Uitspraak
bij de kantonrechter: eiser,
[appellant],
Current,
1.De verdere procedure bij het hof
2.2. De verdere beoordeling het geschil
‘
4.13 Op grond van artikel 6:171 BW kan een opdrachtgever aansprakelijk zijn voor fouten van een zelfstandige hulppersoon indien aan vier vereisten is voldaan:
‘
We verrichten, zoals gezegd, geen graafwerkzaamheden. Er zijn vergelijkbare bedrijven, die ook door de hoofdaannemer worden ingeschakeld, die wel graafwerkzaamheden verrichten. Indien mijn collega-bedrijven afdelingen hebben die de graafwerkzaamheden en het leggen van de kabels kunnen verrichten, dan kunnen zij een totaalpakket aanbieden.’
Volgens Current heeft [naam1] gezegd dat
alseen soortgelijk bedrijf als Current een civiele afdeling, geschikt personeel en bekwaam personeel heeft, dat bedrijf deze werkzaamheden zelfstandig
kanuitvoeren, maar heeft [naam1] niet gezegd dat dat in de praktijk veel voorkomt. Daarmee sluit Current aan bij de tweede volzin van de hiervoor geciteerde verklaring van [naam1] . [naam1] heeft echter wel degelijk ook verklaard dat met Current vergelijkbare bedrijven wel graafwerkzaamheden verrichten (de eerste volzin). Dat volgt niet alleen uit de aantekeningen van de ‘meetypende’ griffier, die de grondslag vormden voor het proces-verbaal, maar ook uit de handgeschreven aantekeningen van de voorzitter, die dit aspect van de verklaring van [naam1] zo opmerkelijk vond dat hij het apart heeft vermeld.
Current voert nu aan dat haar directe concurrenten niet zelf graafwerkzaamheden verrichten. Die stelling is in strijd met wat [naam1] namens haar tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd. Indien het hof, zoals Current betoogt, op dit punt van een onjuiste feitelijke grondslag is uitgegaan, heeft haar bestuurder het hof op het verkeerde been gezet; dat is geen valide reden om, in het voordeel van Current, terug te komen op de bindende eindbeslissing.
‘
4.16 Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bestuurder van Current, desgevraagd, aangegeven dat andere met Current vergelijkbare bedrijven, anders dan Current, ook de werkzaamheden in de eerste fase van het aanleggen van de kabels uitvoeren. Daaruit volgt dat bedrijven in een vergelijkbare positie als Current - bedrijven die net als Current door de landelijke hoofdaannemer worden ingeschakeld om in een bepaald gebied de aanleg van glasvezelkabels te verzorgen - de door Current aan Dcd opgedragen werkzaamheden wel zelf uitvoeren.’
Voor zover Current wil betogen dat deze overweging niet kan worden gebaseerd op de verklaring van [naam1] , zoals weergegeven in de geciteerde passage uit het proces-verbaal, volgt het hof Current daarin niet. Die passage is ook niet in strijd met wat [naam1] verder heeft verklaard.
keek mee of alles goed ging.’
Bij het hof heeft [appellant] verklaard:
‘
Mijn collega stond ten tijde van het ongeluk een paar meter verderop, maar hij controleerde wel hoe ik erop reed. Hij stond er echter niet bewust bij, want hij was tegelijkertijd bezig om ander gereedschap op te bergen.’
Uit deze verklaringen volgt dat er wel twee werknemers betrokken waren bij het plaatsen van de kraan op de aanhangwagen, maar dat één van de werknemers, [naam2] , niet ‘bij de les was’.
In een in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [naam2] , die in het Nederlands is vertaald, schrijft [naam2] zelf onder meer:
‘(…)
Voor vertrek naar het werk ontvingen wij de richtlijnen op het adres van ons bedrijf DCD. Vele malen hebben wij gemeld dat de oprijplank niet geschikt is voor de graafmachine, maar als antwoord kregen wij dat een tweede persoon voldoende is voor de veiligstelling waar wij ons op die dag niet aan hebben gehouden.(…)’
Uit de verklaring van [naam2] volgt dat het hem en [appellant] wel bekend was dat ze de kraan met twee personen op de aanhangwagen moesten plaatsen, maar dat ze zich op de dag van het ongeval niet aan die instructie hebben gehouden.
heeft niet aangeboden zijn, door het hof in zijn zeer algemene betoog ingelezen, stelling te bewijzen dat de planken ondeugdelijk waren of niet geschikt waren als oprijplaat.
, op wie zoals gezegd, stelplicht en bewijslast rusten, heeft niet aangeboden te bewijzen dat Dcd hem geen werkschoenen met stalen neuzen beschikbaar heeft gesteld.
e.e.a. kan verklaren omtrent de inhoud van het werk alsmede betrokken partijen en hun rollen’. Dat bewijsaanbod lijkt vooral te zien op het geschilpunt dat in de memorie centraal staat, te weten of artikel 7:658 lid 4 BW van toepassing is, dan wel of Dcd beschouwd kan worden als een zelfstandige hulppersoon (in de zin van artikel 6:171 BW) van Current en is hoe dan ook niet toegesneden op de gestelde zorgplichtschendingen (fouten) van Dcd. In zijn akte na tussenarrest heeft [appellant] zijn bewijsaanbod niet gespecificeerd, zelfs niet herhaald. Het hof ziet tegen die achtergrond ook geen reden om [appellant] ambtshalve in de gelegenheid te stellen zijn stellingen te bewijzen.
althans de kans daarop is vergroot, omdat Current (…) heeft nagelaten te handelen conform haar wettelijke verplichtingen en een onveilige werksituatie heeft doen ontstaan.’ [appellant] heeft het bij deze volzin gelaten en heeft zijn betoog verder niet toegelicht. Onduidelijk is op welke wettelijke verplichtingen [appellant] doelt indien artikel 7:658 lid 4 BW toepassing mist, zoals het hof al in het tussenarrest heeft beslist. Eveneens is onduidelijk waarom Current anderszins verantwoordelijk is voor de onveilige werksituatie die zou zijn ontstaan. [appellant] heeft deze grondslag van zijn vordering, kortom, onvoldoende onderbouwd.
de grieven V t/m VIIvan [appellant] falen. Die grieven richten zich tegen de afwijzing van de vorderingen van [appellant] tegen Current en tegen de proceskostenveroordeling ten laste van [appellant] .