ECLI:NL:GHARL:2022:8000

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
200.304.218/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag over minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het ouderlijk gezag over twee minderjarige kinderen, geboren uit een in 2019 ontbonden huwelijk. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland te vernietigen, waarin was bepaald dat de moeder alleen het gezag over de kinderen uitoefent. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezamenlijk gezag van de ouders in stand moest blijven. De kinderen zijn op 29 augustus 2022 gehoord door de voorzitter van het hof, afzonderlijk van hun ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2022 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht, waarbij de vader zich op het standpunt stelde dat het verzoek van de kinderen om het gezag van de vader te beëindigen niet-ontvankelijk is.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, omdat de rechtbank ten onrechte een ambtshalve beslissing heeft genomen over het ouderlijk gezag, terwijl er al eerder een beslissing was genomen over het gezamenlijk gezag. Het hof concludeert dat de kinderen niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek om het ouderlijk gezag aan de moeder toe te kennen. De beslissing van het hof is genomen op 13 september 2022, waarbij de eerdere beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het verzoek van de kinderen werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.218/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 207885)
beschikking van 13 september 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.S. Özsaran te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 8 december 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 27 december 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 28 december 2021;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de vader van 22 augustus 2022 met bijlage(n).
2.2
Op 29 augustus 2022 zijn [de minderjarige1] , geboren [in] 2006, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2008, (hierna tezamen te noemen: de kinderen) verschenen, die – ieder afzonderlijk en buiten aanwezigheid van de ouders – door de voorzitter van het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 augustus 2022 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
De kinderen zijn geboren uit het [in] 2019 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders. De ouders oefenden gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij de beschikking van de (kinder)rechter van de rechtbank Noord-Nederland van 15 september 2020 heeft de rechter – onder meer – in het geschil tussen de ouders over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijke gezag over de kinderen geoordeeld dat het gezamenlijk gezag in stand dient te blijven.
3.3
In de genoemde beschikking van 15 september 2020 heeft de kinderrechter voorts de kinderen onder toezicht gesteld voor de periode van een jaar, tot 15 september 2021. Bij beschikking van 9 september 2021 heeft de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen, afgewezen.
3.4
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechter bepaald dat de moeder voortaan alleen het gezag uitoefent over de kinderen.
3.5
De kinderen wonen bij de moeder. Zij hebben geen contact met de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het gezamenlijk gezag van de ouders in stand te houden. Ter zitting heeft de vader zich tevens op het standpunt gesteld dat het verzoek van de kinderen om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen niet-ontvankelijk is.
4.2
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof is van oordeel dat de beschikking van de rechtbank niet in stand kan blijven en zal hierna uitleggen waarom.
5.2
Volgens het hof heeft de rechtbank in de bestreden beschikking terecht overwogen:
- dat een kind alleen gebruik kan maken van de informele rechtsingang als dat in de wet is bepaald; en
- dat de rechter op grond van artikel 1:251a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een kind (zowel tijdens als na de echtscheidingsprocedure) een ambtshalve beslissing over het gezag van een ouder kan geven, tenzij in de echtscheidingsprocedure al een beslissing is genomen over het gezag. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 4 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2241.
5.3
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de (kinder)rechter van de rechtbank in het kader van de hiervoor onder 3.3 genoemde procedure over de verlenging van de ondertoezichtstelling heeft gesproken met [de minderjarige1] en dat [de minderjarige1] bij die gelegenheid de rechter heeft verzocht om het ouderlijk gezag van zijn vader te beëindigen, zodat alleen zijn moeder het gezag over hem zal uitoefenen. De rechtbank heeft dit verzoek van [de minderjarige1] behandeld als een beroep op de informele rechtsingang zoals bedoeld in artikel 1:251a lid 4 BW en heeft ambtshalve een beslissing genomen op het verzoek van [de minderjarige1] . De rechtbank heeft geoordeeld dat het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] niet door de ouders gezamenlijk, maar door de moeder alleen moet worden uitgeoefend. Naar aanleiding van een door [de minderjarige2] aan de rechtbank geschreven brief heeft de rechtbank overwogen dat voor [de minderjarige2] hetzelfde geldt als voor [de minderjarige1] . De rechtbank heeft vervolgens beslist dat de moeder voortaan alleen het ouderlijk gezag uitoefent over de kinderen.
5.4
In de bestreden beschikking overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat al eerder een beslissing over het ouderlijk gezag is genomen. Het hof constateert echter dat al wel eerder een dergelijke beslissing is genomen. De rechtbank heeft in de hiervoor onder 3.2 genoemde beschikking van 15 september 2020 overwogen dat de ouders een geschil hebben over het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft toen geoordeeld dat de uitzonderingssituatie die tot eenhoofdig gezag zou kunnen leiden, niet aan de orde is en dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen in stand dient te blijven.
Zoals de advocaat van de vader ter zitting bij het hof terecht heeft bepleit, heeft het feit dat
de rechtbank al eerder heeft geoordeeld over het ouderlijk gezag van de ouders over de kinderen tot gevolg dat de rechtbank geen ambtshalve beslissing meer had kunnen geven en dat ook het hof hiertoe niet bevoegd is. Zoals ook blijkt uit de voornoemde uitspraak van de Hoge Raad van 4 april 2008 staat het de rechter in een dergelijk geval niet vrij ambtshalve de eerdere rechterlijke beslissing te wijzigen. Een inhoudelijk oordeel van het hof over het al dan niet toekomen van eenhoofdig gezag aan de moeder dient in de onderhavige procedure dan ook achterwege te blijven.
5.5
Op grond van het vorenstaande slaagt het hoger beroep van de vader. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de kinderen (alsnog) niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoek.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 oktober 2021, en opnieuw beschikkende:
verklaart [de minderjarige1] , geboren [in] 2006, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2008, niet-ontvankelijk in hun verzoek om te bepalen dat het ouderlijk gezag over hen alleen aan de moeder toekomt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en E.M.J. Brink, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 13 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.