ECLI:NL:GHARL:2022:7667

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
200.291.987
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor niet-nakoming van overeenkomst door vennootschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap. De appellant, die tevens bestuurder en enig aandeelhouder was van Hypotheekadvies [appellant] B.V., had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de appellant en de vennootschap hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 72.375, dat door de geïntimeerde [geïntimeerde1] was gevorderd. De zaak draait om een overeenkomst die op 8 mei 2006 was gesloten, waarbij [geïntimeerde1] een bedrag van € 60.000 had gestort op een rekening van Hypotheekadvies, met de afspraak dat dit bedrag voor 10 jaar vastgezet zou worden en dat er maandelijks rente betaald zou worden. De appellant stelde dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de terugbetaling van de hoofdsom, maar het hof oordeelde dat de overeenkomst wel degelijk een verplichting tot terugbetaling inhield. Het hof oordeelde dat de appellant persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt, omdat hij als bestuurder had toegelaten dat de vennootschap de gelden voor eigen doeleinden gebruikte en niet aan haar verplichtingen voldeed. Het hof bekrachtigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de veroordeling tot betaling 'voor een gelijk deel', en veroordeelde de appellant hoofdelijk tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.291.987
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 3471831)
arrest van 6 september 2022
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna te noemen: [appellant]
vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van Haaren
tegen

1.[geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2]
die wonen in [woonplaats2]
die incidenteel hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers
hierna samen (in enkelvoud) te noemen: [geïntimeerde1]
vertegenwoordigd door mr. H.J. Ligtenbarg

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 mei 2021
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 13 juli 2021 is gehouden
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel met productie
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel
1.2
Hierna hebben beide partijen het procesdossier aangeleverd en het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Deze zaak gaat kort gezegd over het volgende. [appellant] is bestuurder en enig aandeelhouder van Hypotheekadvies [appellant] B.V. (hierna: Hypotheekadvies). Hypotheekadvies hield zich bezig met het verlenen van diensten op het gebied van hypotheken. Op 8 mei 2006 heeft Hypotheekadvies (ondertekend door [appellant] ) een brief aan [geïntimeerde1] gestuurd met de volgende inhoud:
Betreft: opening 10 jarige rente rekening (5% vaste gegarandeerde rente) Van Lanschot.
Geachte heer/mevrouw,
Voor de opening van de rente rekening dient u het bedrag van € 60.000 [met de hand
geschreven, hof] te storten op Rekeningcourant [nummer1] t.n.v. Hypotheekadvies [appellant] BV te
[plaats1] .
De datum binnenkomst gelden geldt ook als datum rente betaling voor de periode van 10
jaar.
De rekening wordt afgeroomd door Van Lanschot Bankiers.
Op 16 mei 2006 heeft [geïntimeerde1] het bedrag van € 60.000 gestort op de in de brief genoemde bankrekening (een Postbankrekening van Hypotheekadvies). Hypotheekadvies heeft tot en met maart 2012 het overeengekomen rentebedrag van € 250 per maand aan [geïntimeerde1] betaald. In 2012 vonden er geen activiteiten meer plaats bij Hypotheekadvies. Vanaf april 2012 hebben geen betalingen aan [geïntimeerde1] meer plaatsgevonden en evenmin heeft op 16 mei 2016 de terugbetaling van de hoofdsom van € 60.000 plaatsgevonden. Met dit geld wilde [geïntimeerde1] zijn hypothecaire lening (gedeeltelijk) aflossen. Ondanks vele contacten, Whatsapp-berichten en sommaties is betaling van de hoofdsom vermeerderd met de verschuldigde rentebedragen van in totaal € 72.375 uitgebleven.
2.2
[geïntimeerde1] heeft bij de rechtbank gevorderd dat Hypotheekadvies (niet verschenen, hof) en [appellant] hoofdelijk zullen worden veroordeeld om aan [geïntimeerde1] te betalen een bedrag van € 72.375, de buitengerechtelijke incassokosten en proces- en nakosten, alles te vermeerderen met rente. Aan de vordering tegen [appellant] heeft [geïntimeerde1] bestuurdersaansprakelijkheid ten grondslag gelegd. De grondslag voor de vordering tegen Hypotheekadvies was een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van 8 mei 2006.
2.3
De rechtbank heeft verstek verleend aan Hypotheekadvies en voorts Hypotheekadvies en [appellant] ieder voor een gelijk deel veroordeeld om de volgende bedragen aan [geïntimeerde1] te betalen: € 72.375 met wettelijke rente vanaf 16 mei 2016 en € 1.498,75 aan buitengerechtelijke kosten. Verder heeft de rechtbank Hypotheekadvies voor € 1.061,44 en [appellant] voor € 2.398,44 in de proceskosten van de procedure veroordeeld en beiden in de nakosten.
2.4
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de jegens hem toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen. Hiertoe heeft [appellant] acht grieven geformuleerd. Het doel van het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde1] is om, in plaats van de veroordeling door de rechtbank van Hypotheekadvies en [appellant] ieder voor een gelijk deel, de gevorderde hoofdelijke veroordeling van Hypotheekadvies en [appellant] alsnog toegewezen te krijgen. De grieven in principaal en incidenteel hoger beroep lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

3.Het oordeel van het hof

Overeenkomst
3.1
Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat Hypotheekadvies met [geïntimeerde1] zou zijn overeengekomen dat het geld voor 10 jaar zou worden vastgezet op een rekening bij Van Lanschot Bankiers. De wens van [geïntimeerde1] was om de maandelijkse woonlasten te verlagen. De brief van 8 mei 2006 is volgens [appellant] slechts een eenzijdige mededeling dat er een renterekening voor 10 jaar met een gegarandeerde vaste rente van 5% per jaar is overeengekomen. Niet is afgesproken dat Hypotheekadvies een rekening bij Van Lanschot Bankiers op naam van [geïntimeerde1] zou openen, maar wel dat Hypotheekadvies aan [geïntimeerde1] 10 jaar lang 5% per maand zou betalen. Van een toerekenbare tekortkoming van Hypotheekadvies door het niet openen van een rekening bij Van Lanschot Bankiers is dan ook, volgens [appellant] , geen sprake. De bedoeling was dat Hypotheekadvies/ [appellant] het door [geïntimeerde1] overgeboekte bedrag zou gaan investeren/beleggen, waardoor Hypotheekadvies met de opbrengsten daarvan de door haar gegarandeerde rente aan [geïntimeerde1] kon betalen en zijzelf wat omzet kon genereren door de meeropbrengsten dan de aan [geïntimeerde1] te betalen rente. De beoogde belegging heeft echter nooit plaatsgevonden en het geld is op de Postbankrekening van Hypotheekadvies blijven staan. Door de kredietcrisis liepen de inkomsten van Hypotheekadvies terug en is het geld vanaf eind 2008 opgegaan aan vaste lasten van Hypotheekadvies. Medio 2012 was het geld geheel verdwenen. [appellant] vindt het oordeel van de rechtbank onjuist dat hij willens en wetens het geld wat niet toebehoorde aan Hypotheekadvies heeft gebruikt voor de vaste lasten van Hypotheekadvies. En ook dat hij bewust heeft bewerkstelligd dat Hypotheekadvies de schuld aan [geïntimeerde1] niet zou kunnen terugbetalen en dat hem daarvan een persoonlijk ernstig verwijt van kan worden gemaakt. [appellant] benadrukt dat hij verwachtte dat de markt zich weer zou herstellen, hij achteraf gezien geen juiste keuze heeft gemaakt maar geen kwade bedoelingen had en dus ook niet onrechtmatig jegens [geïntimeerde1] heeft gehandeld. Daarnaast is [appellant] het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de wettelijke rente vanaf 16 mei 2016 verschuldigd zou zijn. Er was volgens [appellant] geen precieze datum afgesproken wanneer de hoofdsom moest worden terugbetaald. Bovendien heeft [geïntimeerde1] pas bij brief van 16 april 2020 [appellant] aansprakelijk gesteld, dus de wettelijke rente kan niet eerder dan vanaf die datum toewijsbaar zijn.
3.2
[geïntimeerde1] stelt dat hij naar Hypotheekadvies/ [appellant] is gegaan omdat hij een hypotheek wilde met minder risico. Volgens [geïntimeerde1] volgt uit de brief van 8 mei 2006 dat Hypotheekadvies en [geïntimeerde1] zijn overeengekomen dat een rekening bij Van Lanschot Bankiers zou worden geopend waarop het door [geïntimeerde1] te storten bedrag van € 60.000 zou worden gezet en waarover een maandelijkse vaste rente van 5% aan [geïntimeerde1] zou worden uitbetaald. Dat is niet gebeurd, waardoor Hypotheekadvies toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst van 8 mei 2006. [geïntimeerde1] wijst er ook op dat [appellant] zijn uitleg van de volgens hem gemaakte afspraken niet onderbouwd. Uit de bij de rechtbank overlegde Whatsapp-berichten volgt volgens [geïntimeerde1] het tegendeel. Daarin wekt [appellant] tot in 2019 de suggestie dat het geld vaststond bij Van Lanschot Bankiers waarvan [geïntimeerde1] ook altijd is uitgegaan. Bovendien is [appellant] ook geen beleggingsadviseur. Volgens [geïntimeerde1] is voldaan aan de criteria zoals die in het arrest Ontvanger/Roelofsen zijn geformuleerd en is [geïntimeerde1] van zijn handelen een persoonlijk ernstig verwijt te maken. [geïntimeerde1] heeft immers bewerkstelligd en toegelaten dat Hypotheekadvies het bedrag van € 60.000 niet kon terugbetalen en dat zij sinds april 2012 geen rente meer heeft betaald.
3.3
Het hof stelt voorop dat een overeenkomst moet worden uitgelegd met toepassing van de Haviltex-maatstaf, waarbij uitgangspunt is dat een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van een contract alleen niet bepalend is, maar dat het bij de uitleg van een contractsbepaling aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen telkens alle omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen redelijkheid en billijkheid met zich brengen, een rol.
3.4
Het hof volgt [appellant] niet in zijn uitleg van de brief van 8 mei 2006, dat slechts zou zijn overeengekomen dat Hypotheekadvies aan [geïntimeerde1] 10 jaar lang € 250 per maand zou betalen en dat geen precieze termijn voor terugbetaling van de hoofdsom zou zijn overeengekomen. De omstandigheden die [appellant] ter onderbouwing van zijn uitleg heeft aangedragen zien met name op de onwaarschijnlijkheid dat Hypotheekadvies een overeenkomst met [geïntimeerde1] zou hebben afgesloten in de door [geïntimeerde1] gestelde zin. Omstandigheden waaruit kan volgen dat [geïntimeerde1] redelijkerwijs ook de door [appellant] voorgestane uitleg op die wijze zou hebben begrepen, ontbreken geheel. Integendeel, uit de door [geïntimeerde1] bij de rechtbank overgelegde WhatsApp-berichten volgt dat [geïntimeerde1] zich voortdurend afvraagt hoe het kan dat het zo lang moet duren voordat [appellant] het geld van de bank kan “loskrijgen”. [appellant] heeft toen niet aan [geïntimeerde1] kenbaar gemaakt dat het geld helemaal niet door Hypotheekadvies bij een bank is gestort, maar heeft [geïntimeerde1] eindeloos aan het lijntje gehouden zonder concrete uitleg waarom de maandelijkse betalingen waren gestopt en de hoofdsom niet werd terugbetaald.
3.5
Het hof ziet in de stellingen van [appellant] ook geen aanknopingspunten om te kunnen aannemen dat, ondanks de vermelding “voor de periode van 10 jaar” in de brief van 8 mei 2006 daar niet uit zou volgen dat na 10 jaar het door [geïntimeerde1] op 16 mei 2006 gestorte bedrag van € 60.000 dient te worden terugbetaald en er dus geen sprake is van een fatale termijn. Nog afgezien van de duidelijke tekst in de brief van 8 mei 2006, volgt ook uit de overgelegde WhatsApp-berichten dat [geïntimeerde1] juist heeft begrepen dat hij op 16 mei 2016 over het geld zou kunnen beschikken. Vanaf 4 oktober 2016 vraagt [geïntimeerde1] voortdurend en met steeds groter wordende ongerustheid in verband met de beoogde aflossing met dit bedrag van zijn lopende hypotheek, om terugbetaling van de hoofdsom.
3.6
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat tussen Hypotheekadvies en [geïntimeerde1] is overeengekomen dat Hypotheekadvies een 10-jarige renterekening bij Van Lanschot Bankiers zou openen waarop het door [geïntimeerde1] gestorte bedrag van € 60.000 voor een periode van 10 jaar zou worden vastgezet. En tevens dat Hypotheekadvies op 16 mei 2016 de hoofdsom weer aan [geïntimeerde1] ter beschikking had dienen te stellen. Door dit na te laten staat de toerekenbare tekortkoming van Hypotheekadvies vast. Daarnaast was afgesproken dat Hypotheekadvies gedurende de looptijd maandelijks een bedrag van € 250 aan [geïntimeerde1] zou betalen, welke afspraak Hypotheekadvies tot en met maart 2012 is nagekomen. Ook het nalaten van het doen van de maandelijkse betalingen vanaf april 2012 tot einde looptijd is een toerekenbare tekortkoming van Hypotheekadvies.
Bestuurdersaansprakelijkheid
3.7
Ook de bezwaren van [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onrechtmatig jegens [geïntimeerde1] heeft gehandeld wijst het hof af en overweegt daartoe als volgt.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (zie Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015, 22, RCI Financial Services/K). In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan volgens vaste rechtspraak (zie met name Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006, 659, Ontvanger/Roelofsen) naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vergelijk Hoge Raad 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873, NJ 2000, 295, NHB/Oosterhof). In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
3.8
De bezwaren van [appellant] komen in feite neer op de (juridische) kwalificatie van zijn handelen als bestuurder. Dat hij heeft toegelaten dat Hypotheekadvies niet het bedrag van € 60.000 op een 10-jarige renterekening bij Van Lanschot Bankiers heeft gestort, en dat Hypotheekadvies vanaf 2008 de gelden van [geïntimeerde1] heeft aangewend voor haar eigen vaste lasten zodat medio 2012 de gelden van [geïntimeerde1] geheel waren verdwenen, staat immers vast. [appellant] geeft toe dat dit achteraf gezien geen juiste keuze is geweest maar dat door het ontbreken van kwade bedoelingen dit handelen niet als onrechtmatig jegens [geïntimeerde1] kan worden gekwalificeerd. Gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader of een bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, is dit onmiskenbaar wel het geval. [appellant] was zich als geen ander bewust dat hij als bestuurder geld gebruikte voor de vaste lasten van Hypotheekadvies, geld wat Hypotheekadvies eenvoudigweg niet toekwam. Door dit wel te doen, en zelfs in die mate dat het geld geheel daaraan is opgemaakt, wist [appellant] dat Hypotheekadvies haar verplichtingen jegens [geïntimeerde1] niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de schade die [geïntimeerde1] daardoor zou lijden. Dit is [appellant] persoonlijk ernstig te verwijten.
Hoofdelijkheid
3.9
Uit het hiervoor weergegeven toetsingskader volgt ook dat onder bijzondere omstandigheden de bestuurder naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook aansprakelijkheid kan zijn, indien sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt. Dit is hier het geval. Dit betekent dat [appellant] hoofdelijk zal worden veroordeeld voor de schade die [geïntimeerde1] heeft geleden. Het gaat hierbij dus om een situatie waarbij zowel Hypotheekadvies als [appellant] aansprakelijk zijn voor dezelfde schade (zie artikel 6:102 BW). De bezwaren van [geïntimeerde1] tegen het niet toewijzen door de rechtbank van de hoofdelijke veroordelingen van [appellant] zijn dan ook terecht.
3.1
Ten aanzien van Hypotheekadvies geldt dat zij niet is verschenen bij de rechtbank. Ook is zij niet op de in artikel 335 lid 2 Rv voorgeschreven wijze, in hoger beroep gekomen. Evenmin heeft [geïntimeerde1] Hypotheekadvies in hoger beroep betrokken, zodat zijn vorderingen in hoger beroep voor zover gericht tegen Hypotheekadvies niet kunnen worden toegewezen. Het bezwaar dat [geïntimeerde1] heeft geuit dat enerzijds de rechtbank onder 5.1 heeft geoordeeld dat de vordering tegen Hypotheekadvies hem niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en dat de vordering zal worden toegewezen, maar dat anderzijds dit niet in het dictum tot uitdrukking is gebracht, is terecht. Door het niet betrekken van Hypotheekadvies in het hoger beroep moet het hof het oordeel met betrekking tot Hypotheekadvies echter in stand laten.
Overig
3.11
De bezwaren die [appellant] heeft geuit tegen het proces-verbaal van de zitting bij het hof hoeven geen verdere bespreking omdat - zoals uit het voorgaande is gebleken - de inhoud van het proces-verbaal niet dragend is voor het oordeel van het hof.

4.De conclusie

4.1
Het principaal hoger beroep van [appellant] slaagt niet, terwijl het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde1] slaagt. Het hof zal het vonnis van 25 november 2020 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op dat punt vernietigen.
4.2
Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde1] zullen worden vastgesteld op € 772 aan verschotten (griffierecht) en € 4.062 (2 punten x tarief IV).
4.3
De kosten voor het incidenteel hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde1] zullen worden vastgesteld op € 2.031 (2 punten x ½ x tarief IV)
4.4
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 25 november 2020 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, behalve de veroordeling van [appellant] onder 6.2 en 6.3 tot betaling “voor een gelijk deel” en behalve de veroordeling van [appellant] onder 6.4 in de proceskosten, vernietigt het vonnis in zoverre (en dus met behoud van de veroordeling van Hypotheekadvies onder 6.2, 6.3 en 6.4) en doet in zoverre aanvullend recht;
veroordeelt [appellant] hoofdelijk - in die zin dat als Hypotheekadvies aan hetgeen voldoet waartoe zij onder 6.2 van het vonnis van 25 november 2020 is veroordeeld, [appellant] zal zijn bevrijd van betaling van hetgeen Hypotheekadvies heeft betaald - om aan [geïntimeerde1] te betalen een bedrag van € 72.375, te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 16 mei 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] hoofdelijk - in die zin dat als Hypotheekadvies aan hetgeen voldoet waartoe zij onder 6.3 van het vonnis van 25 november 2020 is veroordeeld, [appellant] zal zijn bevrijd van betaling van hetgeen Hypotheekadvies heeft betaald - om aan [geïntimeerde1] te betalen een bedrag van € 1.498,75 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [appellant] hoofdelijk - in die zin dat als Hypotheekadvies aan hetgeen voldoet waartoe zij onder 6.4 van het vonnis van 25 november 2020 is veroordeeld, [appellant] zal zijn bevrijd van betaling van hetgeen Hypotheekadvies heeft betaald - in de kosten van de procedure bij de rechtbank aan de zijde van [geïntimeerde1] , vastgesteld op € 1.048,88 voor verschotten (€ 937 griffierecht + € 111,88 kosten dagvaarding) en op € 2.685 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, indien deze kosten niet binnen voormelde termijn zijn voldaan;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde1] vastgesteld op € 772 voor verschotten en op € 6.093 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, R.W.E. van Leuken en V. van der Kuil, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 september 2022.