ECLI:NL:GHARL:2013:5029

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
CD 200.106.553-01 9-7-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van polisclausule inzake inbraakalarminstallatie in het kader van inboedelverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. inzake een inboedelverzekering. De kern van het geschil betreft de uitleg van een clausule die vereist dat de inbraakalarminstallatie in een werkvaardige toestand moet worden gehouden en gebruikt. Op 9 oktober 2010 vond er een inbraak plaats in de woning van [appellant], waarbij een waardevolle tegelcollectie werd gestolen. [appellant] had de alarminstallatie niet ingeschakeld op het moment van de inbraak, omdat hij de woning voor een korte tijd had verlaten. Interpolis, de verzekeraar, weigerde de schade te vergoeden op basis van de schending van de alarmclausule, wat leidde tot de rechtszaak.

In eerste aanleg wees de rechtbank de vordering van [appellant] af, en hij ging in hoger beroep. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank, oordelend dat de verplichting om de alarminstallatie in te schakelen ook gold voor korte afwezigheid. Het hof oordeelde dat de uitleg van de clausule redelijk was en dat Interpolis in haar belangen was geschaad door het niet inschakelen van het alarm. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.106.553/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 113338/HA ZA 11-503)
arrest van de tweede kamer van 9 juli 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Interpolis,
advocaat: mr. A.V.M. van Dijk, kantoorhoudend te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 1 februari 2012 van de rechtbank Leeuwarden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 april 2012,
  • de memorie van grieven,
  • de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"
het vonnis van de rechtbank Leeuwarden op 1 februari 2012 tussen partijen onder zaak- en rolnummer 113338/HA ZA 11-503 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellant] zoals vermeld in de inleidende dagvaarding d.d. 15 juni 2011 alsnog volledig toe te wijzen en Interpolis te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties."
2.4
Interpolis heeft verweer gevoerd met als conclusie:
" [appellant] in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren dan wel [appellant] zijn vorderingen te ontzeggen met bekrachtiging, zonodig onder verbetering van gronden, van het op 1 februari 2012 tussen partijen onder zaak/rolnummer 113338/ HA ZA 11-503 gewezen vonnis, met veroordeling van [appellant] bij uitvoerbaar te verklaren arrest in de kosten van deze procedure, met nakosten van € 131,-- zonder betekening van het arrest en van € 199,-- in geval van betekening van het arrest.

3.De feiten

3. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van genoemd vonnis is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, met dien verstande dat waar de rechtbank gedaagde, thans geïntimeerde, aanduid als Achmea deze in hoger beroep Interpolis zal worden genoemd. Deze feiten luiden:
3.1
[appellant] heeft bij Interpolis, de rechtsvoorganger van Achmea, diverse verzekeringen gesloten, waaronder een inboedelverzekering met betrekking tot een aan [appellant] in eigendom toebehorende antieke tegelverzameling, zogenoemde polychrome 'Vroeg 17e-eeuwse' tegels, met een verzekerd bedrag van € 211.600,00 en een inboedelverzekering met betrekking tot de in de woning van [appellant] aanwezige inboedel van [appellant], met een verzekerd bedrag van
€ 114.557,00.
3.2
Op de beide inboedelverzekeringen is onder andere clausule 7 van toepassing, waarin onder meer het volgende is bepaald:
"Voorschriften diefstal / inbraakalarminstallatie.
Verzekerde is verplicht:
1. een onderhoudscontract af te sluiten met het beveiligingsbedrijf. Dit onderhoudscontract moet ingaan op de datum van oplevering van de beveiliging en moet van kracht blijven gedurende de looptijd van de verzekering;
2. de beveiliging in een werkvaardige toestand te houden en te gebruiken;
3. A. als de beveiliging zich om welke reden dan ook niet in werkvaardige toestand bevindt, dit zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op de eerstvolgende werkdag, mee te delen aan het beveiligingsbedrijf en
B. als de beveiliging niet binnen 3 x 24 uur gerepareerd kan worden, Interpolis daarover zo spoedig mogelijk in te lichten en de voorschriften van Interpolis op te volgen;
4. gedurende de tijd dat de beveiligingsinstallatie zich niet in werkvaardige toestand bevindt, die maatregelen te treffen, die redelijkerwijs verwacht mochten worden om schade als gevolg van diefstal en/of vandalisme te voorkomen;
(…)"
3.3
Tevens zijn op de verzekeringen de algemene voorwaarden van Interpolis van toepassing. In artikel 4 lid 1 sub c van de algemene voorwaarden is onder andere het volgende bepaald:
"Wat is uitgesloten
1.De verzekering geeft geen dekking als:
(…)
c.een verzekerde een verplichting uit de verzekering niet of niet tijdig is nagekomen en ons daardoor in een redelijk belang heeft geschaad."
3.4
Op zaterdagochtend 9 oktober 2010 heeft er in de woning van [appellant] aan de [adres] te [woonplaats] een inbraak plaatsgevonden waarbij een belangrijk deel van de waardevolle tegelcollectie van [appellant] is gestolen. Daarnaast zijn zich in de nabijheid van de tegels bevindende sieraden en een antiek houten dienblad (een butlertray) ontvreemd. De waarde van de gestolen tegels is na de inbraak door Interpolis getaxeerd op een bedrag van
€ 326.200,00, met welk bedrag [appellant] heeft ingestemd.
3.5
[appellant] heeft op deze ochtend rond 05.30 uur zijn woning verlaten in verband met een door hem te bezoeken beurs in [plaats], zonder daarbij de alarminstallatie te activeren. Om ongeveer 10.20 uur is [appellant] omtrent de inbraak telefonisch geïnformeerd door mevrouw [A] (hierna te noemen: [A]), die de woning van [appellant] 's ochtends heeft bezocht om in de bij de woning behorende stal de paarden te verzorgen.
3.6
In het van de diefstal opgemaakte proces-verbaal is onder andere de navolgende verklaring van [appellant] opgenomen:
"Op zaterdag 9 oktober 2010, om 05.30 uur, ben ik per auto vertrokken naar een bodemvondstbeurs te [plaats]. Die dag omstreeks 10.20 uur, werd ik gebeld door [A]. (…) [A] vertelde mij, dat er was ingebroken in mijn woning. Ze had deuren geopend aangetroffen en in mijn kantoor lag van alles overhoop. Tevens kon ze mij vertellen, dat er een deel van mijn verzameling antieke tegels was weggenomen. Hierop is de politie gewaarschuwd. Toen u ter plaatse was, heb ik u gevraagd of er tegels uit een kast in de opkamer waren weggenomen. Toen dat ook het geval bleek te zijn ben ik direct naar huis gereden. Bij thuiskomst zag ik, dat een groot deel van mijn verzameling antieke tegels was weggenomen uit mijn kantoor, uit een kast in de opkamer en uit de serrekast. Bij de tegels in de serrekamer stonden twee doosjes met daarin sieraden.(…) Ook werd een antiek houten dienblad weggenomen. (…) De schade bedraagt al met al ongeveer € 500.000,00."
3.7
Bij brief van 20 december 2010 heeft Interpolis onder andere het volgende geschreven aan [appellant]:
"U meldde op 9 oktober een inbraak-/diefstalschade. (…) Helaas vergoeden wij uw inboedelschade niet. (…)
Toedracht
De daders hebben eerst getracht twee buitendeuren open te wrikken. Dit is niet gelukt, Uiteindelijk hebben zij een Velux dakraam geforceerd en zijn op die manier binnen gekomen. Bij deze inbraak zijn uw losse tegelverzameling, sieraden en een butlertray gestolen. Uit het onderzoek is gebleken dat ten tijde van de inbraak het alarm door u niet was ingeschakeld.
Objectclausule
De door u afgesloten inboedelverzekering vermeldt de volgende clausule:
Clausule 7
Voorschriften diefstal / inbraakalarminstallatie.
Verzekerde is verplicht:
(…)
2. de beveiliging in een werkvaardige toestand te houden en te gebruiken;
(…)
U hebt niet voldaan aan onderdeel 2 van bovengenoemde clausule. In de algemene voorwaarden staat vermeld dat de verzekering geen dekking geeft als een verzekerde een verplichting uit de verzekering niet of niet tijdig is nagekomen en ons daardoor in een redelijk belang heeft geschaad. Ik verwijs u naar artikel 4 lid 1.c. Dit is dan ook de reden dat de schade betreffende uw losse tegelverzameling, lijfsieraden en butlertray niet voor vergoeding in aanmerking komt."
3.8
Interpolis heeft bij brief van 2 maart 2011 aan de voormalig advocaat van [appellant] onder andere het volgende geschreven:
"U stelt dat de clausule niet duidelijk is. Ik deel uw mening niet. (…) De clausule omschrijft heel helder dat er voorschriften gelden voor inbraakalarminstallatie. (…) Alleen onder de in de clausule vermelde voorwaarden waren wij bereid (…) de tegelverzameling tegen het risico van inbraak en diefstal te verzekeren. Die clausule is, zoals gezegd, duidelijk. (…) U bent verder van mening dat de diefstal ook had plaatsgevonden als de alarminstallatie wel was ingeschakeld. Los van het feit dat wij de juistheid van die stelling sterk betwijfelen, miskent u dat wij wel degelijk in onze belangen zijn geschaad. Wij waren enkel bereid om de (…) tegelverzameling te verzekeren, mits de heer [appellant] de verplichtingen in de alarmclausule zou naleven, Vast staat dat het alarm niet was ingeschakeld, waardoor het risico van inbraak en diefstal voor Interpolis onaanvaardbaar wordt verhoogd. Juist om die reden stelden wij de voorschriften. Nu de clausule niet is nageleefd, zijn wij wel degelijk in onze belangen geschaad."
3.9
Het onderzoeksrapport van het Bureau Bijzondere Opdrachten d.d. 4 november 2010 vermeldt in paragraaf 4 onder meer:
"Als het alarm ingeschakeld was geweest, dan was deze ongetwijfeld afgegaan en was er een melding geweest bij de meldkamer van de Particuliere Alarmcentrale. Verder was er in de woning een luide sirene afgegaan, die de inbrekers ongetwijfeld bewust hadden gemaakt van het alarm. De eerste ruimte die door de daders werd betreden via het Veluxraam was voorzien van een passieve infraroodmelder, die in dat geval een alarm had gegenereerd. De inbraak had dan mogelijk verijdeld dan wel bemoeilijkt kunnen worden."

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4. Het geschil tussen partijen gaat in essentie om de vraag of Interpolis is gehouden om de door [appellant] ten gevolge van een inbraak in zijn woning geleden schade ten bedrage van € 328.300,-- te vergoeden uit hoofde van de tussen Interpolis en [appellant] gesloten inboedelverzekeringen. De schade bestaat voor het overgrote deel uit het verlies van een verzameling kostbare antieke tegels. Interpolis weigert uitkering, omdat [appellant] de alarmclausule zou hebben geschonden door de alarminstallatie bij zijn vertrek uit de woning niet in te schakelen op de dag van de inbraak. [appellant] stelt dat een redelijke uitleg van de verzekeringsvoorschriften meebrengt dat hij de alarminstallatie alleen dient in te schakelen wanneer hij 's nachts of gedurende meerdere dagen niet in de woning aanwezig is, maar dat hij daartoe niet is gehouden wanneer hij de woning overdag voor een paar uur verlaat zoals in het onderhavig geval.
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Hiertegen richten zich de grieven.

5.De grieven

5. [appellant] heeft zes grieven opgeworpen.
6.
Grief 1richt zich tegen de door de rechtbank gegeven uitleg van de alarmclausule voorzover deze bepaalt dat de verzekerde is verplicht de beveiliging in een werkvaardige toestand te houden en te gebruiken. Volgens [appellant] komt de uitleg die de rechtbank aan de clausule geeft er op neer dat elk moment dat zich niemand in de woning bevindt de alarminstallatie dient te worden ingeschakeld. Dit is een onredelijke uitleg, aldus [appellant].
7. Het hof stelt voorop dat de uitleg van polisvoorwaarden als de onderhavige waarover niet tussen partijen pleegt te worden onderhandeld (het tegendeel is in het onderhavige geval niet gesteld) met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de betreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel, waarbij als uitgangpunt dient te gelden dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen.
(HR 16 mei 2008,
LJN:BC2793).
8. Bij de uitleg neemt de tekst van de clausule niet een beslissende maar wel een plaats van betekenis in. Dit laatste betekent dat bepaald gewicht toekomt aan de betekenis die een term uit die bepaling in het algemeen en in het verband met andere termen en woorden in de bepaling heeft. In dit verband acht het hof van belang dat het derde lid onder A van polisclausule 7 bepaalt dat wanneer de alarminstallatie zich om welke reden dan ook niet in werkvaardige toestand bevindt dit zo spoedig mogelijk, uiterlijk de eerstvolgende werkdag, moet worden meegedeeld aan het beveiligingsbedrijf en dat als deze beveiliging niet binnen drie maal 24 uur gerepareerd kan worden Interpolis daarover zo spoedig mogelijk moet worden ingelicht en de voorschriften van Interpolis moeten worden opgevolgd.
Voorts moet dan gedurende de tijd dat de beveiligingsinstallatie zich (nog) niet in werkvaardige toestand bevindt andere maatregelen worden getroffen die redelijkerwijs verwacht mogen worden om schade als gevolg van diefstal en/of vandalisme te voorkomen.
Uit de bewoordingen van artikel 7 van de polisclausule, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat Interpolis het grootst mogelijke belang toekent aan een in gebruik zijnde alarminstallatie. In concreto betekent dit dat van [appellant] verwacht mag worden dat hij, wanneer hij de woning verlaat en onbewoond achterlaat, de alarminstallatie dient in te schakelen. De stelling dat het onredelijk zou zijn de clausule aldus uit te leggen dat [appellant] de alarminstallatie ook moet inschakelen indien [appellant] hij het pand slechts voor zeer korte tijd verlaat, behoeft geen bespreking nu dit in de onderhavige situatie niet het geval was. Vaststaat immers dat [appellant] de ochtend van de inbraak om 5.30 uur het pand heeft verlaten om van zijn woonplaats [woonplaats] in Friesland naar een beurs in [plaats] te gaan.
9. Bij deze stand van zaken is voor toepassing van de contra-preferentum regeling, als door [appellant] bepleit, geen plaats. Evenmin acht het hof van belang dat, naar [appellant] stelt, de woning anderszins goed was beveiligd. Wat hiervan zij, het doet niet af aan de verplichting zorg te dragen voor een in werking zijnde alarminstallatie.
1. Voor het overige leest het hof in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
1. De grief faalt.
1. De
grieven II en IIIstrekken in de kern ten betoge dat Interpolis niet in een redelijk belang is geschaad wanneer het alarm is uitgeschakeld.
Grief Vligt in het verlengde van de grieven II en III en klaagt over het passeren van het bewijsaanbod van [appellant] als na te melden. Het hof overweegt als volgt.
1. Nu, als hiervoor overwogen, het hof met de rechtbank van oordeel is dat de alarmclausule in die zin dient te worden uitgelegd dat de alarminstallatie niet alleen aangelegd, maar ook ingeschakeld dient te zijn en [appellant] deze verplichting niet is nagekomen, komt Interpolis in zoverre een beroep toe op de uitsluiting als neergelegd in artikel 4 lid 1 onder c (hiervoor weergeven onder 3.3) en vervalt het recht van [appellant] op uitkering. Tevens zal echter moeten komen vast te staan vast te staan dat Interpolis door het niet nakomen van de verplichting in een redelijk belang is geschaad, aldus artikel 4 lid 1 onder 3. Naar 's hofs oordeel is dit het geval. Het redelijk belang waarin Interpolis is geschaad is gelegen in het feit dat indien de alarminstallatie ingeschakeld was geweest de inbraak bemoeilijkt dan wel verijdeld was. Door het niet inschakelen van het alarm is het risico voor Interpolis verhoogd en dit risico heeft zich ook verwezenlijkt door de inbraak en de diefstal van de zeer kostbare tegelverzameling.
1. Als uitgangspunt dient derhalve te gelden dat Interpolis zich ter bevrijding van haar contractuele verplichting op de clausule mag beroepen en dekking mag weigeren. Dit neemt evenwel niet weg dat zich gevallen kunnen voordoen waarin een beroep op de clausule in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht (HR 27 oktober 2000,
LJN:AA 7915).Daarbij kan worden gedacht aan het geval waarin onvoldoende verband bestaat tussen het niet-naleven van de in de clausule omschreven verplichtingen en het risico zoals zich dat heeft verwezenlijkt. Hiervan zal in een situatie als de onderhavige sprake kunnen zijn, indien [appellant] stelt en zonodig bewijst dat het niet inschakelen van de alarminstallatie niet van invloed is geweest op de inbraak. [appellant] heeft hieromtrent het volgende gesteld.
1. Het risico op inbraak is door het niet inschakelen van het alarm niet verhoogd, nu de aanwezigheid van een alarminstallatie aan de buitenzijde van de woning kenbaar was en de inbrekers geen weet hadden van het feit dat het alarm was uitgeschakeld en zij de aanwezigheid van alarm kennelijk voor lief hebben genomen. Het is niet aannemelijk dat de inbrekers bij het afgaan van het alarm de woning zonder buit zouden hebben verlaten. Het betrof, naar [appellant] stelt, een zogenaamde bliksemkraak waarbij de dieven het risico van het afgaan van het alarm op de koop toe nemen omdat zij hun slag in zeer korte tijd - het hof begrijpt zodanig korte tijd de politie nog niet ter plaatse kan zijn - slaan.
Deze stellingen zijn door [appellant] in eerste aanleg ook reeds betrokken, de grieven en de toelichting daarop bevatten in die zin geen nieuwe stellingen of weren. Interpolis heeft zowel in eerste aanleg en in hoger beroep deze stellingen gemotiveerd weersproken. Het hof overweegt dat de stelplicht en bewijslast in deze op [appellant] ligt. Het hof komt evenwel aan bewijslevering niet toe, nu het mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door Interpolis, op de weg van [appellant] had gelegen om in ieder geval in appel zijn stellingen alsnog van een nadere onderbouwing te voorzien.
Voor het overige leest het hof in de grieven en de daarop gegeven toelichting geen andere stellingen dan die door de rechtbank in rechtsoverweging 4 (4.3.1 tot en met 4.3.4) van het vonnis waarvan beroep helder gemotiveerd zijn weerlegd. Het hof onderschrijft de gebruikte motivering van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
1. Aan de overige, in algemene termen strekkende, bewijsaanbiedingen gaat het hof als onvoldoende gespecificeerd eveneens voorbij.
1. De grieven zijn tevergeefs voorgedragen.
20.
Grief IVberust op een verkeerde lezing van hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis heeft overwogen. De rechtbank gaat hier in op een
eventueelberoep van [appellant] op artikel 7: 930 lid 2 BW en verwerpt dat beroep. Het hof vermag, zonder duidelijke toelichting welke ontbreekt, niet in te zien welk belang [appellant] met zijn grief dat hij niet heeft bedoeld een beroep op genoemd artikel te doen, heeft.
21. De grief treft derhalve geen doel.
22.
Grief VI(ten onrechte opnieuw als V betiteld) klaagt slecht over de proceskostenveroordeling en mist derhalve zelfstandige betekenis.
23. Hetgeen in de memorie van grieven nog te berde is gebracht ten aanzien van de onderverzekering en het Borg-certificaat behoeft, gelet op hetgeen in het voorgaande is beslist, geen bespreking meer. Deze kwesties zijn immer slechts van belang indien Interpolis tot dekking is gehouden, hetgeen niet het geval is.
Slotsom
24. De grieven zijn tevergeefs voorgesteld. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze worden tot aan heden begroot op € 4.836,-- aan verschotten en op € 5.264,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat tarief V, twee punten).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 1 februari 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Interpolis vastgesteld op € 5.264,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 4.836,-- voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. K.M. Makkinga, R.A. van der Pol en R. Feunekes en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
dinsdag 9 juli 2013.