ECLI:NL:GHARL:2022:6364

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
200.307.137/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en werkweigering in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met N.V. ROVA HOLDING. De kantonrechter had eerder op 23 november 2021 de arbeidsovereenkomst ontbonden op de e-grond (verwijtbaar handelen) en ROVA veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding. In hoger beroep heeft [verzoeker] verzocht om herstel van de arbeidsovereenkomst en een billijke vergoeding, maar het hof heeft geoordeeld dat de ontbinding terecht was. Het hof concludeerde dat [verzoeker] verwijtbaar had gehandeld door niet mee te werken aan zijn re-integratie en door een dwingende en beschuldigende toon aan te nemen in de communicatie met ROVA. Het hof oordeelde dat ROVA voldoende pogingen had ondernomen om de arbeidsrelatie te normaliseren en dat er geen ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van ROVA was. De verzoeken van [verzoeker] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.307.137/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, 9441044)
beschikking van 25 juli 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. A.M. Hoekstra-Borzymowska,
tegen
N.V. ROVA HOLDING,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna:
ROVA,
advocaat: mr. M.H. van Daal.

1.1. De procedure bij de kantonrechter

Voor de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, locatie Zwolle) van 23 november 2021 [1] .

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift, met producties, binnengekomen op de griffie op 22 februari 2022;
- het verweerschrift in hoger beroep, met producties;
- de op 16 juni 2022 van de zijde van [verzoeker] ontvangen producties 64 tot en met 73;
- de op 24 juni 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide advocaten spreekaantekeningen zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 22 augustus 2022 of zoveel eerder als mogelijk is.

3.De feiten

In hoger beroep staan de volgende feiten vast.
3.1
[verzoeker] , geboren [in] 1960, is sinds 1 februari 1988 in dienst bij (de rechtsvoorgangster van) ROVA. ROVA is een afval verzamelend bedrijf dat actief is in 33 gemeenten, onder andere in de regio IJssel-Vecht. Sinds 2012 vervulde [verzoeker] de functie van [functie1] op de afdeling [afdeling] . Het laatst door hem verdiende salaris bedraagt € 2.858,- bruto per maand exclusief toeslagen.
3.2
Op 24 juni 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en zijn toenmalige teamleider de heer [de teamleider] (hierna: [de teamleider] ). Aanleiding voor het gesprek was de als aanvallend en emotioneel ervaren toon die [verzoeker] bezigde in zijn communicatie op het werk. [de teamleider] heeft van dit gesprek een verslag opgemaakt, dat door [verzoeker] is ondertekend. Daarbij zijn gemaakte afspraken vastgelegd, waaronder het maandelijks evalueren hoe [verzoeker] overkomt en het onderzoeken welke andere taken op de afdeling bij [verzoeker] passen.
3.3
[verzoeker] heeft in een ongedateerde brief uitgebreid op het gespreksverslag gereageerd. [verzoeker] beschuldigt [de teamleider] hierbij onder meer van stemmingmakerij en het voortrekken van collega’s, dat hij [verzoeker] blijkens zijn verslag geen wenselijke collega vindt en dat hij [verzoeker] klein houdt en schoffeert.
3.4
Per e-mail van 12 augustus 2020 heeft [verzoeker] de heren [naam1] ( [functie2] , hierna: “ [naam1] ”) en [naam2] ( [functie3] , hierna: “ [naam2] ”), beiden tevens leidinggevenden van [de teamleider] , meegedeeld dat hij niet meer werkzaam wil zijn op de afdeling [afdeling] , mede omdat hij vindt dat hij de speelbal van de afdeling is geworden. In zijn e-mail heeft [verzoeker] verzocht om ander werk binnen ROVA. In reactie hierop heeft [naam2] [verzoeker] gevraagd om zijn verzoek tot ander werk nader te onderbouwen. In een e-mail van 17 augustus 2020 heeft [verzoeker] gereageerd. Hij heeft hierbij onder meer bericht dat de hoofdreden voor zijn verzoek is dat de werkverhouding door toedoen van [de teamleider] ernstig is verstoord.
3.5
Op 17 en 18 augustus 2020 zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan. ROVA had als inzet het verbeteren van de vertrouwensband tussen [verzoeker] en [de teamleider] . ROVA heeft daartoe vervolgens een externe coach/bedrijfsmaatschappelijk werker ingeschakeld. Ook heeft ROVA [verzoeker] een cursus aangeboden, met als doel bewustwording te creëren van zijn rol in zijn omgeving en van de effecten van zijn gedrag op anderen. [verzoeker] heeft de cursus succesvol doorlopen.
3.6
Op 6 oktober 2020 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld. [naam2] heeft toen op dezelfde dag in overleg met [verzoeker] een afspraak gepland bij de bedrijfsarts voor de volgende dag. Later die dag heeft [verzoeker] per e-mail aan [naam2] meegedeeld dat hij wil dat de afspraak wordt afgezegd, omdat hij rust wil. Verder schrijft hij dat ROVA niet terugkomt op de bevindingen van de externe coach en dat er ook op de afdeling geen oplossing komt die zij heeft aangedragen. Diezelfde avond heeft [naam2] geantwoord dat [verzoeker] de volgende dag bij de bedrijfsarts wordt verwacht omdat ROVA graag wil weten wat zijn belastbaarheid is en dat [verzoeker] verplicht is daaraan mee te werken. [verzoeker] heeft zich op 7 oktober 2020 niet bij de bedrijfsarts gemeld.
3.7
Per brief van 9 oktober 2020 heeft ROVA aan [verzoeker] een officiële waarschuwing gegeven voor het zich niet melden bij de bedrijfsarts en voor de als dwingend en onprettig ervaren manier van communiceren. In de brief is tevens vermeld dat [verzoeker] zich op 8 oktober 2020, ondanks daartoe alsnog met [naam2] gemaakte afspraak, voor de bedrijfsarts telefonisch onbereikbaar heeft gehouden. ROVA heeft tot slot in de brief aan [verzoeker] gemeld dat zij de betaling van het loon opschort omdat zij niet daadwerkelijk kan vaststellen of hij arbeidsongeschikt is.
3.8
In een terugkoppelingsverslag van 13 oktober 2020 heeft de bedrijfsarts ( [de bedrijfsarts] ) aan ROVA geschreven dat [verzoeker] arbeidsongeschikt is als gevolg van “een andere ziekteoorzaak/verschil van inzicht met de werkgever/een collega”, en is een time-out van twee weken geadviseerd en dat het in belang van partijen is om na die time-out in een gesprek samen naar oplossingen te zoeken.
3.9
Een volgende consult van de bedrijfsarts was gepland voor 28 oktober 2020. Op de avond van 27 oktober 2020 heeft [verzoeker] aan onder meer [naam2] en [naam3] ( [functie4] , hierna: [naam3] ) onder meer geschreven:
(...) Morgen zal ik verschijnen bij de bedrijfsarts, als dit weer uitdraait op een karaktermoord aangevoerd door partijen vanuit de ROVA. Vraag ik hierbij al een second opinion aan. (…) Graag wil ik een deskundig oordeel van een UWV arts, deze is onafhankelijk. (…)
Na mijn bezoek aan [de bedrijfsarts] , sta ik niet open voor een gesprek met PZ en [naam2] . Heb nog geen uitnodiging ontvangen, dus wil zeker niet morgen voor een blok komen te staan. Dit gesprek zal dan zeker moeten wachten na het deskundige oordeel van de UWV arts. Na zijn oordeel zal ik openstaan voor een gesprek en zal dan niet alleen komen. Ook zou er een verslag moeten komen van dat gesprek, en deze wordt eerst goed gelezen en dan voor akkoord worden getekend. (…).
3.1
Per brief van 29 oktober 2020 heeft [naam2] gereageerd en [verzoeker] onder meer geschreven dat zijn manier van communiceren de onderlinge verhouding geen goed doet en onacceptabel is en dat [verzoeker] met klem wordt verzocht op een open, vriendelijke en opbouwende manier te communiceren.
3.11
Op 5 november 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [naam2] , [naam3] , [verzoeker] en zijn partner. In het daarvan opgemaakte verslag is onder meer vermeld dat is afgesproken dat op een normale en opbouwende manier met elkaar wordt gecommuniceerd, bij voorkeur in een gesprek. In een e-mail van 13 november 2020 heeft [verzoeker] het verslag bekritiseerd als eenzijdig en een eigen verslag gepresenteerd.
3.12
In vervolg op het gesprek van 5 november 2020 heeft er op 27 november 2020 een gesprek plaatsgevonden tussen [naam1] , [naam3] , [verzoeker] en zijn partner. In dat gesprek heeft [verzoeker] aangegeven dat hij liever niet terug gaat naar zijn functie op de afdeling [afdeling] . Partijen hebben toen onder meer gesproken over de wens van [verzoeker] om overgeplaatst te worden naar de functie van [functie5] / milieubrengstation (MBS). ROVA heeft zich toen bereid verklaard mee te willen werken aan een dergelijke functie in de uitvoering. ROVA heeft vervolgens [verzoeker] per brief van 30 november 2020 een overplaatsingsvoorstel gedaan, inhoudende dat hij drie dagen in de week in de vestiging in [plaats1] aan de slag kon in de functie van [functie5] , waarbij van [verzoeker] tevens werd verlangd dat hij voor de overige twee werkdagen flexibel inzetbaar zou zijn op de andere locaties in de regio IJssel-Vecht en dat hij - volgens rooster - op de zaterdag zou werken.
3.13
Op 4 december 2020 is over het door ROVA gedane overplaatsingsvoorstel gepraat met [verzoeker] , waarna door ROVA per brief van 11 december 2020 een concreet voorstel voor overplaatsing is gedaan. Per e-mail van 17 december 2020 heeft [verzoeker] geantwoord, samengevat, dat hij zich niet (volledig) kan vinden in het voorstel, dat hij met name het niet eens is met de functiebenaming en dat hij wil dat zijn standplaats [plaats2] zal worden en dat dit dus niet zijn “voorlopige” standplaats zal zijn (zoals voorgesteld door ROVA).
3.14
Per brief van 28 december 2020 heeft ROVA op de e-mail van 17 december 2020 gereageerd. ROVA heeft daarbij laten weten, kort gezegd, teleurgesteld te zijn in de reactie van [verzoeker] , omdat het volgens ROVA een zeer coulant voorstel is met veel begrip en aandacht voor de situatie en [verzoeker] als persoon. Verder heeft ROVA uitgebreid uiteengezet waarom zij bij haar voorstel van 11 december 2020 blijft. Ook heeft zij laten weten dat zij de toon van [verzoeker] ’ reactie op de voorgestelde standplaats niet passend vindt en dat dit niet de manier is waarop binnen ROVA met elkaar omgegaan wordt.
3.15
Op 19 januari 2021 hebben partijen opnieuw met elkaar gesproken over de mogelijke overplaatsing van [verzoeker] . In dat gesprek (bevestigd door ROVA per brief van 21 januari 2021) heeft ROVA [verzoeker] opnieuw uitgelegd waarom zij blijft bij haar op 11 december 2020 gedane overplaatsingsvoorstel. Zij heeft [verzoeker] toen voor de keuze gesteld dat voorstel te aanvaarden dan wel een traject in te gaan waarin aangestuurd wordt op terugkeer van [verzoeker] in zijn functie op het [afdeling] .
3.16
Per e-mail van 24 januari 2021 heeft [verzoeker] uitgebreid op het gesprek van 19 januari 2021 en de brief van 21 januari 2021 gereageerd. Hij heeft daarbij te kennen gegeven zich nog steeds niet te kunnen vinden in het overplaatsingsvoorstel.
3.17
Op de e-mail van 24 januari 2021 heeft ROVA gereageerd bij brief van 25 januari 2021. Zij heeft daarbij onder meer bericht dat [verzoeker] zaken anders interpreteert dan zij bedoeld zijn en dat er onwaarheden in zijn mail staan. Ook heeft zij laten weten dat de toon van zijn e-mail niet passend is bij de manier waarop binnen ROVA gecommuniceerd wordt, dat dit al vaker benoemd is, dat zij dit niet oké vindt en dat dit niet conform de afspraak is. Tevens heeft zij [verzoeker] daarbij uitgenodigd voor een gesprek om hem dan voor de laatste keer te vragen of hij al dan niet akkoord gaat met het voorstel van 11 december 2020.
3.18
Partijen hebben vervolgens op 5 februari 2021 opnieuw met elkaar gesproken. Partijen zijn toen overeengekomen dat [verzoeker] per 1 februari 2021 wordt overgeplaatst naar de functie van [functie5] . Ook is toen overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder hij zou worden overgeplaatst, waaronder een flexibele inzet op alle MBS locaties van de ROVA en een zo snel als mogelijke deelname aan opleiding VCA en shovelmachinist. [verzoeker] is vervolgens verzocht de betreffende door ROVA per brief van 11 februari 2021 (hierna: de overplaatsingsbrief) schriftelijk vastgelegde afspraken te ondertekenen.
3.19
Op de overplaatsingsbrief heeft [verzoeker] vervolgens gereageerd per e-mail van 25 februari 2021. Daarbij heeft hij onder meer bericht dat volgens hem de planning van drie dagen op [plaats4] , één dag in de twee weken in [plaats2] en [plaats3] en de zaterdag in [plaats1] , niet aansluit op de op 5 februari 2021 gemaakte en in de overplaatsingsbrief neergelegde afspraken. Hij heeft de overplaatsingsbrief toen niet-ondertekend retour gestuurd.
3.2
Op de e-mail van 25 februari 2021 heeft ROVA gereageerd bij mail van 26 februari 2021. ROVA heeft hem opnieuw verzocht de overplaatsingsbrief te ondertekenen. Bij e-mail van 3 maart 2021 heeft ROVA hem daar weer om verzocht. In die e-mail, houdende een korte samenvatting van een op 2 maart 2021 gevoerd evaluatiegesprek met [verzoeker] , staat onder meer dat [verzoeker] in dat gesprek had aangegeven dat de door hem ondertekende overplaatsingsbrief er aan kwam.
3.21
[verzoeker] heeft zich vervolgens met een uitgebreide e-mail van 8 maart 2021 gericht tot de algemeen directeur van ROVA, de heer [de algemeen directeur] (hierna: [de algemeen directeur] ). [verzoeker] heeft daarbij uitgebreid verslag gedaan van zijn beleving van alle gebeurtenissen op het [afdeling] en van die rondom het maken van de afspraken met betrekking tot zijn overplaatsing. Hij laat zich daarbij, kort gezegd, negatief uit over [de teamleider] , [naam2] en [naam3] en ook over de bedrijfsarts. Hij vindt dat hij speelbal is geworden en dat zijn rechten regelmatig zijn geschonden. Hij bericht verder onder meer dat de overplaatsingsbrief niet vooraf met hem is afgestemd. Hij bericht dat hij aan zijn verplichtingen voldoet en dat hij zich gedraagt naar de waarden en normen van ROVA. Hij wil dat ROVA dat nu ook gaat doen en vraagt [de algemeen directeur] om de afspraken van 5 februari 2021 op diverse onderdelen aan te passen. Over de voormalige directeur van ROVA, de heer [naam4] , schrijft [verzoeker] daarbij:
“De heer [naam4] heeft vijf jaren geleden de Rova verlaten, maar zijn persoonlijke streken t.o.v. medewerkers heeft de ROVA nog niet verlaten. (…) Sommige teamleiders en managers maken nog steeds gebruik van zijn techniek.”
3.22
[de algemeen directeur] is op 12 maart 2021 een gesprek aangegaan met [verzoeker] . Daarvan heeft [de algemeen directeur] verslag gedaan aan [naam3] . Naar aanleiding van dat verslag heeft [naam3] [verzoeker] bij e-mail van 12 maart 2021 bericht dat zij begrepen had van [de algemeen directeur] dat [verzoeker] uiterlijk 15 maart 2021 de overplaatsingsbrief zou tekenen. [naam3] heeft [verzoeker] bij die mail daarom verzocht die overplaatsingsbrief te tekenen. Daarop heeft [verzoeker] bij e-mail van 14 maart 20201 gereageerd met het bericht dat hij de overplaatsingsbrief niet zal tekenen, omdat hij het niet eens is met de daarin neergelegde afspraken. Hij laat weten dat de overplaatsingsbrief op vijf punten moet worden aangepast.
3.23
Per brief van 18 maart 2021 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [verzoeker] aan ROVA geschreven dat de vastlegging van de overplaatsingsvoorwaarden in de brief van 11 februari 2021 niet overeenkomt met wat op 5 februari 2021 is afgesproken.
3.24
In reactie op de brief van 18 maart 2021 heeft [de algemeen directeur] per brief van 19 maart 2021 aan [verzoeker] geschreven, kort gezegd, dat de in de overplaatsingsbrief neergelegde voorwaarden na diverse gesprekken met [verzoeker] zijn overeengekomen, dat ROVA hem houdt aan de betreffende afspraken, dat [verzoeker] de overplaatsingsbrief dient te tekenen, uiterlijk 24 maart 2021, en dat er anders mogelijk ontslag zal volgen. In die brief legt [de algemeen directeur] ook uit waarom hij het niet eens met de door [verzoeker] gestelde eisen. Verder schrijft [de algemeen directeur] :
“Daarbij moet het volgende ons van het hart.
Al eerder hebben wij je erop moeten wijzen dat de manier waarop je zaken aankaart niet past bij de kernwaarden waarop we bij ROVA met elkaar omgaan. Hier ben je al vaker op aangesproken door [naam2] , door [naam1] en onlangs ook door mij. Ook nu weer gebeurt hetzelfde. Zo blijf je eerder gemaakte afspraken ter discussie stellen, geef je een eigen draai aan de gemaakte afspraken en zeg je vervolgens dat anderen zich hier niet aan houden, zeg je recht te hebben op zaken waar je geen recht op hebt, eis je aanpassing van de afspraken, doe je zeer negatieve en beschadigende uitspraken over twee van jouw directe collega’s en beweer je dat je wordt “weggezet als een uitzendkracht en gedumpt buiten [plaats2] ”. Ook laat jij je negatief uit over collega’s die voor jou een oplossing proberen te zoeken en druk zijn om de zaken voor jou zo goed mogelijk in te regelen. Je ventileert je mening in lange e-mails met een negatieve tone of voice. Bovendien ontvangen wij vanuit de organisatie verschillende signalen dat jij je negatief uitlaat over de gang van zaken ten overstaan van collega’s en hen daarmee negatief beïnvloedt. We horen zelfs dat jouw partner onze medewerkers op straat aanspreekt over jouw situatie.
Dit is voor ons niet langer acceptabel. Wij hebben heel veel tijd en energie gestoken in het vinden van een goede oplossing voor de problemen die zijn ontstaan op het [afdeling] . Daarbij wijzen wij niemand als schuldige aan, maar zochten we naar een manier waarop jij, zoals je steeds vroeg, op een voor jou fijne manier je 40 jaar bij ROVA kunt volmaken. Alle acties van ROVA zijn hierin gericht geweest op de voortzetting van een duurzame samenwerking voor nu en de toekomst. We zijn hierin geduldig en coulant geweest en we hebben je een meer dan redelijke aanbieding gedaan. Door de manier waarop jij nu (weer) reageert op de vastlegging van een heel vaak besproken overplaatsing zet je die laatste acht jaren echt op het spel. We verzoeken je dan ook met klem om hier per direct mee te stoppen. Dit gedrag is niet ROVA-waardig, zeer oncollegiaal en het doet het onderlinge vertrouwen geen goed.
Jouw acties dragen op deze manier echt niet bij aan een duurzame samenwerking. Door jouw negatieve uitingen en het steeds opnieuw ter discussie stellen van de gemaakte afspraken, komen we niet verder en wordt het onderlinge vertrouwen steeds meer geschaad. De oplossing waar we samen al zo lang naar op zoek zijn komt daardoor meer uit zicht in plaats van dichterbij.
Dit kan niet zo doorgaan, er moet een einde komen aan deze situatie zodat we allemaal weer vooruit kunnen. Ons voorstel is en blijft zoals beschreven in de overplaatsingsbrief en de uitleg die daaraan moet worden gegeven. Dat hebben we ook in deze brief beschreven als reactie op jouw opmerkingen”.
3.25
Per e-mail van 23 maart 2021 heeft [verzoeker] de door hem getekende overplaats-ingsbrief naar ROVA gestuurd. Daarbij heeft hij bijlagen gevoegd, met het verzoek om die aan die brief toe te voegen. Ook heeft hij in de overplaatsingsbrief doorgestreept dat zijn standplaats voorlopig [plaats2] is. Daardoor staat er dat zijn standplaats [plaats2] is.
3.26
Per brief van 26 maart 2021 heeft ROVA aan [verzoeker] bericht, kort gezegd, dat zij de voormelde doorstreping niet accepteert. Zij heeft daarbij de gemaakte overplaatsings-afspraken opnieuw uiteengezet en [verzoeker] verzocht die brief van 26 maart 2021 ondertekend te retourneren.
3.27
[verzoeker] heeft de brief van 26 maart 2021 getekend aan ROVA teruggestuurd, zij het onder de vermelding “onder protest” op het punt van de standplaatsbepaling en onder verwijzing naar “de voorliggende correspondentie”.
3.28
Na 26 maart 2021 is er tussen (de gemachtigden van) [verzoeker] en ROVA in brieven gedebatteerd over de standplaats van [verzoeker] voor zijn nieuwe (overplaatsings) functie. Volgens de gemachtigde van [verzoeker] zou er formatieruimte zijn in [plaats2] , zodat zijn standplaats [plaats2] zou kunnen worden. Volgens ROVA was die formatieruimte er niet en kon zijn standplaats daarom slechts “voorlopig” [plaats2] zijn. Op 27 mei 2021 is in een bespreking uiteindelijk overeenstemming bereikt over die standplaats en heeft [verzoeker] de toen opnieuw in een brief van die datum de vastgelegde voorwaarden waaronder hij zijn nieuwe functie [functie5] zou gaan invullen, ondertekend. Eén van die voorwaarden is een flexibele inzet op alle MBS locaties van de regio IJssel-Vecht, onder vermelding dat als er structurele formatie in [plaats2] beschikbaar komt die in lijn ligt met zijn functie en andere afgesproken werkzaamheden, deze aan [verzoeker] wordt aangeboden.
3.29
Vóór 27 mei 2021, namelijk vanaf medio december 2020, had [verzoeker] in het kader van zijn reïntegratie gedeeltelijk werkzaamheden opgepakt op het milieubrengstation [plaats2] . Vanaf 18 januari 2021 is hij weer volledig gaan werken. Hij werkte toen gedeeltelijk op de weegbrug van [plaats2] en gedeeltelijk op de weegbrug van [plaats4] . In een evaluatiegesprek op 2 april 2021 heeft hij gemeld dat hij in [plaats4] last heeft van stuifmeel en zand, voornamelijk bij langdurige droogte, en dat dit op zijn longen slaat. ROVA heeft daarom (zoals door ROVA ook was toegezegd in het gesprek van 27 mei 2021) de bedrijfsarts gevraagd te onderzoeken in hoeverre de werkzaamheden op [plaats4] voor [verzoeker] belastend zijn en of deze aangepast moeten worden. In een terugkoppelings-verslag van 30 juni 2021 heeft de bedrijfsarts bericht:
“Betrokkene heeft op dit moment geen klachten en beperkingen meer van het houdings- en bewegingsapparaat en heeft per 22-06-2021 het eigen werk volledig en in de volle omvang hervat. Wat betreft de gevoeligheid van betrokkene voor het werken in een stoffige werkomgeving, volstaat het op dit moment om wanneer deze situatie zich voordoet gebruik te maken van een mondmasker (FFP2) dan wel een P3-masker. Zodra betrokkene opnieuw een “longfunctie” heeft geblazen maakt hij via de HR-afdeling een afspraak met de bedrijfsarts om de uitkomsten daarvan te bespreken.”
3.3
Op 31 mei 2021 is met [verzoeker] een evaluatiegesprek gehouden. In het daarvan opgemaakt verslag van 10 juni 2021 is over de werkzaamheden geschreven:
[ [verzoeker] ] is op dit moment volledig inzetbaar voor de volgende werkzaamheden: mbs ( [plaats4] , [plaats1] en [plaats2] ) en weegbrug ( [plaats4] en [plaats2] ). Onlangs heeft [ [verzoeker] ] op de weegbrug [plaats4] 4 dagen alleen gedraaid. Dit was goed gegaan.
3.31
Per e-mail van 8 juli 2021 (00:14 uur) heeft [verzoeker] onder meer aan ROVA geschreven:
“(…) Jullie gaan je nu houden aan de 3e overplaatsing van 27 mei 2021. De certificaten gaan met spoed geregeld worden. De planning wordt aangepast naar [functie5] in [plaats2] . Mijn flexibiliteit houd even op.
(…)
De eis van [de bedrijfsarts] een blaastest en mondkapje. Is niet akkoord. Hij, [naam2] en jullie 2 zorgen nu al maanden voor een onveilige werkplek, situatie en stress!!!! [naam3] en [naam2] hebben van dag 1, stress veroorzaakt, door geen passende nieuw functie te zoeken binnen de Rova. De officiële waarschuwing was niet terecht, zie mail 8 okt 2020. Deze zegt genoeg! Vanaf jan 2021 hebben zij gezorgd dat de overplaatsing niet volgens afspraak tussen mij en [naam1] werd gerealiseerd. Ook de gesprekken “in gesprek” met de afdeling BB hebben zij verziekt, door het elke keer het anders te stellen.
[naam5] , leidinggevende van [verzoeker] ,
toevoeging hof], morgen sta ik aan je bureau en ik zit op de weegbrug in [plaats2] . Hou je aan de 3e overplaatsing. Ik geef je een keuze, je mag mij ook bij [naam6] onder het kopje “opleiding shovel plaatsen”.
(…)
De protocollen van de Rova zijn met voeten getreden door [naam3] , [naam2] , [voornaam1] , [voornaam2] en [voornaam3] en ook jij [naam5] .
Ik ben niet langer jullie speelbal, jullie gaan je houden wat er in de 3e overplaatsing staat. (…)”
3.32
In de ochtend van 8 juli 2021 heeft [verzoeker] aan zijn leidinggevende [naam5] medegedeeld dat hij weigerde om die dag naar [plaats4] te gaan omdat hij het niet eens was met het advies van de bedrijfsarts om daar een mondkapje te dragen. [naam5] heeft na intern overleg [verzoeker] toen de keuze voorgehouden om alsnog naar [plaats4] te gaan, in welk geval het voorval zou worden vergeten, dan wel om niet naar [plaats4] te gaan, in welk geval ROVA zou concluderen dat hij weigerde zijn werkzaamheden te verrichten. [verzoeker] heeft toen medegedeeld dat hij weigerde naar [plaats4] te gaan en is toen huiswaarts gekeerd. Hierop heeft ROVA [verzoeker] per brief van [de algemeen directeur] van 8 juli 2021 voor onbepaalde tijd geschorst.
3.33
In de brief van 8 juli 2021 heeft [de algemeen directeur] aan [verzoeker] verder onder meer geschreven:
“(…) Op 8 juli 2021 om 00:14 uur hebben wij een email van jou ontvangen over hoe de afspraken worden opgevolgd. Je geeft hierin aan dat ROVA de afspraken niet nakomt. De woorden (“tone of voice”) van jouw email zijn wederom onaangenaam dwingend en beschuldigend. Op deze onplezierige tone of voice ben je nu al meerdere keren aangesproken, echter blijf jij op deze onprettige manier communiceren. Voor ons als werkgever is dat niet langer acceptabel, vooral niet omdat we op 27 mei met elkaar om tafel hebben gezeten en in goede harmonie afspraken hebben gemaakt (en getekend) over jouw inzet bij ROVA. Daarmee konden we eindelijk een lange periode van moeizame discussie afsluiten. Maar in de mail van vannacht begin je weer gewoon opnieuw.
In jouw mail geef je ook aan dat je niet op locatie [plaats4] wilt werken omdat dit geen veilige werkplek zou zijn. We hebben dit door de bedrijfsarts laten beoordelen (omdat we hadden afgesproken dat we rekening zouden houden met je beperkingen voor het werken daar) en hij geeft het advies dat je met de juiste beschermingsmiddelen wel aan het werk kunt op locatie [plaats4] .
Op 8 juli 2021 stond je ingepland op locatie [plaats4] , echter heb jij s’ochtends in [plaats2] gewacht tot leidinggevende [naam5] aanwezig was. Ook heb je op dat moment aangegeven dat je niet gaat werken op locatie [plaats4] . Je weigerde dat ook wanneer wij jou van juiste beschermingsmiddelen zouden voorzien. [naam5] heeft je verzocht om alsnog naar [plaats4] te gaan en het werk te hervatten. Dat heb je niet gedaan, in plaats daarvan ben je naar huis gegaan.
Het beeld wat jij schetst over het niet nakomen van de afspraken wordt door ons niet herkend. We hebben volgens afspraak de bedrijfsarts ingeschakeld en je bent volgens afspraak gestart aan de interne opleiding voor de Shovel. Ook aan de andere afspraken is opvolging gegeven. Desondanks stuur jij weer een zeer onaangename en beschuldigende mail waarin je weer van voren af aan begint en doet voorkomen alsof we jou bij voorkeur dwars willen zitten.
De grens is voor ons nu echt bereikt, de maat is vol. (…)”
3.34
Per e-mail van 9 juli 2021 heeft [verzoeker] doen schrijven dat hij als gevolg van zijn longklachten niet in [plaats4] kon werken en dat de aangeboden bescherming (mondkapje) niet afdoende is, zodat hij het werken in [plaats4] kon weigeren.
3.35
Op 15 juli 2021 heeft [verzoeker] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd over de vraag of zijn werk in [plaats4] passend is. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 23 september 2021 is onder “Gegevens uit onderzoek” als antwoord van de verzekeringsarts op de vraag of het advies van bedrijfsarts navolgbaar is, vermeld:
De adviezen van de bedrijfsarts zijn uitgebreid en zeer adequaat medisch beargumenteerd, zeer genuanceerd en zeer gespecificeerd, en volledig plausibel. Daarnáást is de beoordeling van de bedrijfsarts nog eens volledig zorgvuldig in het nog navolgend informatie bij de behandelaar opvragen en daarna weer een nieuwe spreekuurafspraak maken met de klant. Ik deel het advies van de bedrijfsarts dan ook volledig.
Vervolgens staat als “Beschouwing passendheid van het werk” vermeld:
Werknemer vind zich zelf ongeschikt voor het werken op de locatie [plaats4] . De bedrijfsarts acht werknemer geschikt voor dit werk, eventueel met een “mondkapje”. Onze verzekeringsarts acht het advies van de bedrijfsarts adequaat en navolgbaar. Omdat het voorval een medische beoordeling is en zowel de bedrijfsarts als de verzekeringsarts het werk op locatie [plaats4] geschikt vinden (eventueel met mondkapje) moet ik concluderen dat het aangeboden werk passend is.
4. De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
4.1
ROVA heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op de e-grond (verwijtbaar handelen), subsidiair op g-grond (verstoorde arbeidsverhouding), meer subsidiair op de h-grond (inhoudsloze arbeidsovereenkomst), uiterst subsidiair op de i-grond (combinatie van voorgaande redenen), een en ander zonder toekenning van een transitievergoeding, en [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
4.2
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend en primair de afwijzing van het verzoek bepleit. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, heeft hij verzocht om de toekenning van een transitievergoeding en daarbij rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn.
4.3
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 februari 2022 op de e-grond, en daarnaast ROVA veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 42.911,70 bruto. De kantonrechter heeft verder bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De verzoeken in hoger beroep

5.1
[verzoeker] verzoekt in hoger beroep - samengevat - dat het hof:
  • primair de arbeidsovereenkomst tussen ROVA en [verzoeker] herstelt met ingang van 1 februari 2022 onder het treffen van voorzieningen, waaronder het aanbieden van de functie [functie5] met vaste standplaats [plaats2] en toekenning van een bedrag gelijk aan het laatstverdiende loon ingaande 1 februari 2022, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • subsidiair ex artikel 7:683 lid 3 BW ROVA veroordeelt tot betaling van een billijke vergoeding van € 190.0000, bruto;
  • meer subsidiair ex artikel 7:671b lid 8 onder c BW ROVA veroordeelt tot betaling van een billijke vergoeding van € 147.000,- bruto;
  • in alle gevallen ROVA veroordeelt in de kosten van beide instanties.
5.2
ROVA voert verweer en concludeert primair tot bekrachtiging van de bestreden beschikking onder veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

6.De beoordeling in hoger beroep

Omvang van het hoger beroep
6.1
[verzoeker] heeft in hoger beroep
vijf beroepsgronden(‘grieven’) tegen de bestreden beschikking aangevoerd. De grieven en de daaraan verbonden vorderingen in hoger beroep leiden tot bespreking van de volgende thema’s:
- zijn de feiten volledig en juist vastgesteld?
- is er terecht ontbonden?
* zo nee, moet dan herstel van de arbeidsovereenkomst dan wel een billijke vergoeding ex artikel 7:683 lid 3 BW volgen?
* zo ja, is dan sprake van ernstig verwijtbaar handelen van ROVA, zodat aan [verzoeker] een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 9 aanhef en sub c BW moet worden toegekend?
6.2
ROVA heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de toewijzing van een transitievergoeding aan [verzoeker] , zodat dat deel van de ten overstaan van de kantonrechter gevoerde discussie aan een beoordeling in hoger beroep is onttrokken.
Vaststelling van de feiten
6.3
De
grieven 1 tot en met 4van [verzoeker] richten zich deels tegen de in zijn visie onvolledige dan wel onjuiste vaststelling van de feiten door de kantonrechter. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld en daarbij heeft betrokken wat [verzoeker] over die feiten in zijn beroepschrift heeft aangevoerd, hoeven die grieven in zoverre verder niet behandeld te worden omdat [verzoeker] daarbij geen belang meer heeft. Voor zover deze grieven en de daarop gegeven toelichting zien op de vraag of er reden was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zullen zij hierna worden besproken.
Is er terecht ontbonden op de e-grond (verwijtbaar handelen)?
6.4
Bij een verzoek om ontbinding wegens verwijtbaar handelen (of nalaten) van de werknemer moet de werkgever aannemelijk maken dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten en dat dit zodanig ernstig is dat van hem in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het moet gaan om daden of gedragingen van de werknemer waarbij sprake is van toerekenbare verwijtbaarheid in de zin van schuld aan dat handelen of nalaten. De mate van verwijtbaar handelen of nalaten is bepalend voor de vraag of sprake is van een redelijke grond voor ontbinding. Het gaat hier dus niet om onkunde of onmacht. Op de werkgever rusten de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan het verwijtbaar handelen. Deze grondslag dient geconcretiseerd en feitelijk onderbouwd te worden aan de hand van bijvoorbeeld waarschuwingsbrieven, gespreksverslagen, interne memo’s en/of e-mailberichten [2] .
6.5
De kantonrechter heeft overwogen dat uit de door ROVA overgelegde correspondentie een beeld naar voren komt van een werknemer met wie het kwaad kersen eten is, een werknemer die slecht communiceert, het werkgeversgezag tart, terugkomt op gemaakte afspraken en zich niet coöperatief en constructief opstelt waar dat wel verwacht had mogen worden. Het handelen van [verzoeker] is volgens de kantonrechter zodanig dat van ROVA in redelijkheid niet gevergd kan de worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, mede omdat [verzoeker] ondanks waarschuwingen en aanwijzingen zijn gedrag niet heeft aangepast. Volgens de kantonrechter zijn de grenzen bereikt aan wat een werkgever moet dulden van een werknemer.
6.6
[verzoeker] heeft in zijn beroepschrift bestreden dat hij verwijtbaar heeft gehandeld en heeft er zijnerzijds op gewezen hoe ROVA onjuist en onzorgvuldig met hem is omgegaan. Een en ander is volgens hem niet zodanig dat van ROVA in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hij heeft in dat verband het volgende - samengevat - opgesomd:
a. ROVA adresseerde de samenwerkingsproblemen op het [afdeling] niet goed, waardoor de situatie daar kon escaleren;
b. ROVA is met zijn verzoek tot overplaatsing onzorgvuldig en niet als een goed werkgever omgegaan door onredelijke eisen te stellen en [verzoeker] in een uitzichtloze situatie te houden;
c. ROVA is onjuist omgegaan met de belemmeringen van [verzoeker] ; ten onrechte is geen rekening gehouden met de visie van de door [verzoeker] ingeschakelde psycholoog en ten onrechte is [verzoeker] gewaarschuwd voor het niet op 8 oktober 2020 willen bezoeken van de bedrijfsarts en ten onrechte is hem daarvoor een loonstop opgelegd;
d. ROVA gaat ten onrechte af op het oordeel van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel als het gaat om het door [verzoeker] kunnen werken op de locatie [plaats4] ; de door hem ingeschakelde verzekeringsgeneeskundige is van oordeel dat niet [verzoeker] gevraagd kan worden een mondkapje te dragen; ten onrechte heeft ROVA een onderzoek naar het fijnstof op de locatie [plaats4] nagelaten;
e. ROVA heeft onvoldoende begrip voor de stressvolle situatie waarin [verzoeker] is gebracht; de irritatie en frustratie daarover maakte dat [verzoeker] het niet meer lukte om een en ander op een verstandige wijze aan te kaarten; de reactie van ROVA was echter steeds hard, terwijl zijn wens van werken in [plaats2] niet onredelijk was;
f. ten onrechte wordt geen rekening gehouden met de duur van zijn dienstverband en zijn jarenlange goed staat van dienst.
[verzoeker] heeft op basis van deze argumenten geconcludeerd dat de bijdrage van ROVA aan de ontstane situatie, de beperkingen van [verzoeker] en de aard en omvang van de organisatie van ROVA maken dat van ROVA in redelijkheid nog gevergd kan worden het dienstverband voort te zetten.
6.7
Het hof constateert allereerst dat [verzoeker] (mede) vanwege samenwerkings-problemen met zijn leidinggevende van het [afdeling] tot een verzoek tot overplaatsing is gekomen. Uit het overgelegde functioneringsverslag van 25 juni 2019 blijkt dat [verzoeker] zichzelf toen op zijn plaats zag, terwijl uit dat verslag niet blijkt van frustratie of van een noodzaak van aanpassingen in de functie van [verzoeker] als nu door hem is gesteld. Uit de stukken blijkt wel dat [verzoeker] in juni 2020 het vertrouwen in zijn leidinggevende heeft opgezegd nadat deze hem op zijn toon van communiceren had aangesproken. Dat ROVA daarna eerst heeft geprobeerd de verhoudingen te normaliseren, kan haar, anders dan [verzoeker] doet, bezwaarlijk kwalijk worden genomen.
6.8
Wat betreft de controle op zijn ziekmelding van 6 oktober 2020 geldt dat [verzoeker] onjuist heeft gehandeld en zich ten onrechte verwijtend in de richting van ROVA heeft opgesteld. Op grond van artikel 7:660a BW is een arbeidsongeschikte werknemer verplicht om mee te werken aan zijn re-integratie, in welk verband van hem kan worden gevergd te worden gezien door een bedrijfsarts. Dat maakt mogelijk dat aan de hand van de ervaren belemmeringen en beperkingen wordt vastgesteld of, en zo ja in welke mate, er mogelijkheden zijn de eigen functie of aangepaste werkzaamheden uit te voeren. Het verzoek van ROVA aan [verzoeker] om door de bedrijfsarts te laten beoordelen wat de belastbaarheid van [verzoeker] was, zeker tegen de achtergrond dat [verzoeker] een overplaatsing naar een uitvoerende functie wilde, is dan ook een terecht verzoek dat [verzoeker] niet mocht weigeren. De herhaalde weigering van [verzoeker] heeft dan ook op goede grond geleid tot een officiële waarschuwing en tot een tijdelijke loonstop, die is opgeheven nadat [verzoeker] op 13 oktober 2020 alsnog door de bedrijfsarts is gezien. Dat [verzoeker] daarbij volledig arbeidsongeschikt is beoordeeld en door de bedrijfsarts een ‘time-out’ van twee weken is geadviseerd, maakt niet, anders dan [verzoeker] meent, dat hem geen verwijt treft van zijn handelwijze op en kort na 6 oktober 2020. Het gegeven dat [verzoeker] na oktober 2020 diverse malen op de waarschuwing op dwingende en beschuldigende wijze is teruggekomen - zo heeft [verzoeker] ROVA over een en ander tijdens de mondelinge behandeling opnieuw een verwijt gemaakt - is naar het oordeel van het hof een treffend voorbeeld van het ontbreken bij [verzoeker] van ieder inzicht in zijn positie als werknemer die onder gezag van zijn werkgever staat en wat aldus van hem als werknemer mag worden gevraagd en verwacht.
6.9
De gesprekken over een overplaatsing van [verzoeker] in een uitvoerende functie zijn vervolgens uiterst moeizaam verlopen, zo blijkt uit de overgelegde verslagen en de gewisselde e-mailberichten. [verzoeker] stelde zich vanaf december 2020 op het standpunt dat hij recht had op tewerkstelling op de locatie [plaats2] , daar waar ROVA een en andermaal aan hem heeft uitgelegd dat zij daar op dat moment geen formatieve ruimte had en [verzoeker] dus vooralsnog flexibel had te zijn. Uit de verslagen blijkt verder dat [verzoeker] zich in gesprekken dan steeds liet overtuigen, waarna echter weer e-mailberichten volgden waarin [verzoeker] terugkwam op de kwestie van de locatie en daarbij een dwingende en beschuldigende toon aansloeg.
6.1
Op 8 maart 2021 is [verzoeker] zo ver gegaan dat hij een e-mailbericht aan de algemeen directeur van ROVA heeft gezonden, waarbij hij meerdere leidinggevenden alsook de bedrijfarts van onjuist gedrag beschuldigde en van schending van zijn rechten. Hoewel [verzoeker] met deze mail de grenzen van wat toelaatbaar en acceptabel bepaald heeft opgezocht, heeft ROVA - kennelijk omdat zij meende er verstandig aan te doen om de verhouding met [verzoeker] niet verder onder druk te zetten - zich onverminderd ingezet om [verzoeker] tot een acceptatie van haar voorstel te brengen. Daarbij heeft ROVA in haar antwoord van 19 maart 2021 wel duidelijk laten weten dat de grenzen van wat voor ROVA acceptabel is wel in zicht komen en dat [verzoeker] door zijn houding, gedrag en bovenal zijn manier van communiceren zijn arbeidsovereenkomst op het spel heeft gezet. Ook dat heeft [verzoeker] er niet van weerhouden het geduld van ROVA op de proef te stellen door daarna weer terug te komen op de kwestie van de standplaats.
6.11
Op 27 mei 2021 hebben ROVA en [verzoeker] - in het bijzijn van hun advocaten - opnieuw over de overplaatsing van [verzoeker] gesproken. [verzoeker] heeft er toen mee ingestemd dat hij werd geplaatst in de functie van [functie5] en dat hij als zodanig flexibel zou worden ingezet op alle Milieubrengstation-locaties in de regio IJssel-Vecht. In de daartoe opgemaakt bevestigingsbrief is verder vastgelegd dat ROVA op dat moment geen structurele ruimte beschikbaar had op de locatie [plaats2] maar dat als zulke ruimte in [plaats2] beschikbaar komt, die in lijn ligt met [verzoeker] ’ functie en werkzaamheden, deze plek aan [verzoeker] zal worden aangeboden. [verzoeker] heeft de brief waarmee een en ander werd bevestigd voor akkoord ondertekend. Daarmee werd - zo hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling bevestigd - een nieuwe start beoogd. Gezien de voorgeschiedenis en de waarschuwingen die hij eerder had ontvangen, mocht van [verzoeker] worden verwacht dat hij zich ten volle in deze flexibele (voorlopige) functie zou inzetten.
6.12
Op 27 mei 2021 hebben [verzoeker] en ROVA ook gesproken over de door [verzoeker] ervaren overlast van stuifmeel en stof op de locatie [plaats4] , zoals door hem op 2 april 2021 aan de orde is gesteld. Partijen zijn het erover eens dat zij op 27 mei 2021 hebben afgesproken dat bij werken op die locatie rekening wordt gehouden met [verzoeker] ’ beperking en dat in dat verband de bedrijfsarts om een oordeel en een advies zou worden gevraagd. In de tussentijd is op 31 mei 2021 in een gesprek de inzet van [verzoeker] als [functie5] geëvalueerd. In het daarvan opgemaakte verslag van 10 juni 2021 is vermeld dat [verzoeker] volledig inzetbaar is voor alle werkzaamheden op het milieuafvalbrengstation ( [plaats4] , [plaats1] en [plaats2] ) en bij de weegbrug ( [plaats4] en [plaats2] ), dat hij onlangs vier dagen weegbrug in [plaats4] heeft ‘gedraaid’ en dat dat goed is gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is door partijen bevestigd dat [verzoeker] in die weken ongeveer 50% van zijn arbeidstijd op de locatie [plaats2] werkzaam was en de andere 50% op de andere locaties.
6.13
De bedrijfsarts heeft vervolgens op 30 juni 2021 kenbaar gemaakt dat [verzoeker] zijns inziens de werkzaamheden op de locatie [plaats4] kon verrichten, zo nodig met gebruik van een mondmasker, onder toevoeging dat als [verzoeker] opnieuw een longtest/blaastest had ondergaan hij de resultaten daarvan met [verzoeker] wilde bespreken. In het deskundigenoordeel van het UWV van 23 september 2021 is het oordeel en het advies van de bedrijfsarts adequaat en navolgbaar geacht. Het werk in [plaats4] is daarmee voor [verzoeker] passend te achten. [verzoeker] beroept zich voor een andersluidend oordeel op een opinie van de door hem ingeschakelde commercieel verzekeringsgeneeskundige [naam7] , maar het hof heeft geen reden om diens opinie te laten prevaleren. Anders dan bij dit oordeel maakt het deskundigenoordeel inzichtelijk op welke informatie dat is gebaseerd en met wie daarover contact is geweest. De in het deskundigenoordeel aan de orde zijnde vraag was of het werk in [plaats4] passend voor [verzoeker] is - wat naar het oordeel van het hof de juiste vraag was - terwijl [naam7] alleen de vraag beantwoordt of [verzoeker] in staat is een mondkapje te dragen tijdens zijn werk. Het staat verder vast dat [naam7] tijdens zijn onderzoek geen contact heeft gehad met de bedrijfsarts, verzekeringsarts of ROVA. Kennelijk is [naam7] alleen afgegaan op informatie die door of namens [verzoeker] is verstrekt. Aan dit onderzoek van [naam7] noch aan de uitkomst daarvan kan daarom het gewicht worden toegekend zoals [verzoeker] dat graag wil. Het hof neemt daarom in navolging van het oordeel van de bedrijfsarts, bevestigd door het deskundigenoordeel, tot uitgangspunt dat het werk op de locatie [plaats4] op en omstreeks 8 juli 2021 voor [verzoeker] passend was.
6.14
Op 8 juli 2021 heeft [verzoeker] zijn visie over wat wel of niet voor hem geschikt was voorop gesteld en ROVA aangekondigd dat hij alleen nog maar op de weegbrug op de locatie [plaats2] wilde werken. In het mailbericht daarover is zijn toon opnieuw dwingend en beschuldigt [verzoeker] ROVA opnieuw, ditmaal van het creëren van een onveilige werkplek, van het overtreden van de protocollen van ROVA en het gebruiken van [verzoeker] als speelbal. Vervolgens rakelt [verzoeker] allerhande zaken op die met de afspraken van 27 mei 2021 afgedaan leken te zijn, zoals dat ROVA zou hebben geweigerd voortvarend genoeg een alternatieve functie te zoeken, dat de officiële waarschuwing van 8 oktober 2020 niet terecht is en dat de overplaatsing niet conform afspraak is gerealiseerd. Op de ochtend van 8 juli 2021 is [verzoeker] ook niet verschenen voor zijn werkzaamheden op de locatie [plaats4] , maar is hij naar de locatie [plaats2] afgereisd, kennelijk met de bedoeling om daar aan het werk te gaan. Hoewel zijn toenmalige leidinggevende [verzoeker] vervolgens uitdrukkelijk heeft verzocht alsnog op de locatie [plaats4] aan het werk te gaan, heeft [verzoeker] in de weigering daarvan volhard. Ook in het mailbericht van [verzoeker] ’ toenmalige gemachtigde van 9 juli 2021 is bij die weigering gebleven en is niet meer voorgesteld dan dat [verzoeker] passend werk doet, kennelijk op een andere locatie en niet meer op de locatie [plaats4] .
6.15
Het is dan ook goed te volgen dat ROVA, nadat op 27 mei 2021 een moeizame periode in de verhouding van partijen met diverse waarschuwingen over de houding, het gedrag en de toon van communiceren van [verzoeker] leek te zijn afgesloten, in het licht van de gebeurtenissen van 8 juli 2021 tot de conclusie kwam dat de grens was bereikt van wat zij nog van een werknemer wilde accepteren. Het is evenzo goed te volgen dat zij zich niet meer kon voorstellen dat [verzoeker] zich aan de kort tevoren gemaakte afspraken over voortzetting van de arbeidsrelatie zou houden en zich in de toekomst wel op passende wijze met haar zou communiceren. Het gedrag en de manier waarop [verzoeker] een en ander steeds verwoordde, kan niet anders dan als conflictueus worden gezien. Ook in de ontbindingsprocedure heeft [verzoeker] , zo blijkt uit de stukken, zich verwijtend en wantrouwend opgesteld, niet alleen jegens ROVA (in de persoon van [verzoeker] ’ leidinggevenden) maar ook jegens de bedrijfsarts. Ondanks expliciete vragen daarover heeft [verzoeker] daarin geen opening van betekenis laten zien. Illustratief is in dit verband dat [verzoeker] ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep kenbaar heeft gemaakt niet te willen hervatten op de locatie [plaats4] als het gaat om medewerker MBS.
6.16
[verzoeker] verwijt ROVA dat door haar toedoen de huidige situatie is ontstaan. Hij wijst in dat verband op het volgens hem onvoldoende rekening houden met zijn beperking en het onvoldoende onderzoeken van wat op de locatie [plaats4] aan fijnstof aan de orde is. [verzoeker] ziet er daarmee aan voorbij dat ROVA in beginsel had af te gaan op het advies van de bedrijfsarts, welk advies nadien ook in het deskundigenoordeel is bevestigd. De bedrijfsarts achtte op 30 juni 2021 zo’n onderzoek kennelijk niet nodig en volgens de verzekeringsgeneeskundige van het UWV heeft de bedrijfsarts in dat verband ‘voldoende zorgvuldig’ gehandeld door onder meer ‘het nog navolgend informatie bij de behandelaar opvragen en daarna weer een nieuwe spreekuurafspraak maken met de klant’ (zie rov 3.35). Er was daarmee geen voldoende (medische) reden voor de werkweigering van [verzoeker] op 8 juli 2021. Een en ander geeft al helemaal geen reden voor de daarbij gepaardgaande dwingende en beschuldigende bewoordingen en het oprakelen van afgedane zaken uit het verleden. Het voorgaande laat wel zien dat de arbeidsrelatie ten tijde van de behandeling van het verzoek tot ontbinding door de kantonrechter volledig was vastgelopen met een ontbrekend perspectief op een structurele verandering in gedrag en communicatie van [verzoeker] richting ROVA. Het langjarig bestaan van de arbeidsovereenkomst en het kennelijk tot de zomer 2020 naar voldoende tevredenheid van ROVA functioneren van [verzoeker] leggen in dat verband onvoldoende gewicht in de schaal.
6.17
De slotsom is dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht heeft ontbonden op de e-grond. De grieven 1 tot en met 5 falen ook in die zin. Dat betekent dat aan de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden hersteld dan wel of een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 BW moet worden betaald, niet kan worden toegekomen.
Is er reden voor toekenning van een billijke vergoeding?
6.18
In het geval van een ontbinding van een arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is in artikel 7:671b lid 9 aanhef en sub c BW bepaald dat een billijke vergoeding kan worden toegekend "indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever". Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld indien als gevolg van laakbaar gedrag van de werkgever een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan of als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat.
Ernstige verwijtbaarheid?
6.19
Ter onderbouwing van het volgens [verzoeker] aan ROVA te maken ernstig verwijt heeft [verzoeker] verwezen naar dezelfde argumenten die hij heeft aangevoerd voor zijn betoog dat redelijkerwijs nog van ROVA kan worden gevergd dat de arbeidsrelatie wordt voortgezet. [verzoeker] ziet er daarmee aan voorbij dat ROVA op 8 juli 2021 geconfronteerd werd met een situatie dat werken op de locatie [plaats4] voor [verzoeker] door de bedrijfsarts mogelijk werd geacht - zo nodig met een mondkapje - en dat [verzoeker] ondanks dat medisch oordeel zichzelf daartoe niet in staat achtte. Hoewel [verzoeker] nog dezelfde dag de kans is gegeven om zonder gevolgen op die weigering op de locatie [plaats4] aan het werk te gaan terug te komen, heeft hij daarin volhard. Tegelijkertijd had [verzoeker] (opnieuw) allerhande zaken uit het verleden tussen (een herstel van) een goede verhouding van partijen gesteld, wederom op een verwijtende en wantrouwende toon.
6.2
Naar de overtuiging van [verzoeker] hield ROVA in verband met het werken op de locatie [plaats4] in onvoldoende mate rekening hield met de door hem ervaren belemmering. Zoals hiervoor in rov. 6.16 is overwogen, ligt voor zijn stelling dat ROVA daaromtrent ernstig verwijtbaar heeft gehandeld geen onderbouwing in de toen beschikbare en de nadien beschikbaar gekomen medische informatie. Dat ROVA vervolgens niet deed wat [verzoeker] wilde, maakt bepaald niet dat daarmee de hoge drempel van ernstige verwijtbaarheid bij ROVA wordt gehaald.
6.21
Van een doelbewust creëren door ROVA van een conflict met [verzoeker] door het van hem vragen van een hervatting op de locatie [plaats4] is het hof dan ook niet gebleken, terwijl ROVA in het licht van de vele tussen partijen gevoerde gesprekken, de waarschuwing van 9 oktober 2020, de (tijdelijke) loonstop, de geboden cursus en coaching en de meerdere waarschuwingen om zich in andere bewoordingen te uiten, evenmin kan worden verweten - laat staan in ernstige mate - geen pogingen te hebben ondernomen om de arbeidsrelatie te normaliseren.
6.22
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof niet tot het oordeel komt dat het door [verzoeker] aan het adres van ROVA gemaakte verwijt, voor zover het al terecht is, zo ernstig is, dat eerdergenoemde hoge lat van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van ROVA wordt gehaald. Aldus is het verzoek in hoger beroep om een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 9 aanhef en sub c BW niet toewijsbaar.
proceskosten eerste aanleg
6.23
Met het stranden van de grieven is er voor het hof ook geen reden om anders te oordelen over de in de bestreden beschikking bepaalde compensatie van proceskosten. Dit betekent dat ook [verzoeker] vergeefs vraagt ROVA alsnog te veroordelen in de kosten van de procedure bij de kantonrechter.

7.De slotsom

7.1
Het hoger beroep tegen de beschikking van 23 november 2021 faalt.
7.2
Het hof zal [verzoeker] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
7.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van ROVA zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 783,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep à € 1.114,-).

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van [verzoeker] tegen de beschikking van 23 november 2021;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van ROVA vastgesteld op € 783,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking, voor zover het de hierin vermelde (proceskosten)veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.F. Boele, A.A. van Rossum en A. Elgersma, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2022.

Voetnoten

1.gepubliceerd onder ECLI:NL:RBOVE:2021:4969
2.vgl. HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:933