ECLI:NL:RBGEL:2020:7181

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
C/05/361006 / HZ ZA 19-105
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit inbraakverzekering en de gevolgen van nalatigheid bij alarmopvolging

In deze zaak vordert Woodapple B.V. schadevergoeding van Achmea Schadeverzekeringen N.V. op grond van een inbraakverzekering. Woodapple stelt dat er zich twee inbraken hebben voorgedaan in haar bedrijfspand, waarbij waardevolle goederen zijn gestolen. Achmea heeft de schadeclaims afgewezen, stellende dat Woodapple niet heeft voldaan aan de overeengekomen preventiemaatregelen en dat er geen verzekerd evenement heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg behandeld en de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de omstandigheden van de inbraken en de werking van het alarmsysteem. De rechtbank concludeert dat Woodapple onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de inbraken zich hebben voorgedaan en dat zij nalatig is geweest in het inschakelen van het alarm. De rechtbank wijst de vorderingen van Woodapple af en legt de proceskosten op aan Woodapple.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/361006 / HZ ZA 19-105
Vonnis van 18 november 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WOODAPPLE B.V.,
gevestigd te Haelen, gemeente Leudal,
eiseres,
advocaat mr. T.G.M. Scheers te Herten, gemeente Roermond,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle.
Partijen zullen hierna Woodapple en Achmea worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 januari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald op 16 maart 2020
- de akte wijziging (vermeerdering) van eis tevens inbreng productie van Woodapple van 21 februari 2020
- het niet doorgaan van de geplande mondelinge behandeling op 16 maart 2020 vanwege de op dat moment geldende maatregelen in het kader van de coronacrisis
- de e-mail van de rechtbank van 16 april 2020 aan de beide raadslieden, waarin de rechtbank hen in de gelegenheid stelt schriftelijk op elkaars standpunt te reageren en daarbij een aantal vragen te beantwoorden
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de brief van de rechtbank van 27 juli 2020 aan de beide raadslieden, waarin zij hen meedeelt dat de mondelinge behandeling nader is bepaald op 1 oktober 2020
- het B16-formulier van Woodapple van 1 oktober 2020 waarbij zij de producties 22 tot en met 24 in het geding brengt
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 oktober 2020 (dat abusievelijk is gedateerd 1 oktober 2019).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Woodapple voert een technisch installatiebedrijf, dat onder andere verwarmingen, warmtepompen en aircosystemen installeert en daarnaast loodgieterswerk en verdere aanverwante werkzaamheden uitvoert. Woodapple huurt daartoe een bedrijfspand in Panningen. In dat pand bevinden zich kantoorruimten, een kantineruimte en een magazijn waar materialen en gereedschappen zijn opgeslagen.
2.2.
In het bedrijfspand bevindt zich een inbraakalarmsysteem, dat is aangelegd door beveiligingsbedrijf Brinkman Beveiligingen B.V. (hierna: Brinkman). Het pand is ingedeeld in vier zones, genummerd 1, 2, 3 en 4, die elk zijn voorzien van detectoren en een bedienpaneel. Omdat zone 4 door een externe partij werd gebruikt, is het alarmsysteem zo ingesteld dat het niet mogelijk is om alle zones in één keer in- of uit te schakelen. Brinkman heeft aan Woodapple bevestigd dat de beveiligingsinstallatie in het bedrijfspand “
voldoet aan klasse E1 met doormelding naar de particulieren alarmcentrale en jaarlijks wordt onderhouden door Brinkman Beveiligingen.” (productie 10 bij dagvaarding, brief van Brinkman van 22 februari 2018).
2.3.
Woodapple heeft een verzekeringsovereenkomst gesloten met Achmea, te weten “Het Bouten Zakenpakket” (productie 16 bij dagvaarding). Bouten (Volmacht Assurantiebedrijf Bouten B.V.) is de assurantietussenpersoon van Woodapple. Van dit pakket maakt deel uit een inventaris-goederenverzekering. Eén van de onder de verzekering gedekte risico’s is inbraak.
2.4.
Op de polis is onder meer clausule Z2388 (onderdeel van productie 16 bij dagvaarding) van toepassing, die onder meer als volgt luidt:
“(…)
De verzekering is aangegaan onder voorwaarden dat de volgende preventiemaatregelen zijn getroffen:
(…)
2. Inbraak
Het risico moet zijn beveiligd door een BORG beveiligingsbedrijf, een VEB aangesloten beveiligingsbedrijf of een ander door de maatschappij geaccepteerd beveiligingsbedrijf, conform de BORG risicoklasse-indeling.Vanaf risicoklasse 2 moet dit zijn bevestigd met een door het beveiligingsbedrijf afgegeven geldig inbraakcertificaat, waarop de juiste geconstateerde risicoklasse en gerealiseerde preventiemaatregelen staan aangegeven.
(…)
Er is in geval van schade geen dekking, indien de verzekeringnemer deze maatregelen niet heeft getroffen, tenzij hij aannemelijk maakt, dat de schade niet is ontstaan en niet is verergerd door het niet voldoen aan deze voorwaarde en maatregelen.
2.5.
Op 2 januari 2018 heeft de heer [betrokkene1] (hierna: [betrokkene1] ), eigenaar van Woodapple, bij de politie aangifte gedaan van inbraak in het bedrijfspand (productie 2 bij dagvaarding, proces-verbaal van aangifte). De inbraak zou hebben plaatsgevonden tussen zaterdag 30 december 2017 om 11.00 uur en dinsdag 2 januari 2018 om 7.15 uur. Bij de inbraak zou uit het magazijn een aantal CV-ketels, warmtepompen en diverse elektrische gereedschappen zijn weggenomen. Uit een serviceruimte zouden de opnameapparatuur van het beveiligingssysteem en een aantal laptops zijn weggenomen. De inbraak is ook gemeld bij Bouten.
2.6.
Op 6 januari 2018 heeft [betrokkene1] opnieuw bij de politie aangifte gedaan van inbraak in het bedrijfspand (productie 3 bij dagvaarding, proces-verbaal van aangifte). De inbraak zou hebben plaatsgevonden tussen vrijdag 5 januari 2018 om 17.00 uur en zaterdag 6 januari 2018 om 3.25 uur. Bij deze inbraak zou een grote hoeveelheid gereedschappen zijn weggenomen. Ook deze inbraak is gemeld bij Bouten.
2.7.
Bouten heeft van de beide inbraken melding gemaakt bij Achmea en aan Woodapple verzocht om een aantal documenten en verdere informatie. Na ontvangst daarvan is eind januari 2018 een expert ingeschakeld voor een toedrachtonderzoek.
2.8.
Bij e-mail van 13 april 2018 (productie 5 bij dagvaarding) heeft Achmea aan Woodapple laten weten dat de beide schadeclaims in onderzoek zijn bij haar afdeling Speciale Zaken en dat een toedrachtonderzoeker contact met Woodapple zal opnemen.
2.9.
Op 1 mei 2018 heeft de heer A.C.F. [betrokken4] , toedrachtonderzoeker bij Team Toedrachtonderzoek van Achmea (hierna: [betrokken4] ), een interview gehouden met [betrokkene1] . Daarvan is een verslag gemaakt (productie 6 bij dagvaarding), dat onder meer luidt als volgt:
“(…)
Inbraak bedrijfspand op 2 januari 2018
V: Wanneer bent u of een medewerker van u voor de inbraak het laatst in het pand geweest? Welke datum en tijdstip?
A: Op zaterdag 30 december ben ik omstreeks 11.00 uur het laatst in het pand geweest.
V: Op welk tijdstip heeft u het alarm op 30-12-2017 ingeschakeld? Is het alarm volledig ingeschakeld?
A: Vermoedelijk is dat geweest toen ik het bedrijf heb verlaten. Ik moest wat administratie doen en ben na een paar uur weer vertrokken.
(…)
V: Is er een melding van uw alarminstallatie geweest? Welk tijdstip?
A: Ik heb geen melding van de alarmcentrale gehad. Er is helemaal geen melding geweest.
(…)
Inbraak bedrijfspand 6 januari 2018
(…)
V: Op 6 januari 2018 blijkt er opnieuw te zijn ingebroken in uw pand. Kunt u vertellen hoe het ontdekken en de alarmering precies is verlopen?
A: Ik ben in de ochtend vroeg wakker geworden. Ik zag toen dat er een alarmmelding was geweest. Die had ik dus gemist. [betrokkene2] bleek ook een alarm te hebben gehad.(…)
V: Welke spullen waren er gestolen? Wat zag u nadat u in het magazijn was gekomen?
A: Ik zag dat er heel veel gereedschap was verdwenen. Dat was de week ervoor niet het geval.De eerste keer waren er verwarmingsketels, tassen en laptops meegenomen.
(…)
Confrontatievragen
V: Uit de mij – door uw verzekeraar – verstrekte informatie blijkt dat volgens het logboek van de alarmcentrale op 29 december 2017 om 11.45, alle alarmzones zijn ingeschakeld.Op 30 december 2017 heeft u om 9.59 uur alle alarmzones uitgeschakeld.
Om 10.17 uur worden door u de zones 1, 2 en 4 weer ingeschakeld.
Om 10.18 uur is zone 2 weer door u uitgeschakeld. Daarna verlaat u het pand terwijl dan alleen zone 1 en 4 is ingeschakeld. Het systeem functioneerde hierdoor niet volledig.
De dagen na de 1e inbraak is dit niet van toepassing en worden alle alarmzones normaal in en uitgeschakeld. Wat is hierop uw reactie?
A: Geen idee. Ik heb daar geen reactie op. Wel zou dan toch het alarm een melding hebben moeten geven. Er waren twee zones ingeschakeld.
V: Uit de mij – door uw verzekeraar – verstrekte informatie blijkt dat volgens het logboek van de alarmcentrale op 06-01-2018 om 03.29 uur een inbraakmelding is gecommuniceerd. Nadat eerst is getracht contact met [betrokkene1] en [betrokkene3] te krijgen, is er uiteindelijk contact geweest met M. [betrokkene2] . Waarom was u zelf niet bereikbaar?
A: Waarschijnlijk lag mijn telefoon beneden en heb ik het alarm daarom niet gehoord. Ik heb niet aan Piet gevraagd waarom hij niet reageerde op het alarm.
V: Wat zijn de afspraken over het handelen na een alarmmelding?
A: Afspraak is dat de persoon die de melding krijgt direct naar het bedrijf gaat.
V: Uit de mij – door uw verzekeraar – verstrekte informatie blijkt dat volgens het logboek van de alarmcentrale dat u pas om 07.29 uur ter plaatse was. Waarom is er niet eerder alarm geslagen?M. [betrokkene2] wist immers om 03.29 uur dat er was ingebroken.
Wat is hierop uw reactie?
A: Ik heb [betrokkene2] gezegd dat ik wel naar het bedrijf zou gaan.
Het klopt inderdaad dat er niet adequaat is gehandeld. Er had direct iemand moeten gaan. Er zaten nu inderdaad uren tussen.
(…)
V: Op 28 september 2017 heeft Brinkman Beveiligingen onderhoud gedaan. Dit conform de jaarlijkse cyclus. De monteur heeft toen vastgesteld dat de accu van systeem vervangen moest worden. De aanwezige accu was van 11-09-2013. De levensduur is 3 jaar.Er is toen aangegeven dat de accu niet vervangen mocht worden. De reden was dat u over zeven maanden het pand zou gaan verlaten. Klopt dit? Wat is hierop uw reactie?
A: Het verhaal van de accu zegt me niets. Waarmee ik niet wil zeggen dat het niet klopt.
We gaan inderdaad het pand per 31 juni 2018 verlaten. Het huurcontract loopt dan af.(…)
V: Brinkman verklaarde ons desgevraagd dat het systeem storingen kan gaan vertonen als de accu niet goed meer is. Wat is hierop uw reactie?
A: Fijn, dat ik dat dan nu van u te horen moet krijgen. Het is geheel nieuw voor mij.(…)”
2.10.
[betrokken4] heeft Biesboer Expertise B.V. (hierna: Biesboer) ingeschakeld om een technisch onderzoek uit te voeren.
2.11.
Omdat bij Achmea aanvullende vragen waren gerezen, heeft [betrokken4] op 23 oktober 2018 een tweede interview gehouden met [betrokkene1] . Ook van dit gesprek is een verslag gemaakt (productie 8 bij dagvaarding). Bij het gesprek was ook een door Woodapple ingeschakelde contra-expert aanwezig. Het verslag luidt onder meer als volgt:
“(…)
2e inbraak
(…)
V: U wist zeker dat de schuifdeuren dicht hadden gezeten omdat anders het alarm niet ingeschakeld zou kunnen worden (PV). De stellingname is opmerkelijk omdat de schuifdeur niet was voorzien van deurcontacten. Het klopt niet dat het alarm niet ingeschakeld kon worden.Ook zijn de twee (zone 2017 en 2018) aanwezige ruimte-melders niet op de schuifdeuren gericht. Wij hebben het systeem laten analyseren door een gespecialiseerd bureau.U verklaring zoals is gegeven bij de politie strookt niet met de werkelijke situatie. Het kan niet. Wat is hierop uw reactie?
A: Ik was in de veronderstelling dat als er een deur open stond, het alarm zou afgaan. Ongeacht welke deur dit zou zijn. Kennelijk klopt mijn stelling dus niet. Ik heb het bij de politie zo verklaard omdat ik dacht dat het zo was. Dat het nu niet met de praktijk overeenkomt is vervelend. Dat is wat ik erover kan zeggen.
V: Vastgesteld is dat tijdens de 2e inbraak het alarm in alle zones was ingeschakeld en dus actief was. Indien de daders door het toiletraam binnen gekomen zouden zijn, moet het alarmsysteem in zone 1024, 1015 en 1017 een inbraakmelding hebben gegeven. Dat is niet gebeurd.Alleen het alarm in zone 1018 (achterste deel magazijn) is afgegaan.Men kan dus niet binnengekomen zijn door het toiletraam, het alarm ging niet af. Wat is hiervoor uw verklaring, hoe kan dat?
A: Dat is vreemd. Ik heb daar verder geen verklaring voor.(…)
V: Bij de 1e schade bleek dat het zone 2 en 3 van het alarmsysteem niet waren ingeschakeld. Juist in deze zones lagen alle spullen die zijn gestolen. Wat is uw verklaring hiervoor? Hoe kan dat?
A: Ik was zelf in de veronderstelling dat alleen zone 2 niet was ingeschakeld. Kennelijk is dan ook zone 3 uitgeschakeld geweest. Ik heb zelf zone 2 niet meer ingeschakeld nadat ik binnen ben geweest. Ik heb daar verder geen reden voor. Het is zo gegaan.
(…)”
2.12.
Bij brief van 18 december 2018 (productie 12 bij dagvaarding) heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van Woodapple aan Achmea onder meer meegedeeld dat het onderzoek naar de schadeclaims volgens haar niet op de juiste wijze wordt uitgevoerd en te lang duurt, dat Achmea Woodapple informatie onthoudt en dat de communicatie te wensen overlaat. In de brief wordt Achmea verzocht, en zo nodig gesommeerd, om binnen drie weken de onderzoeksrapporten aan Woodapple toe te sturen en om binnen die termijn ook haar beslissing ten aanzien van de schademeldingen kenbaar te maken.
2.13.
Bij brief van 21 december 2018 (productie 14 bij dagvaarding) heeft Achmea haar standpunt aan Woodapple meegedeeld. Achmea heeft beide schadeclaims afgewezen. Zij heeft dit in de brief als volgt toegelicht:

Conclusie uit ons onderzoek
Er is geen polisdekking. Beide schadeclaims worden niet vergoed, omdat:

u nalatig en onzorgvuldig hebt gehandeld bij het inschakelen van het alarm voorafgaand aan de 1e inbraak. Hierdoor kon(den) de dader(s) ongestoord hun gang gaan, waardoor wij in onze belangen zijn geschaad.

u nalatig en onzorgvuldig hebt gehandeld bij het afgaan van het alarm na de 2e inbraak. Pas uren later, nadat het alarm was afgegaan en het beveiligingsbedrijf had gewaarschuwd, kwam u ter plaatse. Door een niet adequate alarmopvolging kon(den) de dader(s) ongestoord hun gang gaan, waardoor wij in onze belangen zijn geschaad.

Niet is voldaan aan clausule Z2388. Het bedrijfspand was niet beveiligd conform de Borg risicoklasse indeling zoals is vermeld in deze clausule.
2.14.
Bij de afwijzingsbrief was ook het expertiserapport van Biesboer van 13 december 2018 gevoegd (productie 15 bij dagvaarding). Dat rapport vermeldt onder meer het volgende:
“(…)
5. Clausule Z2388
(…)
Zoals vermeld in paragraaf 4.4 van deze rapportage is het onderhavige IAS aangelegd en wordt dat onderhouden door beveiligingsbedrijf Brinkman Beveiligingen (kort: Brinkman). Ervan uitgaande dat de informatie op hun website juist is, is Brinkman BORG erkend. Voor wat dat betreft, wordt voldaan aan het in de clausule gestelde.
Het vereiste certificaat is door Brinkman overlegd in de vorm van een schrijven voorzien van een bijlage (B20). Deze bijlage betreft zoals vermeld een document getiteld:‘Verbeterde Risicoklasseindeling (VRKI 2012) voor woningen en
bedrijven’. Volgens het betreffende document is in onderhavige situatie sprake van risicoklasse 2. Voor wat betreft het certificaat en de risicoklasse wordt dus eveneens voldaan aan het in de clausule gestelde. Dat geldt echter niet voor de te nemen maatregelen behorende bij risicoklasse 2. Brinkman verklaart weliswaar dat het IAS voldoet aan de klasse E1, echter daarmee wordt nog niet voldaan aan alle maatregelen behorende bij risicoklasse 2. In deze risicoklasse moet bij de elektronische maatregel E1 tevens worden voldaan aan de maatregelen aangeduid als O1, B1 en R1. Deze maatregelen mogen niet afzonderlijk worden gezien doch vormen een geheel (niet of/of, maar en/en).(…)
In deze is de aanduiding B1 relevant hetgeen staat voor:‘hang- en sluitwerk met een inbraakwerendheid van 3 minuten volgens BRL3104 of klasse 2
NEN5096’. In de paragrafen 4.3.1 en 4.3.4. van deze rapportage is het hang- en sluitwerk van respectievelijk de schuifdeuren en het toiletraam beschreven. Het behoeft geen betoog dat in het bijzonder het sluitwerk van zowel de schuifdeuren als het toiletraam niet aan de eis van drie minuten inbraakwerendheid voldoet. Daarbij opgemerkt dat de opening in de sluitnaad van de schuifdeuren voor een wezenlijk deel 0,7 centimeter of meer bedroeg. Voorts dat bij de tweede inbraak de linker schuifdeur zeker niet was afgesloten en vrijwel zeker ook niet vergrendeld. Verder dat de tweede inbraak het toiletraam of dicht en niet vergrendeld was of (deels) open heeft gestaan.
Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat slechts ten dele is voldaan aan de te nemen preventiemaatregelen behorende bij risicoklasse 2. Daardoor is het onderhavige bedrijfspand niet beveiligd‘conform de BORG risicoklasse indeling’
, zoals letterlijk in de onderhavige clausule wordt geëist.
(…)”
2.15.
Bij brief van 13 februari 2019 (productie 17 bij dagvaarding) heeft Woodapple bij monde van haar rechtsbijstandsverzekeraar laten weten dat en waarom Achmea de schadeclaims ten onrechte heeft afgewezen. Achmea is verzocht en zo nodig gesommeerd om schriftelijk te bevestigen dat zij de schadeclaims van Woodapple alsnog toewijst en dat zij zal overgaan tot schade-uitkering, bij gebreke waarvan Woodapple Achmea in rechte zal betrekken.
2.16.
In reactie hierop heeft Achmea bij brief van 5 april 2019 (productie 18 bij dagvaarding) aan Woodapple bericht dat en waarom zij haar standpunt handhaaft dat geen sprake is van polisdekking.

3.Het geschil

3.1.
Na vermeerdering van eis vordert Woodapple – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat Achmea op grond van de inbraakverzekeringsovereenkomst met Woodapple ertoe is gehouden om tot uitkering aan Woodapple over te gaan vanwege de inbraken die hebben plaatsgevonden tussen 30 december 2017 en 2 januari 2018 en in de nacht van 5 op 6 januari 2018;
Achmea veroordeelt tot betaling aan Woodapple van € 91.406,46 exclusief btw ter zake de geleden schade als gevolg van de onder 1 genoemde inbraken, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de opeisbaarheid tot de dag van de algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Achmea veroordeelt tot betaling aan Woodapple van € 3.395,25 exclusief btw ter zake de contra-expertisekosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de opeisbaarheid tot de dag van de algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Achmea veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarover indien Achmea daaraan niet binnen veertien dagen na dagtekening althans betekening van het vonnis voldoet.
3.2.
Woodapple legt aan haar vorderingen ten grondslag, kort gezegd, dat tussen haar en Achmea een inbraakverzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen en dat Achmea op grond van deze verzekeringsovereenkomst dekking moet verlenen voor de schade die Woodapple heeft geleden als gevolg van de twee inbraken in haar bedrijfspand.
3.3.
Achmea voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Woodapple in haar vorderingen, althans afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van Woodapple in de proceskosten, vermeerderd met rente, en in de nakosten, eveneens vermeerderd met rente.
3.4.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil draait om de vraag of Woodapple op grond van de verzekeringsovereenkomst recht heeft op vergoeding door Achmea van de schade als gevolg van de gestelde inbraken.
4.2.
In lijn met de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het aan de verzekerde om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de gebeurtenis waartegen de verzekering in beginsel dekking biedt, zich heeft voorgedaan, dat zij door die gebeurtenis schade heeft geleden en wat de omvang van die schade is. De zwaarte van de bewijslast hangt af van de aard van de verzekering en van de omstandigheden van het geval.
4.3.
Het gaat hier om een inventaris-goederenverzekering die deel uitmaakt van “Het Bouten Zakenpakket” en waarvan inbraak één van de onder de verzekering gedekte risico’s is. Woodapple heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde inbraken verwezen naar de in processen-verbaal van aangifte vastgelegde verklaringen van [betrokkene1] en diens verklaringen tegenover de toedrachtonderzoeker van Achmea. Nadere bewijzen, zoals verklaringen van getuigen van de inbraken, zijn niet voorhanden.
4.4.
Achmea betwist primair dat er zich een verzekerd evenement heeft voorgedaan. Zij is van mening dat hetgeen Woodapple heeft gesteld over de inbraken niet aannemelijk is en dat de stelling dat sprake is van een verzekerd evenement hiermee onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank volgt Achmea in die conclusie en overweegt daartoe het volgende.
4.5.
In een geval als het onderhavige, waarin uitsluitend kan worden afgegaan op hetgeen namens de verzekerde over de inbraken is verklaard, mogen hoge eisen worden gesteld aan de volledigheid en consistentie van die verklaring. [betrokkene1] is echter niet consistent in zijn verklaringen. De inconsistentie heeft betrekking op een cruciaal onderdeel van de verklaringen, namelijk de werking van het alarm, waarmee nu juist wordt beoogd diefstal tegen te gaan en/of te bemoeilijken. Achmea wijst er terecht op dat [betrokkene1] verschillende verklaringen heeft afgelegd over de omstandigheid dat het alarm ten tijde van de eerste inbraak slechts ten dele was ingeschakeld. Tijdens het interview met toedrachtonderzoeker [betrokken4] op 1 mei 2018 (zie 2.9) heeft [betrokkene1] verklaard dat hij op de dag waarop het alarm is ingeschakeld, 30 december 2017, een paar uur in het pand aan het werk is geweest en dat hij niet weet hoe het mogelijk is dat na zijn vertrek slechts twee van de vier zones waren ingeschakeld. Uit het logboek van het alarm blijkt echter dat deze verklaring aantoonbaar onjuist is en dat [betrokkene1] slechts ongeveer een kwartier in het pand is geweest. Om 9.59 uur waren alle alarmzones namelijk uitgeschakeld en om 10.17 uur waren de zones 1, 2 en 4 weer ingeschakeld. Een minuut later, om 10.18 uur, werd zone 2 weer uitgeschakeld en verliet [betrokkene1] het pand, terwijl toen dus alleen de zones 1 en 4 waren ingeschakeld. Nadat [betrokken4] [betrokkene1] hiermee had geconfronteerd, heeft [betrokkene1] verklaard dat hij geen idee heeft hoe dit kan. Bij dagvaarding heeft Woodapple in dit verband aangevoerd dat [betrokkene1] op 30 december 2017 naar het bedrijfspand is gegaan om daar voor de jaarwisseling nog wat werkzaamheden te verrichten, maar dat hij een kwartier na aankomst besloot dat het niet verstandig was om nog verdere werkzaamheden te verrichten, omdat hij met zijn gedachten al bij de festiviteiten van de volgende avond (oudejaarsavond) zat. Bij het verlaten van het bedrijfspand heeft [betrokkene1] de zones 1, 2 en 4 weer ingeschakeld. Daarna realiseerde hij zich dat hij een zone had overgeslagen en heeft hij geprobeerd zijn fout te herstellen. Daarbij heeft hij zich echter vergist in de zone die hij eerder had overgeslagen en nogmaals op het knopje van zone 2 gedrukt. Zo heeft hij onbewust zone 2 uitgeschakeld in plaats van zone 3 ingeschakeld. In de veronderstelling dat hij nu alle zones had ingeschakeld, is [betrokkene1] vertrokken, aldus de toelichting in de dagvaarding. Deze toelichting strookt niet met hetgeen [betrokkene1] in het interview met [betrokken4] heeft verklaard. Het is ook, anders dan Woodapple bij repliek betoogt, niet een aanvulling van [betrokkene1] ’ verklaring met feiten die hij door het tijdsverloop was vergeten, maar een heel andere verklaring, die op zijn minst de schijn wekt te zijn afgestemd op de bevindingen van Achmea. Ter zitting heeft Achmea er ook nog op gewezen dat tussen het weer inschakelen van zone 4 en het vervolgens weer uitschakelen van zone 2 een tijdverloop van één minuut zit. Achmea merkt terecht op dat dit heel lang is voor het inschakelen van een alarm, en dat dit erop duidt dat het weer uitschakelen van zone 2 geen vergissing is geweest zoals Woodapple betoogt, maar een handeling waarover is nagedacht. Al het voorgaande doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van Woodapple/ [betrokkene1] .
4.6.
Bij het voorgaande komt nog dat, zoals Woodapple bij repliek zelf aanvoert, de reistijd tussen de woning van [betrokkene1] en het bedrijfspand ongeveer 20 minuten bedraagt. Achmea stelt zich terecht op het standpunt dat dit de verklaring van [betrokkene1] , dat hij pas op het moment dat hij bij het bedrijfspand was aangekomen bedacht dat het niet verstandig was de voorgenomen werkzaamheden uit te voeren, om vervolgens onverrichter zake huiswaarts te keren, nog ongeloofwaardiger maakt. Bovendien is op zijn minst opvallend dat bij de inbraak uitsluitend goederen zijn gestolen in de zones 2 en 3, dus precies de zones waarvan [betrokkene1] zelf van tevoren het alarm heeft uitgeschakeld. Dit roept vragen op.
4.7.
Ook ten aanzien van de tweede inbraak stelt Achmea zich terecht op het standpunt dat deze vragen oproept. Zo is [betrokkene1] er tijdens het interview met [betrokken4] op 23 oktober 2018 (zie 2.11) mee geconfronteerd dat hij tegenover de politie heeft verklaard dat de schuifdeuren van het magazijn voor de inbraak afgesloten moeten zijn geweest, omdat anders het alarm niet zou kunnen worden ingeschakeld. [betrokkene1] is voorgehouden dat die verklaring niet juist is, omdat de schuifdeuren – anders dan [betrokkene1] heeft verklaard – niet waren voorzien van deurcontacten. [betrokkene1] heeft hierop slechts geantwoord dat hij dacht dat sprake was van deurcontacten, maar dat dat kennelijk niet klopt. Verder is [betrokkene1] in dit interview voorgehouden dat de tweede inbraak zou hebben plaatsgevonden door inklimming van het wc-raampje, maar dat dit niet is te rijmen met de alarmmelding. Het alarm is immers niet in de zone bij de wc, maar in het magazijn afgegaan. Desgevraagd heeft [betrokkene1] daarvoor geen verklaring kunnen geven.
Achmea wijst er verder nog terecht op dat op de alarmmelding van de tweede inbraak, om 3.24 uur, pas uren later is gereageerd. Als eerste is [betrokkene1] gebeld, maar die heeft de oproep gemist, evenals daarna zijn medewerker Piet Jansen. Vervolgens is medewerker [betrokkene2] gebeld. Die nam wel op en stuurde om 3.37 uur een Whatsapp-bericht naar [betrokkene1] . Deze reageerde om 7.07 uur en liet aan [betrokkene2] weten dat hij zelf zou gaan kijken. Uiteindelijk is [betrokkene1] pas om 7.29 uur bij het bedrijf gaan kijken. Dit terwijl enkele dagen eerder ook al een inbraak in het pand had plaatsgevonden en het dus voor de hand had gelegen dat na de melding van alweer een inbraak snel poolshoogte zou worden genomen. Achmea stelt zich terecht op het standpunt dat deze gang van zaken bevreemding wekt.
4.8.
De slotsom is dat Woodapple gezien het voorgaande niet consistent en logisch heeft verklaard en zodoende onvoldoende gemotiveerd onderbouwd heeft gesteld dat de inbraken en diefstal hebben plaatsgevonden.
4.9.
Zelfs indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de gestelde inbraken en diefstal hebben plaatsgevonden, dan nog kan dat niet leiden tot toewijzing van de vorderingen van Woodapple. De rechtbank zal Woodapple dan ook niet toelaten tot bewijslevering op dit punt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.10.
Achmea stelt zich subsidiair op het standpunt dat geen dekking bestaat omdat Woodapple niet de overeengekomen preventiemaatregelen heeft getroffen. Achmea beroept zich in dit verband op clausule Z2388 (zie 2.4). Volgens deze clausule is een vereiste voor dekking – kort gezegd – dat het risico is beveiligd conform de BORG risicoklasse-indeling. Vanaf risicoklasse 2 moet dit bovendien zijn bevestigd met een door het beveiligingsbedrijf afgegeven geldig inbraakcertificaat, waarop zowel de risicoklasse als de preventiemaatregelen zijn vermeld.
4.11.
Niet in geschil is dat het vereiste beveiligingscertificaat ontbreekt. Nog afgezien daarvan werpt Achmea aan Woodapple onder meer tegen dat het hang- en sluitwerk niet drie minuten inbraakwerend was, hoewel dit was vereist, en dat Woodapple de accu van het alarm niet heeft (laten) vervangen, hoewel deze ten tijde van het jaarlijks onderhoud – eind september 2017 – al een jaar aan vervanging bleek toe te zijn. Woodapple weerspreekt bij repliek dat het alarmsysteem onbetrouwbaar zou zijn doordat de accu niet tijdig zou zijn vervangen. Volgens Woodapple is de accu enkel noodzakelijk voor het geval de stroomtoevoer van het systeem wegvalt. Gelet op het feit dat het alarm is afgegaan, functioneerde het systeem, aldus Woodapple. Over de inbraakwerendheid van het hang- en sluitwerk voert Woodapple aan dat de conclusies hierover van Biesboer niet objectief zijn onderbouwd en dat niet duidelijk is wat exact met drie minuten inbraakwerendheid wordt bedoeld. Bij keurmerken wordt namelijk onderscheid gemaakt tussen de gereedschappen die worden gebruikt, maar hierover is in de clausule niets opgenomen, zo betoogt Woodapple. Bij dupliek volhardt Achmea kort gezegd in haar voornoemde tegenwerpingen.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of het hang- en sluitwerk nu wel of niet drie minuten inbraakwerend was en of het alarmsysteem al dan niet onbetrouwbaar was doordat de accu niet is vervangen. Veel relevanter is namelijk dat Woodapple/ [betrokkene1] het alarm niet volledig had ingeschakeld. Woodapple betoogt weliswaar dat uit clausule Z2388 en de overige polisvoorwaarden niet blijkt dat het alarmsysteem daadwerkelijk moest zijn ingeschakeld, maar Achmea brengt hier terecht tegenin dat het hebben van een inbraakalarminstallatie uitsluitend effect heeft als deze ook daadwerkelijk is ingeschakeld. Het voorschrijven van inbraakwerende maatregelen zoals de aanleg van een inbraakalarminstallatie zou anders zinloos zijn. Clausule Z2388 kan dan ook in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat de installatie ook werkend en ingeschakeld moet zijn. Hieraan heeft Woodapple niet voldaan.
4.13.
Ten slotte weegt mee dat Woodapple de alarmmelding niet adequaat heeft opgevolgd. Niet in geschil is dat als uitgangspunt heeft te gelden dat alarmopvolging moet plaatsvinden binnen 20 minuten. Woodapple stelt zich op het standpunt dat dit geen harde eis is, hetgeen Achmea betwist. Zelfs indien het echter geen harde eis zou zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een adequate alarmopvolging als, zoals in dit geval, vier uren verstrijken tussen het alarm en de opvolging. Woodapple voert in dit verband aan dat [betrokkene1] niet wist dat het alarm was afgegaan en dat hij – als hij dit wel eerder had doorgekregen – nooit in staat zou zijn geweest eerder dan binnen 45-60 minuten te reageren, alleen al gelet op de reistijd van 20 minuten en de tijd die nodig is om zich aan te kleden. Wat daarvan verder ook zij, die omstandigheid moet in de relatie tot Achmea voor risico van Woodapple blijven. Het ligt immers op haar weg als verzekerde die een beroep wil kunnen doen op uitkering onder de verzekering, om ervoor te zorgen dat zij tijdig wordt geïnformeerd bij een alarmmelding en/of dat de alarmopvolging plaatsvindt door sleutelhouders die wél in staat zijn tijdig op een alarmmelding te reageren.
4.14.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat Achmea zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat zij Woodapple geen dekking hoeft te verlenen, in de eerste plaats omdat Woodapple onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zich een verzekerd evenement heeft voorgedaan en in de tweede plaats omdat zij de overeengekomen preventiemaatregelen niet heeft getroffen en de alarmmelding niet volgens voorschrift adequaat heeft opgevolgd. De rechtbank zal de vorderingen van Woodapple dan ook afwijzen. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, waaronder het meer subsidiaire standpunt van Achmea dat sprake is van roekeloosheid aan de zijde van Woodapple/ [betrokkene1] , leidt niet tot een ander oordeel en blijft daarom buiten bespreking.
4.15.
Woodapple wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rechtbank begroot de kosten aan de kant van Achmea op:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat
3.222,00(3,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 5.214,00
4.16.
De wettelijke rente over de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover zullen worden toegewezen als vermeld onder de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Woodapple in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 5.214,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Woodapple in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Woodapple niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020.
JE/St