ECLI:NL:GHARL:2022:7345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
P22-172
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 26 april 2022. De veroordeelde, die verblijft in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, had verzocht om een tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel die hem was opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoekschrift te vroeg was ingediend, in strijd met artikel 6:6:14, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De wet staat een verzoek om tussentijdse beoordeling pas toe na zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, en de veroordeelde had zijn verzoek ingediend binnen deze termijn.

De advocaat-generaal en de raadsman van de veroordeelde hebben hun standpunten toegelicht tijdens de zitting van 14 juli 2022. De advocaat-generaal stelde dat het verzoek te vroeg was ingediend, terwijl de raadsman betoogde dat er geen groot belang was om de veroordeelde niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de wetgever een termijn heeft vastgesteld voor dergelijke verzoeken en dat deze in dit geval niet was nageleefd.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van wettelijke termijnen in het strafrecht en de procedurele vereisten voor het indienen van verzoeken.

Uitspraak

ISD P22/0172

Beslissing d.d. 28 juli 2022

De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
verblijvende in penitentiaire inrichting Veenhuizen, gevangenis Bankenbosch,
verder te noemen veroordeelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 26 april 2022, op het verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
(hierna: ISD-maatregel). De beslissing houdt in dat voortzetting van die maatregel is vereist.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- een e-mail van de raadsman van 11 maart 2022 waaruit volgt dat op 14 februari 2022 een verzoekschrift is ingediend;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de veroordeelde van 4 mei 2022.
Het hof heeft ter zitting van 14 juli 2022 gehoord de advocaat-generaal
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit en de raadsman van de veroordeelde mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan. De veroordeelde is niet verschenen. Hij heeft door middel van een verklaring van 13 juli 2022 laten weten dat hij niet wenst te verschijnen.

De ontvankelijkheid van het verzoek tot tussentijdse toetsing

Ingevolge artikel 6:6:14, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering
(hierna: Sv)kan een veroordeelde, indien de rechter bij het opleggen van de ISD-maatregel niet beslist tot een tussentijdse beoordeling dan wel beslist tot een beoordeling na een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, na zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel verzoeken om een tussentijdse beoordeling. In de overige gevallen kan een verzoek worden gedaan na zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing om niet tussentijds te beoordelen of van de beslissing dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist.
Aan de veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 10 augustus 2021 de ISD-maatregel opgelegd. Deze beslissing is op 25 augustus 2021 onherroepelijk geworden. De maatregel is op 25 augustus 2021 ingegaan. De veroordeelde heeft op 14 februari 2022 het verzoek om tussentijdse beoordeling van de maatregel ingediend. De rechtbank heeft dit verzoekschrift behandeld ter zitting van 12 april 2022 en op 26 april 2022 beslist dat voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist. Tegen deze beslissing heeft de veroordeelde op 4 mei 2022 hoger beroep ingesteld.
Ter zitting van 14 juli 2022 heeft het hof de ontvankelijkheid van het verzoek tot tussentijdse beoordeling aan de orde gesteld.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het verzoekschrift van 14 februari 2022 te vroeg is ingediend, maar dat het verzoekschrift op 11 maart 2022 opnieuw is ingediend. De achtergrond van artikel 6:6:14, eerste lid, Sv is het voorkomen dat men direct na de oplegging van de ISD-maatregel een verzoekschrift gaat indienen. Daarvan is hier geen sprake. Behoudens het toepassen van de wet is er geen groot belang om de veroordeelde niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift te vroeg is ingediend en dat de veroordeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. De wetgever heeft niet voor niets een termijn in de wet opgenomen.
Het hof stelt vast dat de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, waarbij de maatregel is opgelegd op 25 augustus 2021 onherroepelijk is geworden en dat de maatregel per die datum ten uitvoer is gelegd. Het verzoekschrift tot tussentijdse beoordeling is op 14 februari 2022ingediend, derhalve binnen zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Daarin brengt geen verandering dat de raadsman het verzoek op 11 maart 2022 opnieuw aan de rechtbank heeft toegezonden, omdat het ging om een herhaalde inzending van het op 14 februari 2022 ingediende verzoek. Het hof is daarom van oordeel dat het verzoek te vroeg is ingediend en dat de veroordeelde niet-ontvankelijk is in dat verzoek. Het hof zal daarom de beslissing waarvan beroep vernietigen en de veroordeelde alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van
26 april 2022 met betrekking tot de veroordeelde
[veroordeelde].
Verklaart de veroordeelde
niet-ontvankelijkin zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. Aldus gedaan door
mr. M. Keppels als voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en dr. E.L.M. Klein Haneveld en drs. C.J.J.C.M. van Gestel als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman als griffier,
en op 28 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
.