5.De grieven
5. [appellant] heeft zes grieven opgeworpen.
6.
Grief 1richt zich tegen de door de rechtbank gegeven uitleg van de alarmclausule voorzover deze bepaalt dat de verzekerde is verplicht de beveiliging in een werkvaardige toestand te houden en te gebruiken. Volgens [appellant] komt de uitleg die de rechtbank aan de clausule geeft er op neer dat elk moment dat zich niemand in de woning bevindt de alarminstallatie dient te worden ingeschakeld. Dit is een onredelijke uitleg, aldus [appellant].
7. Het hof stelt voorop dat de uitleg van polisvoorwaarden als de onderhavige waarover niet tussen partijen pleegt te worden onderhandeld (het tegendeel is in het onderhavige geval niet gesteld) met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de betreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel, waarbij als uitgangpunt dient te gelden dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen.
(HR 16 mei 2008,
LJN:BC2793).
8. Bij de uitleg neemt de tekst van de clausule niet een beslissende maar wel een plaats van betekenis in. Dit laatste betekent dat bepaald gewicht toekomt aan de betekenis die een term uit die bepaling in het algemeen en in het verband met andere termen en woorden in de bepaling heeft. In dit verband acht het hof van belang dat het derde lid onder A van polisclausule 7 bepaalt dat wanneer de alarminstallatie zich om welke reden dan ook niet in werkvaardige toestand bevindt dit zo spoedig mogelijk, uiterlijk de eerstvolgende werkdag, moet worden meegedeeld aan het beveiligingsbedrijf en dat als deze beveiliging niet binnen drie maal 24 uur gerepareerd kan worden Interpolis daarover zo spoedig mogelijk moet worden ingelicht en de voorschriften van Interpolis moeten worden opgevolgd.
Voorts moet dan gedurende de tijd dat de beveiligingsinstallatie zich (nog) niet in werkvaardige toestand bevindt andere maatregelen worden getroffen die redelijkerwijs verwacht mogen worden om schade als gevolg van diefstal en/of vandalisme te voorkomen.
Uit de bewoordingen van artikel 7 van de polisclausule, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat Interpolis het grootst mogelijke belang toekent aan een in gebruik zijnde alarminstallatie. In concreto betekent dit dat van [appellant] verwacht mag worden dat hij, wanneer hij de woning verlaat en onbewoond achterlaat, de alarminstallatie dient in te schakelen. De stelling dat het onredelijk zou zijn de clausule aldus uit te leggen dat [appellant] de alarminstallatie ook moet inschakelen indien [appellant] hij het pand slechts voor zeer korte tijd verlaat, behoeft geen bespreking nu dit in de onderhavige situatie niet het geval was. Vaststaat immers dat [appellant] de ochtend van de inbraak om 5.30 uur het pand heeft verlaten om van zijn woonplaats [woonplaats] in Friesland naar een beurs in [plaats] te gaan.
9. Bij deze stand van zaken is voor toepassing van de contra-preferentum regeling, als door [appellant] bepleit, geen plaats. Evenmin acht het hof van belang dat, naar [appellant] stelt, de woning anderszins goed was beveiligd. Wat hiervan zij, het doet niet af aan de verplichting zorg te dragen voor een in werking zijnde alarminstallatie.
1. Voor het overige leest het hof in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
1. De
grieven II en IIIstrekken in de kern ten betoge dat Interpolis niet in een redelijk belang is geschaad wanneer het alarm is uitgeschakeld.
Grief Vligt in het verlengde van de grieven II en III en klaagt over het passeren van het bewijsaanbod van [appellant] als na te melden. Het hof overweegt als volgt.
1. Nu, als hiervoor overwogen, het hof met de rechtbank van oordeel is dat de alarmclausule in die zin dient te worden uitgelegd dat de alarminstallatie niet alleen aangelegd, maar ook ingeschakeld dient te zijn en [appellant] deze verplichting niet is nagekomen, komt Interpolis in zoverre een beroep toe op de uitsluiting als neergelegd in artikel 4 lid 1 onder c (hiervoor weergeven onder 3.3) en vervalt het recht van [appellant] op uitkering. Tevens zal echter moeten komen vast te staan vast te staan dat Interpolis door het niet nakomen van de verplichting in een redelijk belang is geschaad, aldus artikel 4 lid 1 onder 3. Naar 's hofs oordeel is dit het geval. Het redelijk belang waarin Interpolis is geschaad is gelegen in het feit dat indien de alarminstallatie ingeschakeld was geweest de inbraak bemoeilijkt dan wel verijdeld was. Door het niet inschakelen van het alarm is het risico voor Interpolis verhoogd en dit risico heeft zich ook verwezenlijkt door de inbraak en de diefstal van de zeer kostbare tegelverzameling.
1. Als uitgangspunt dient derhalve te gelden dat Interpolis zich ter bevrijding van haar contractuele verplichting op de clausule mag beroepen en dekking mag weigeren. Dit neemt evenwel niet weg dat zich gevallen kunnen voordoen waarin een beroep op de clausule in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht (HR 27 oktober 2000,
LJN:AA 7915).Daarbij kan worden gedacht aan het geval waarin onvoldoende verband bestaat tussen het niet-naleven van de in de clausule omschreven verplichtingen en het risico zoals zich dat heeft verwezenlijkt. Hiervan zal in een situatie als de onderhavige sprake kunnen zijn, indien [appellant] stelt en zonodig bewijst dat het niet inschakelen van de alarminstallatie niet van invloed is geweest op de inbraak. [appellant] heeft hieromtrent het volgende gesteld.
1. Het risico op inbraak is door het niet inschakelen van het alarm niet verhoogd, nu de aanwezigheid van een alarminstallatie aan de buitenzijde van de woning kenbaar was en de inbrekers geen weet hadden van het feit dat het alarm was uitgeschakeld en zij de aanwezigheid van alarm kennelijk voor lief hebben genomen. Het is niet aannemelijk dat de inbrekers bij het afgaan van het alarm de woning zonder buit zouden hebben verlaten. Het betrof, naar [appellant] stelt, een zogenaamde bliksemkraak waarbij de dieven het risico van het afgaan van het alarm op de koop toe nemen omdat zij hun slag in zeer korte tijd - het hof begrijpt zodanig korte tijd de politie nog niet ter plaatse kan zijn - slaan.
Deze stellingen zijn door [appellant] in eerste aanleg ook reeds betrokken, de grieven en de toelichting daarop bevatten in die zin geen nieuwe stellingen of weren. Interpolis heeft zowel in eerste aanleg en in hoger beroep deze stellingen gemotiveerd weersproken. Het hof overweegt dat de stelplicht en bewijslast in deze op [appellant] ligt. Het hof komt evenwel aan bewijslevering niet toe, nu het mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door Interpolis, op de weg van [appellant] had gelegen om in ieder geval in appel zijn stellingen alsnog van een nadere onderbouwing te voorzien.
Voor het overige leest het hof in de grieven en de daarop gegeven toelichting geen andere stellingen dan die door de rechtbank in rechtsoverweging 4 (4.3.1 tot en met 4.3.4) van het vonnis waarvan beroep helder gemotiveerd zijn weerlegd. Het hof onderschrijft de gebruikte motivering van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
1. Aan de overige, in algemene termen strekkende, bewijsaanbiedingen gaat het hof als onvoldoende gespecificeerd eveneens voorbij.
1. De grieven zijn tevergeefs voorgedragen.
20.
Grief IVberust op een verkeerde lezing van hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis heeft overwogen. De rechtbank gaat hier in op een
eventueelberoep van [appellant] op artikel 7: 930 lid 2 BW en verwerpt dat beroep. Het hof vermag, zonder duidelijke toelichting welke ontbreekt, niet in te zien welk belang [appellant] met zijn grief dat hij niet heeft bedoeld een beroep op genoemd artikel te doen, heeft.
21. De grief treft derhalve geen doel.
22.
Grief VI(ten onrechte opnieuw als V betiteld) klaagt slecht over de proceskostenveroordeling en mist derhalve zelfstandige betekenis.
23. Hetgeen in de memorie van grieven nog te berde is gebracht ten aanzien van de onderverzekering en het Borg-certificaat behoeft, gelet op hetgeen in het voorgaande is beslist, geen bespreking meer. Deze kwesties zijn immer slechts van belang indien Interpolis tot dekking is gehouden, hetgeen niet het geval is.
24. De grieven zijn tevergeefs voorgesteld. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze worden tot aan heden begroot op € 4.836,-- aan verschotten en op € 5.264,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat tarief V, twee punten).