In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen [appellant] en [geïntimeerden], bestaande uit [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]. De zaak betreft vorderingen van [appellant] tegen zijn buren over een overstekende dakgoot en riolering, de hoogte van heggen, en de plaatsing van een metalen schutting. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hun heggen moesten inkorten en dat [appellant] moest meewerken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid voor de overstekende dakgoot en riolering. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn vorderingen en de toewijzing van de tegenvordering van [geïntimeerde1].
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat er geen sprake is van kwade trouw of grove schuld aan de zijde van [geïntimeerden]. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en de nieuwe vorderingen van [geïntimeerde1] in hoger beroep afgewezen. Het hof oordeelt dat er geen recht op uitzicht bestaat en dat het plaatsen van de metalen schutting door [appellant] niet onrechtmatig is. De proceskosten zijn toegewezen aan de partijen in overeenstemming met hun procespositie.
Het hof concludeert dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt en dat de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.