In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [belanghebbende] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een kinderdagverblijf onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 455.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslagen onroerendezaakbelasting. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 27 juli 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, met name door functionele en technische veroudering. De heffingsambtenaar heeft de waarde onderbouwd met een taxatierapport, waaruit een waarde van € 771.000 volgde. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde te hoog was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een correctie wegens functionele veroudering. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de bewijslastverdeling in belastingzaken en de noodzaak voor belanghebbende om voldoende bewijs te leveren voor zijn stellingen. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening heeft gehouden met de waardevermindering en dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De kosten voor griffierecht en proceskosten worden niet vergoed.