. Zij heeft in eerste aanleg het bij de VRKI 2012 horende definitieoverzicht overgelegd en heeft erop gewezen dat daarin staat: “
Uitgangspunt is alarmopvolging binnen maximaal 20 minuten.”. Nu het slechts om een uitgangspunt gaat, is volgens Woodapple dus gewoon aan de verplichting tot alarmopvolging voldaan, ook al zat er enige tijd tussen het alarm en de opvolging. Achmea heeft hier tegenin gebracht dat van een adequate opvolging van een alarmmelding geen sprake meer is indien die pas na ongeveer vier uren plaatsvindt.
4.1
In het midden kan blijven of de reactietermijn van 20 minuten een harde eis betreft of slechts een uitgangspunt. Naar het oordeel van het hof is van adequate opvolging van het alarm als zinvolle preventiemaatregel redelijkerwijs geen sprake meer indien die, zoals in dit geval, pas na ongeveer vier uren plaatsvindt. De bedoeling is juist dat eventuele dieven niet (te lang) ongestoord hun gang kunnen gaan. Het is zoals [naam1] het zelf verwoordde tijdens het (eerste) interview dat de toedrachtonderzoeker van Achmea met hem had op 1 mei 2018: ‘
Het klopt inderdaad dat er niet adequaat is gehandeld. Er had direct iemand moeten gaan. Er zaten nu inderdaad uren tussen.’ Hierdoor is naar het oordeel van het hof in dit geval niet voldaan aan het vereiste van – vanzelfsprekend: tijdige – alarmopvolging als onderdeel van de preventiemaatregel zoals voorgeschreven via clausule Z2388.
causaal verband tussen niet tijdige opvolging alarmmelding en schade
4.11
Ook met betrekking tot inbraak 2 heeft Woodapple zich erop beroepen dat het causaal verband tussen de niet tijdige opvolging van de alarmmelding en de schade ontbreekt, omdat de inbrekers het licht hebben aangedaan en zich niets hebben aangetrokken van het alarm dat afging en de eventuele reactie van omwonenden. Achmea betwist dat. Het hof verwijst naar wat het hiervoor, in rov. 4.7 heeft overwogen: over het algemeen schrikt het inbrekers af als er een alarm afgaat. Dat geldt zeker indien dat alarm tijdig wordt opgevolgd door de gealarmeerde sleutelhouder. Vast staat dat, doordat het alarm door de sleutelhouders van Woodapple niet of niet adequaat is opgevolgd, de inbrekers in dit geval urenlang ongestoord hun gang hebben kunnen gaan. Zij hebben volgens de eigen opgave van Woodapple toen een grote hoeveelheid zaken gestolen met een aanzienlijke waarde (€ 67.572,72). Woodapple heeft niets concreets aangevoerd ter staving van haar stelling dat het uitblijven van tijdige alarmopvolging niet van invloed zou zijn geweest op de omvang van de inbraakschade. Dat had wel op haar weg gelegen. [naam1] zou immers, gelet op de door Woodapple bij conclusie van repliek genoemde reistijd tussen diens woning en het (toenmalige) bedrijfspand, niet veel later dan 20 minuten na het telefoontje van de alarmcentrale al bij het bedrijfspand hebben kunnen zijn, als hij ervoor had gezorgd dat hij telefonisch bereikbaar was geweest. Dat had de beschikbare tijd voor het plegen van deze omvangrijke diefstal aanzienlijk ingekort.
4.12
Het hof concludeert dat Woodapple niet aannemelijk heeft gemaakt dat het causaal verband ontbreekt tussen de niet adequate opvolging van de alarmmelding en de schade . Ook hier ziet het hof geen aanleiding voor een bewijsopdracht aan Woodapple, enerzijds omdat zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan en anderzijds omdat ook hier haar bewijsaanbod geen – voor het aannemelijk te maken gebrek aan causaal verband – concrete en relevante feiten of omstandigheden betreft die, indien bewezen, tot een andere conclusie zouden kunnen leiden.
Beroep op clausule Z2388 niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
4.13
Woodapple heeft verder nog aangevoerd, met betrekking tot de beide inbraken, dat het beroep van Achmea op het ontbreken van verzekeringsdekking in verband met clausule Z2388 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ter staving hiervan beroept Woodapple zich op de volgens haar onduidelijke tekst van deze polisvoorwaarde, die een primaire, voor haar verrassende dekkingsclausule bevat. Over de betekenis ervan en de gevolgen van niet naleving had Achmea haar duidelijk moeten informeren, aldus Woodapple, te meer daar een deel van de verplichte preventiemaatregelen niet in de polisvoorwaarden zelf is vermeld. Er staat immers niet in dat de alarminstallatie ingeschakeld moest zijn en ook niet wat de verplichtingen precies inhouden met betrekking tot de opvolging van een alarmmelding. Ook wat Achmea betreft is de uitsluiting van dekking in clausule Z2388 een primaire dekkingsbepaling. Zij meent echter dat het haar vrij staat de omvang van de door haar te verlenen dekking – met een volstrekt normale eis van een preventiemaatregel als een alarminstallatie met opvolging – te bepalen. Een beroep op een dergelijke bepaling is alleen onder zeer bijzondere omstandigheden – die Woodapple niet heeft gesteld – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus Achmea.
4.14
Het hof verwijst naar wat het in rov. 4.5 heeft overwogen. Clausule Z2388 maakt duidelijk wat Achmea van haar verzekerde Woodapple verwacht in ruil voor dekking tegen inbraakschade: beveiliging van het pand door een (dus: werkende) alarminstallatie, wat Woodapple kennelijk ook zo heeft begrepen. Daarnaast wist Woodapple ook van het vereiste van alarmopvolging en was haar door de ondubbelzinnige tekst over de gevolgen van het niet treffen van de vereiste – niet ongebruikelijke – preventiemaatregelen op het polisblad duidelijk dat er geen dekking zou zijn als daaraan niet werd voldaan. Achmea heeft dan ook geen inlichtingenplicht geschonden tegenover Woodapple en van een voor Woodapple verrassende ‘dekkingsuitsluiting’ is dan ook geen sprake. Woodapple heeft geen (zeer) bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het beroep van Achmea op de dekkingsclausule Z2388 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De conclusie
4.15
Het hoger beroep slaagt niet. De overige, nog niet besproken stellingen van Woodapple waarvan zij bewijs heeft aangeboden maken dit, ook als zij bewezen zouden worden, niet anders, zodat er geen aanleiding is Woodapple daarvan bewijs op te dragen. Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
4.16
Omdat Woodapple in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
4.17
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 18 november 2020;
5.2
veroordeelt Woodapple tot betaling aan Achmea van de volgende proceskosten van Achmea:
€ 2.106,- aan griffierecht,
€ 3.046,50,- aan salaris van de advocaat van Achmea (1,5 procespunten x appeltarief IV) en
€ 163,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak).
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden het griffierecht en het salaris van de advocaat verhoogd met de wettelijke rente;
5.3
veroordeelt Woodapple tot betaling van € 85,- aan extra nakosten als alle onder 2. genoemde kosten niet binnen 14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend aan Achmea zijn betaald;
5.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, C.M.E. Lagarde en R.W.E. van Leuken, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.