ECLI:NL:RBOVE:2021:4969

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
9441044 \ EJ VERZ 21-339
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen N.V. ROVA HOLDING en [verweerder]. ROVA heeft het verzoek ingediend op grond van verwijtbaar handelen van de werknemer, die sinds 1988 in dienst was. De werknemer had zich ziek gemeld en er waren meerdere signalen van ongewenst gedrag en communicatieproblemen met collega's en leidinggevenden. Ondanks eerdere gesprekken en waarschuwingen over zijn communicatiestijl, bleef de werknemer zich negatief uitlaten en terugkomen op gemaakte afspraken. De kantonrechter oordeelde dat het gedrag van de werknemer niet alleen ongepast was, maar ook het vertrouwen tussen partijen had geschaad. De rechter concludeerde dat er geen reëel uitzicht was op verbetering van de situatie en dat herplaatsing niet in de rede lag. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 februari 2022, maar de werknemer had recht op een transitievergoeding van € 42.911,70, vermeerderd met wettelijke rente, omdat zijn handelen niet als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9441044 \ EJ VERZ 21-339
Beschikking van de kantonrechter van 23 november 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
N.V. ROVA HOLDING,
gevestigd in Zwolle,
verzoekende partij, hierna te noemen ROVA,
gemachtigde: mr. M.H. van Daal,
tegen
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
verwerende partij, hierna te noemen [verweerder] ,
gemachtigde: mr. E.J. van de Bovenkamp.

1.De procedure

1.1.
ROVA heeft een verzoek ingediend strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 26 oktober 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. ROVA is verschenen, vertegenwoordigd door [A] (afdeling HR) en [B] (Manager Uitvoering), vergezeld door de gemachtigde. [verweerder] is ook verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 februari 1988 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) ROVA. Sinds 2012 vervulde [verweerder] de functie van administratief medewerker regioplanning op de afdeling Bedrijfsbureau.
2.2.
Op 24 juni 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en zijn toenmalige teamleider de heer [C] . Aanleiding voor het gesprek was de toon die [verweerder] bezigde in zijn communicatie op het werk. [C] heeft van dit gesprek een verslag opgemaakt, dat door [verweerder] is ondertekend. In het gespreksverslag is het volgende vastgelegd:
“(…)
Samenvatting/essentie van het gesprekAanleiding van het gesprek zijn opmerkingen van diverse collega’s over de toon, de aanvallende toon, die de laatste tijd geregeld door [verweerder] per telefoon, per mail of tegen collega’s zijn aangeslagen. Ik heb als Teamleider hiervan meerdere signalen ontvangen van verschillende collega’s van verschillende afdelingen. Ook [D]heeft deze signalen meerdere keren ontvangen en aan mij doorgegeven tijdens bila’s die ik 1x per 2 weken met [D] heb. Daarop vond ik het nodig in gesprek te gaan. (…)
[verweerder] reageert vaak te emotioneel, geïrriteerd, boos, en de woordenkeuze komt niet altijd prettig over voor een ander. Ook zegt [verweerder] vaak dat hij (te) druk is, dat er onderbezetting is en dat hij alles alleen moet doen, wat niet altijd het geval is. Ook al is het soms druk kun je beter prioriteiten stellen dan het zeggen. Ook hoe je het zegt kan een verschil maken en [verweerder] aangegeven dat hij moet proberen de dingen niet persoonlijk te maken, maar het professioneel te houden. Voorbeelden zijn bv afdelingen IT, Planning, KCC, Winterswijk en buitendienst. De voorbeelden heb ik met [verweerder] doorgenomen. Velen doen er inmiddels al wat lacherig over, maar ik heb aangegeven dat ik dit geen goede ontwikkeling vond. Ten eerste niet voor [verweerder] zelf, omdat je dan niet meer serieus genomen wordt en ten tweede wordt ook de afdeling Bedrijfsbureau daar op aangekeken.[verweerder] , probeer meer rust te vinden in je werk en laat je minder afleiden. Als het te druk is af en toe mag je dat ook bij mij aangeven om te kijken wat op dat moment prioriteiten heeft of wie kan bijspringen. Het is ook wel vaker gezegd en dan gaat het weer een tijd beter, maar toch gaat het na enige tijd weer de verkeerde kant op.
In het gesprek zegt [verweerder] dit zelf heel anders te zien en het rauw op zijn dak komt en het niet heeft zien aankomen. [verweerder] zegt totaal niet bewust te zijn dat hij zo overkomt [verweerder] zegt zelf dat hij juist goed in zijn vel zit en het goed gaat. Na de uitleg en voorbeelden geeft [verweerder] in eerste instantie aan dat het allemaal wel meevalt en hij het anders ziet. Ik heb [verweerder] gewezen op de beeldvorming die een ander wel heeft en dat dat dan ook zo is. [verweerder] geeft herhaaldelijk aan dat het vooral aan een ander ligt en dat die het niet goed zien. Ik heb aangegeven dat dat ook aan [verweerder] kan liggen en dat hij moet zorgen dat het beeld dat een collega van hem heeft gaat verbeteren en meer gaat overeenkomen met zijn zelfbeeld. [verweerder] gaf aan hier op te gaan letten en dat hij zich er niet van bewust is dat dit zoveel leeft bij collega’s. We hebben besproken dat zijn manier van reageren en gedrag veel met zijn directe collega’s doet en dit ten koste gaat van de werkrelatie, verbinding en beeldvorming. Doel is om het zelfbeeld zoveel mogelijk op één lijn te krijgen met het beeld wat een ander (collega) heeft van [verweerder] en om een prettige werksfeer te creëren bij iedereen.
Het viel mij op en dit is ook gedeeld in het gesprek dat er verbazing was bij de aangegeven punten. Dit moest met voorbeelden worden onderbouwd die vervolgens door [verweerder] gerelativeerd werden. Ook was er in eerste instantie weinig begrip bij de aangegeven voorbeelden en zag [verweerder] dit toch anders, ondanks dat de andere partij wel de aangegeven beleving had en daarover heeft geklaagd. Reacties van [verweerder] waren daardoor eerst geïrriteerd en in de verdediging. Ik vond het hierdoor geen prettig gesprek. [verweerder] gaf aan wel vaker zichzelf een spiegel voor te gaan houden. Ik heb aangegeven dat dit een jaar geleden ook al de afspraak was en hoe hij dit gaat doen. Hierop is afgesproken om 1x per maand te evalueren in een gesprek en zaken door te nemen waar [verweerder] tegen aan loopt.
Daarnaast is er nog gesproken over eventueel andere taken die [verweerder] zou willen. Ik heb aangegeven dat ik niet alle taken zomaar geschikt vind voor [verweerder] . Reactie van [verweerder] hierop was nogal met verbazing en was het daar niet mee eens. Ik heb wat voorbeelden gegeven inzake accuratesse en wat mij opvalt in zijn werk. Het huidige werk (taken) vind ik daarom meer bij [verweerder] passen. Er is wel besproken na de vakantie te kijken wat er wel voor mogelijkheden zijn bij een taakverdeling op de afdeling.Ook hierin verschilt het beeld wat [verweerder] van zichzelf heeft met mijn beeld hoe ik het zie.
Afgesproken is dit ook te evalueren tijdens de komende gesprekken die we 1x per maand gaan houden.
Welke afspraken zijn er gemaakt?Afspraken zijn:- Contact met andere afdelingen (bv KCC, Planning) uitbouwen en optimaliseren- Rustiger werken en meer zelf controle- Mocht het na evaluatie nodig zijn en gewenst dan gaan we bij P&O informeren naar mogelijkheden om hiervoor een training/cursus voor te gaan aanbieden- Periodiek (1x per maand) in gesprek. Eventueel iemand uitnodigen om eens in gesprek te gaan.- Doel is een professionaliteit slag te maken en dit ook uit te stralen naar de andere afdelingen en collega’s en te voldoen aan de gewenste omgangsnormen binnen ROVA- Bekijken welke andere taken op de afdeling bij [verweerder] passen. Dit gaan we na de zomervakantie in september met de afdeling doornemen.(…)”
2.3.
[verweerder] heeft in een ongedateerde brief uitgebreid op het gespreksverslag gereageerd. [verweerder] beschuldigt [C] hierbij -onder meer- van stemmingmakerij, [C] trekt collega’s voor, en hij beschuldigt [C] ervan dat hij [verweerder] blijkens zijn verslag geen wenselijke collega vindt en dat hij [verweerder] klein houdt en schoffeert.
2.4.
Bij e-mail van 12 augustus 2020 heeft [verweerder] de heren [B] (Manager Uitvoering), hierna ook [B] genoemd, en [D] (Regiomanager Inzameling & Riool IJssel-Vecht), hierna ook [D] genoemd, beiden tevens leidinggevenden van [C] , meegedeeld dat hij niet meer werkzaam wil zijn op de afdeling Bedrijfsbureau, mede omdat hij vindt dat hij de speelbal van de afdeling is geworden. In zijn e-mail heeft [verweerder] verzocht om ander werk binnen ROVA. In reactie hierop heeft [D] [verweerder] gevraagd om zijn verzoek tot ander werk nader te onderbouwen. In een e-mail van 17 augustus 2020 heeft [verweerder] gereageerd. Hij heeft hierbij onder meer bericht dat de hoofdreden voor zijn verzoek is dat de werkverhouding door toedoen van [C] ernstig is verstoord.
2.5.
Op 17 en 18 augustus 2020 zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan. ROVA had als inzet het verbeteren van de vertrouwensband tussen [verweerder] en [C] . ROVA heeft daartoe vervolgens een externe coach/bedrijfsmaatschappelijk werker ingeschakeld. Ook heeft ROVA [verweerder] een cursus aangeboden, met als doel bewustwording te creëren van zijn rol in zijn omgeving en van de effecten van zijn gedrag op anderen. [verweerder] heeft de cursus succesvol doorlopen.
2.6.
Op 6 oktober 2020 heeft [verweerder] zich ziek gemeld. [D] heeft toen op dezelfde dag in overleg met [verweerder] een afspraak gepland bij de bedrijfsarts voor de volgende dag.
2.7.
Bij e-mail van 6 oktober 2020 (17:45 uur) heeft [verweerder] aan [D] het volgende geschreven:
“(…)
Bij deze wil ik de afspraak morgen met de bedrijfsarts cancelen.Je bent weer veel te snel, deze wil ik in een later stadium wel voeren. Je gunt mij eerst rust. Op aanraden van mij huisarts, zeker 2 weken. En pak de gesprekken met de psycholoog weer op.Jij en PZ zijn nog nooit terug gekomen op de bevindingen van [X](de externe coach, toevoeging kantonrechter)
. Ook op de afdeling komt er geen oplossing, die zij heeft aangedragen. Ik heb donderdag een gesprek met [X] . De cursus blijf ik volgen, het maakt mij alleen maar sterker en de onkunde van andere komen aan het licht.
(…)”
2.8.
Bij e-mail van 6 oktober 2020 (19:35) heeft [D] op de voormelde e-mail van [verweerder] gereageerd. Hij heeft bericht:
“Ik heb je mail gelezen. Ik vind de toon van je mail niet prettig. We hebben allerlei middelen ingezet om van beide kanten ondersteuning aan te bieden.
We hebben vandaag Telefonisch afgesproken dat je je morgen zult melden bij de bedrijfsarts om 8.30 uur. Hier heb ik om gevraagd omdat we vanuit de werkgever graag willen weten wat je belastbaarheid is. De huisarts maakt een inschatting maar de bedrijfsarts maakt deze vanuit de werkgeverskant en komt met en advies naar ons.
[verweerder] omdat je een arbeidsovereenkomst met Rova hebt, ben je verplicht om hier gehoor aan te geven, volgens de Reglementen die bij Rova gelden.
Ik verwacht dan ook dat je je morgen zult melden.”
2.9.
Op 7 oktober 2020 heeft [verweerder] zich niet gemeld bij de bedrijfsarts.
2.10. Bij brief van 9 oktober 2020 heeft [D] aan [verweerder] het volgende geschreven:
“(…)
Zoals in eerdere berichtgeving al aangekondigd, ontvang je hierbij een officiële waarschuwing. In deze brief leg ik uit waarom ik deze beslissing heb genomen. Daarnaast wordt met ingang van 8 oktober 2020 jouw loon opgeschort omdat jij je weigert te melden bij de bedrijfsarts na herhaaldelijk verzoek van ROVA.
ToelichtingMedio augustus 2020 heb je een brief aan mij gestuurd waarin je aangeeft niet meer lekker in je vel te zitten binnen je functie en het team. We zijn vlak daarna met elkaar in gesprek gegaan hierover. Hieruit kwam onder andere naar voren dat de band met jouw leidinggevende en het team niet optimaal is. Wij hebben de bedrijfsmaatschappelijk werker/coach in geschakeld om samen met jou en je leidinggevende te werken aan het verbeteren van jullie band. In dat kader zijn er verschillende gesprekken gevoerd en ben je ook gestart met een training die je daarbij helpt.
Afgelopen dinsdag 6 oktober heb jij je ziekgemeld bij je leidinggevende. Diezelfde dag heb ik telefonisch contact met jou gehad. Je vertelde dat je bij de huisarts geweest bent die je adviseerde om twee weken rust te nemen. Ik vind het vervelend om te horen dat het niet goed met je gaat. Gezien bovenstaande situatie heb ik je gevraagd om ook bij de bedrijfsarts langs te gaan. ROVA wil namelijk dat dat je zo goed mogelijk begeleid wordt en spoedig herstelt bij uitval. De bedrijfsarts maakt een inschatting van jouw belastbaarheid als het gaat om werk en adviseert ROVA daarover. Dit is een andere invalshoek dan die van een huisarts.Dinsdagmiddag hebben we telefonisch afgesproken dat je zo snel mogelijk naar de bedrijfsarts gaat. Het is ons gelukt om je de volgende dag direct om 08:30 uur nog in te plannen.
Echter, aan het begin van de avond heb jij per mail deze afspraak geannuleerd. Je zegt in deze mail dat je rust nodig hebt en daarom niet direct naar de bedrijfsarts gaat. Je doet dit echter op een dusdanig dwingende en aanvallende toon, dat je daarmee de ruimte voor een gesprek of overleg weg neemt. Dit is niet de manier waarop we met elkaar communiceren bij ROVA. Ik heb gereageerd op jouw mail dat we dit niet hebben afgesproken en ik je alsnog de volgende ochtend bij de bedrijfsarts verwacht. Bovendien heb ik je gewezen op je plicht als werknemer en de geldende protocollen bij ROVA. Helaas ben je niet op de afspraak verschenen.
Op woensdag 7 oktober heb ik je gebeld om te vragen waarom je niet bent verschenen op je afspraak. Je zegt rust nodig te hebben en daarom niet naar de bedrijfsarts te zijn geweest. Je hebt mijn reactie op jouw mail niet gezien. Ondanks mijn uitleg waarom wij je oproepen bij de bedrijfsarts, blijf je bij je standpunt.
Officiële waarschuwingDoordat je zonder enige vorm van overleg zelf besluit om niet naar de afspraak met de bedrijfsarts te gaan, overtreedt je de bedrijfsprotocollen van ROVA. Deze zijn voor alle medewerkers toegankelijk via intranet. Bovendien heb ik je nog persoonlijk gewezen in mijn reactie op jouw mail. Daarbij vind ik jouw wijze van communiceren dwingend en onprettig. Dit gedrag is ongewenst en onacceptabel. Hiervoor ontvang jeeen officiële waarschuwing. Dit heb ik jouw op woensdag 7 oktober al laten weten.
Op donderdag 8 oktober heb ik je kort telefonisch gesproken. We spraken af dat de bedrijfsarts je diezelfde middag na 14:00 uur zou bellen om alsnog de inschatting te kunnen maken. Je hebt hiermee ingestemd. Helaas heb jij wederom zelf besloten om de telefoon niet op te nemen. De bedrijfsarts heeft tussen 14:00 en 15:00 uur drie pogingen gedaan je te bereiken, maar kreeg geen gehoor. Hij heeft een voicemailbericht ingesproken en tot 16:30 uur gewacht op jouw reactie.Daarna heeft jouw partner contact met mij gezocht en op dwingende toon verzocht je met rust te laten omdat je niet in staat bent om in enige vorm in contact te staan met je werk. Je partner heeft aangegeven dat je een conflict situatie ervaart op het werk.
Loon opschortenOmdat je herhaaldelijk weigert om gehoor te geven aan de oproep van de bedrijfsarts, zijn wij als werkgever niet in staat om vast te stellen of je daadwerkelijk arbeidsongeschikt bent. Dit is tegen de wet. Daarom schorten wij per 8 oktober 2020 jouw loon op. (…)
Ik verwacht van jou dat jij je houdt aan de afspraken die we maken en de geldende regels binnen ROVA naleeft. Als er iets is waar je het niet mee eens bent, dan kunnen we hier gewoon over praten. Door op een opbouwende manier met elkaar in gesprek te gaan is er ook ruimte voor uitleg, begrip en een oplossing. Door de toon van jouw communicatie is dit niet gelukt en dat is jammer. Hierdoor ontstaat negatieve spanning, daar heeft niemand baat bij.
(…)”
2.11.
Op 28 oktober 2020 stond een consult met de bedrijfsarts gepland. De avond daarvoor heeft [verweerder] aan onder andere [D] en [A] , werkzaam op de afdeling HR bij ROVA, het volgende meegedeeld:
“(…)
Morgen zal ik verschijnen bij de bedrijfsarts, als dit weer uitdraait op een karaktermoord aangevoerd door partijen vanuit de ROVA. Vraag ik hierbij al een second opinion aan. (…) Graag wil ik een deskundig oordeel van een UWV arts, deze is onafhankelijk. (…)
Na mijn bezoek aan drs. [Y] , sta ik niet open voor een gesprek met PZ en [D] . Heb nog geen uitnodiging ontvangen, dus wil zeker niet morgen voor een blok komen te staan. Dit gesprek zal dan zeker moeten wachten na het deskundige oordeel van de UWV arts. Na zijn oordeel zal ik openstaan voor een gesprek en zal dan niet alleen komen. Ook zou er een verslag moeten komen van dat gesprek, en deze wordt eerst goed gelezen en dan voor akkoord worden getekend.(…)”2.12. Bij brief van 29 oktober 2020 heeft [D] gereageerd op de e-mail van [verweerder] . [D] schrijft onder meer het volgende:
“(…)
Deze manier van communiceren doet de onderlinge verhouding geen goed. Het houdt ons weg van een constructief gesprek en zo komen we niet tot een oplossing. Ik heb je hier nu al meerdere keren op aangesproken, maar ik zie hierin geen verandering.
Hierbij wil ik je nogmaals heel duidelijk maken dat ik de toon van jouw communicatie onacceptabel en niet passend vind bij de kernwaarden van ROVA. Met klem verzoek ik je om op een open, vriendelijke en opbouwende manier te communiceren zodat we kunnen werken aan een oplossing.
(…)”
2.13.
Op 5 november 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [D] , [A] , [verweerder] en zijn partner. In het opgemaakte gespreksverslag is – onder meer – het volgende opgenomen:
“(…)
Tot slot komt de wijze van communicatie ter sprake tussen jou en ROVA. Je vindt het onprettig om waarschuwingen van ROVA te ontvangen. In de brieven die je hebt ontvangen is een aantal keer benoemd dat de toon van jouw e-mails zeer onprettig en je je dient te houden aan de protocollen van ROVA. Uitgesproken is dat we op normale en opbouwende manier met elkaar communiceren, bij voorkeur in een gesprek.
(…) ”
2.14.
In vervolg op het gesprek van 5 november 2020 heeft er op 27 november 2020 een gesprek plaatsgevonden tussen [B] , [A] , [verweerder] en zijn partner. In dat gesprek heeft [verweerder] aangegeven dat hij liever nier terug gaat naar zijn functie op de afdeling Bedrijfsbureau. Partijen hebben toen onder meer gesproken over de wens van [verweerder] om overgeplaatst te worden naar de functie van Medewerker weegbrug/ milieubrengstation (MBS). ROVA heeft zich toen bereid verklaard mee te willen werken aan een dergelijke functie in de uitvoering. ROVA heeft vervolgens [verweerder] bij brief van 30 november 2020 een overplaatsingsvoorstel gedaan, inhoudende dat hij drie dagen in de week in de vestiging in Raalte aan de slag kon in de functie van Medewerker weegbrug/MBS, waarbij van [verweerder] tevens werd verlangd dat hij voor de overige twee werkdagen flexibel inzetbaar zou op de andere locaties in de regio IJsselvecht en dat hij - volgens rooster - op de zaterdag zou werken.
2.15.
Op 4 december 2020 is over het door ROVA gedane overplaatsingsvoorstel doorgepraat met [verweerder] , waarna door ROVA bij brief van 11 december 2020 een concreet overplaatsingsvoorstel is gedaan.
2.16.
Op de voormelde brief van 11 december 2020 heeft [verweerder] bij e-mail van 17 december 2020 gereageerd. Daarbij laat hij weten, kort samengevat, dat hij zich niet (volledig) kan vinden in het overplaatsingsvoorstel. Met name is hij het niet eens met de functiebenaming en hij wil dat zijn standplaats Zwolle zal worden en dat dit dus niet zijn “voorlopige” standplaats zal zijn (zoals voorgesteld door ROVA).
2.17.
Bij brief van 28 december 2020 heeft ROVA op de voormelde e-mail van 17 december 2020 gereageerd. ROVA heeft daarbij laten weten, kort gezegd, teleurgesteld te zijn in de reactie van [verweerder] , omdat het volgens ROVA een zeer coulant voorstel is met vel begrip en aandacht voor de situatie en [verweerder] als persoon. Verder heeft ROVA uitgebreid uiteengezet waarom zij bij haar voorstel van 11 december 2020 blijft. Ook heeft zij laten weten dat zij de toon van [verweerder] ’ reactie op de voorgestelde standplaats niet passend vindt en dat dit niet de manier is waarop binnen ROVA met elkaar omgegaan wordt.
2.18.
Op 19 januari 2021 hebben partijen opnieuw met elkaar gesproken over de mogelijke overplaatsing van [verweerder] . In dat gesprek (bevestigd door ROVA bij schrijven van 19 januari 2021) heeft ROVA [verweerder] opnieuw uitgelegd waarom zij blijft bij haar op 11 december 2020 gedane overplaatsingsvoorstel. Zij heeft [verweerder] toen voor de keuze gesteld dat voorstel te aanvaarden dan wel een traject in te gaan waarin aangestuurd wordt op terugkeer van [verweerder] in zijn functie op het Bedrijfsbureau.
2.19.
Bij e-mail van 25 januari 2021 heeft [verweerder] op het schrijven van 19 januari 2021 uitgebreid gereageerd. Hij heeft daarbij te kennen gegeven zich nog steeds niet te kunnen vinden in het overplaatsingsvoorstel.
2.20.
Op de e-mail van 25 januari 2021 heeft ROVA gereageerd bij schrijven van 25 januari 2021. Zij heeft daarbij onder meer bericht dat [verweerder] zaken anders interpreteert dan zij bedoeld zijn en dat er onwaarheden in zijn e-mail staan. Ook heeft zij laten weten dat de toon van zijn e-mail niet passend is bij de manier waarop binnen ROVA gecommuniceerd wordt, dat dit al vaker benoemd is en dat zij dit niet oké vindt en dat dit niet conform de afspraak is. Tevens heeft zij [verweerder] daarbij uitgenodigd voor een gesprek om hem dan voor de laatste keer te vragen of hij al dan niet akkoord gaat met het voorstel van 11 december 2020.
2.21.
Laatstgemeld gesprek heeft vervolgens plaatsgevonden op 5 februari 2021. Partijen zijn toen overeengekomen dat [verweerder] per 1 februari 2021 wordt overgeplaatst naar de functie van Medewerker Weegbrug. Ook is toen overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder hij zou worden overgeplaatst. [verweerder] is vervolgens verzocht de betreffende door ROVA bij brief van 11 februari 2021 (hierna: de overplaatsingsbrief) schriftelijk vastgelegde afspraken te ondertekenen.
2.22.
Op de overplaatsingsbrief heeft [verweerder] vervolgens gereageerd bij e-mail van 25 februari 2021. Daarbij heeft hij onder meer bericht dat volgens hem de planning niet aansluit op de op 5 februari 2021 gemaakte en in de overplaatsingsbrief neergelegde afspraken. Hij heeft de overplaatsingsbrief toen niet ondertekend retour gestuurd.
2.23.
Op de e-mail van 25 februari 2021 heeft ROVA gereageerd bij e-mail van 26 februari 2021. ROVA heeft hem opnieuw verzocht de overplaatsingsbrief te ondertekenen. Bij e-mail van 3 maart 2021 heeft ROVA hem daar weer om verzocht. In die e-mail, houdende een korte samenvatting van een op 2 maart 2021 gevoerd evaluatiegesprek met [verweerder] , staat onder meer dat [verweerder] in dat gesprek had aangegeven dat de door hem ondertekende overplaatsingsbrief er aan kwam.
2.24.
[verweerder] heeft zich vervolgens bij een uitgebreide e-mail van 8 maart 2021 gericht tot de algemeen directeur van ROVA, de heer [E] . [verweerder] heeft daarbij uitgebreid verslag gedaan van zijn beleving van alle gebeurtenissen op het bedrijfsbureau en van die rondom het maken van de afspraken met betrekking tot zijn overplaatsing. Hij laat zich daarbij, kort gezegd, negatief uit over [C] , [D] en [A] en ook de bedrijfsarts. Hij vindt dat hij speelbal is geworden en dat zijn rechten regelmatig zijn geschonden. Hij bericht verder onder meer dat de overplaatsingsbrief niet vooraf met hem is afgestemd. Hij bericht dat hij aan zijn verplichtingen voldoet en dat hij zich gedraagt naar de waarden en normen van ROVA. Hij wil dat ROVA dat nu ook gaat doen en vraagt [E] om de afspraken van 5 februari 2021 op diverse onderdelen aan te passen. Over de voormalige directeur van ROVA, de heer [F] , bericht [verweerder] : “
De heer [F] heeft vijf jaren geleden de Rova verlaten, maar zjn persoonlijke streken t.o.v. medewerkers heeft de ROVA nog niet verlaten. (…) Sommige teamleiders en managers maken nog steeds gebruik van zijn techniek”.
2.25.
[E] voornoemd is op 12 maart 2021 een gesprek aangegaan met [verweerder] . Daarvan heeft [E] verslag gedaan aan [A] . Naar aanleiding van dat verslag heeft [A] [verweerder] bij e-mail van 12 maart 2021 bericht dat zij begrepen had van [E] dat [verweerder] uiterlijk 15 maart 2021 de overplaatsingsbrief zou tekenen. [A] heeft [verweerder] bij die e-mail daarom verzocht die overplaatsingsbrief te tekenen. Daarop heeft [verweerder] bij e-mail van 15 maart 20201 gereageerd. Kort gezegd, bericht hij dat hij de overplaatsingsbrief niet zal tekenen, omdat hij het niet eens is met de daarin neergelegde afspraken. Hij laat weten dat de overplaatsingsbrief op vijf punten moet worden aangepast.
2.26.
Bij brief van 18 maart 2021 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [verweerder] aan ROVA bericht dat de vastlegging van de overplaatsingsvoorwaarden in de brief van 11 februari 2021 niet overeenkomt met hetgeen op 5 februari 2021 is afgesproken.
2.27.
Naar aanleiding van de brief van 18 maart 2021 heeft [E] voornoemd zich bij brief van 19 maart 2021 tot [verweerder] gewend. Kort gezegd, heeft hij in die brief laten weten dat de in de overplaatsingsbrief neergelegde voorwaarden na diverse gesprekken met [verweerder] zijn overeengekomen, dat ROVA hem houdt aan de betreffende afspraken, dat hij de overplaatsingsbrief dient te tekenen, uiterlijk 24 maart 2021, en dat er anders mogelijk ontslag zal volgen. In die brief legt [E] ook uit waarom hij het niet eens met de door [verweerder] gestelde eisen. Teven bericht [E] het volgende:
“Daarbij moet het volgende ons van het hart. Al eerder hebben wij je erop moeten wijzen dat de manier waarop je zaken aankaart niet past bij de kernwaarden waarop we bij ROVA met elkaar omgaan. Hier ben je al vaker op aangesproken door [D] , door [B] en onlangs ook door mij. Ook nu weer gebeurt hetzelfde. Zo blijf je eerder gemaakte afspraken ter discussie stellen, geef je een eigen draai aan de gemaakte afspraken en zeg je vervolgens dat anderen zich hier niet aan houden, zeg je recht te hebben op zaken waar je geen recht op hebt, eis je aanpassing van de afspraken, doe je zeer negatieve en beschadigende uitspraken over twee van jouw directe collega’s en beweer je dat je wordt “weggezet als een uitzendkracht en gedumpt buiten Zwolle”. Ook laat jij je negatief uit over collega’s die voor jou een oplossing proberen te zoeken en druk zijn om de zaken voor jou zo goed mogelijk in te regelen. Je ventileert je mening in lange e-mails met een negatieve tone of voice. Bovendien ontvangen wij vanuit de organisatie verschillende signalen dat jij je negatief uitlaat over de gang van zaken ten overstaan van collega’s en hen daarmee negatief beïnvloedt. We horen zelfs dat jouw partner onze medewerkers op straat aanspreekt over jouw situatie.
Dit is voor ons niet langer acceptabel. Wij hebben heel veel tijd en energie gestoken in het vinden van een goede oplossing voor de problemen die zijn ontstaan op het Bedrijfsbureau. Daarbij wijzen wij niemand als schuldige aan, maar zochten we naar een manier waarop jij, zoals je steeds vroeg, op een voor jou fijne manier je 40 jaar bij ROVA kunt volmaken. Alle acties van ROVA zijn hierin gericht geweest op de voortzetting van een duurzame samenwerking voor nu en de toekomst. We zijn hierin geduldig en coulant geweest en we hebben je een meer dan redelijke aanbieding gedaan. Door de manier waarop jij nu (weer) reageert op de vastlegging van een heel vaak besproken overplaatsing zet je die laatste acht jaren echt op het spel. We verzoeken je dan ook met klem om hier per direct mee te stoppen. Dit gedrag is niet ROVA-waardig, zeer oncollegiaal en het doet het onderlinge vertrouwen geen goed.
Jouw acties dragen op deze manier echt niet bij aan een duurzame samenwerking. Door jouw negatieve uitingen en het steeds opnieuw ter discussie stellen van de gemaakte afspraken, komen we niet verder en wordt het onderlinge vertrouwen steeds meer geschaad. De oplossing waar we samen al zo lang naar op zoek zijn komt daardoor meer uit zicht in plaats van dichterbij.
Dit kan niet zo doorgaan, er moet een einde komen aan deze situatie zodat we allemaal weer vooruit kunnen. Ons voorstel is en blijft zoals beschreven in de overplaatsingsbrief en de uitleg die daaraan moet worden gegeven. Dat hebben we ook in deze brief beschreven als reactie op jouw opmerkingen”.
2.28.
Bij e-mail van 23 maart 2021 heeft [verweerder] de door hem getekende overplaatsingsbrief naar ROVA gestuurd. Daarbij heeft hij bijlagen gevoegd, met het verzoek om die aan die brief toe te voegen. Ook heeft hij daarin doorgestreept dat zijn standplaats voorlopig Zwolle is. Daardoor staat er dat zijn standplaats Zwolle is.
2.29.
Bij brief van 26 maart 2021 heeft ROVA aan [verweerder] bericht, kort gezegd, dat zij de voormelde doorstreping niet accepteert. Zij heeft daarbij de gemaakte overplaatsingsafspraken opnieuw uiteengezet en [verweerder] verzocht die brief van 26 maart 2021 ondertekend te retourneren.
2.30.
[verweerder] heeft de brief van 26 maart 2021 getekend aan ROVA teruggestuurd, zij het onder de vermelding “
onder protest”op het punt van de standplaatsbepaling en onder verwijzing naar “
de voorliggende correspondentie”.
2.31.
.31. Na 26 maart 2021 is er tussen (de gemachtigden van) [verweerder] en ROVA in correspondentie gedebatteerd over de standplaats van [verweerder] voor wat betreft zijn nieuwe (overplaatsings)functie. Volgens de gemachtigde van [verweerder] zou er formatieruimte zijn in Zwolle, zodat zijn standplaats Zwolle zou kunnen worden. Volgens ROVA was die formatieruimte er niet en kon zijn standplaats daarom slechts “voorlopig” Zwolle zijn. Op 27 mei 2021 is in een bespreking uiteindelijk overeenstemming bereikt over die standplaats en heeft [verweerder] de toen opnieuw schriftelijk vastgelegde voorwaarden waaronder hij zijn nieuwe functie Medewerker weegbrug zou gaan invullen, ondertekend.
2.32.
Vóór 27 mei 2021, namelijk vanaf medio december 2020 had [verweerder] in het kader van zijn reïntegratie al gedeeltelijk werkzaamheden opgepakt op het milieubrenstation MBS Zwolle. Vanaf 18 januari 2021 is hij weer volledig gaan werken. Hij werkte toen gedeeltelijk op de weegbrug van MBS Zwolle en gedeeltelijk op de weegbrug van MBS Bovenveld. In een evaluatiegesprek op 2 april 2021 heeft hij gemeld dat hij in Bovenveld last heeft van stuifmeel en zand, voornamelijk bij langdurige droogte, en dat dit op zijn longen slaat. ROVA heeft daarom (zoals door ROVA ook was toegezegd in het voormelde gesprek van 27 mei 2021) de bedrijfsarts gevraagd te onderzoeken in hoeverre de werkzaamheden op MBS Bovenveld voor [verweerder] belastend zijn en of deze aangepast moeten worden. In een terugkoppelingsverslag van 30 juni 2021 heeft de bedrijfsarts daarover bericht: “
Wat betreft de gevoeligheid van betrokken voor het werken in een stoffige werkomgeving,
volstaat het op dit moment om wanneer deze situatie zich voordoet gebruik te maken van een mondmasker (FFP2) dan wel een P3-masker. Zodra betrokkene opnieuw een “longfunctie” heeft geblazen maakt hij via de HR-afdeling een afspraak met de bedrijfsarts om de uitkomsten daarvan te bespreken”.
2.33.
Bij e-mail van 8 juli 2021 (00:14 uur) heeft [verweerder] het volgende aan ROVA medegedeeld:
“(…)
Jullie gaan je nu houden aan de 3e overplaatsing van 27 mei 2021. De certificaten gaan met spoed geregeld worden. De planning wordt aangepast naar medewerker Weegbrug in Zwolle. Mijn flexibiliteit houd even op.
(…)
De eis van drs. [Y] een blaastest en mondkapje. Is niet akkoord. Hij, [D] en jullie 2 zorgen nu al maanden voor een onveilige werkplek, situatie en stress!!!! [A] en [D] hebben van dag 1, stress veroorzaakt, door geen passende nieuw functie te zoeken binnen de Rova. De officiële waarschuwing was niet terecht, zie mail 8 okt 2020. Deze zegt genoeg! Vanaf jan 2021 hebben zij gezorgd dat de overplaatsing niet volgens afspraak tussen mij en [B] werd gerealiseerd. Ook de gesprekken “in gesprek” met de afdeling BB hebben zij verziekt, door het elke keer het anders te stellen.
[G], leidinggevende van [verweerder] , toevoeging kantonrechter)
, morgen sta ik aan je bureau en ik zit op de weegbrug in Zwolle. Hou je aan de 3e overplaatsing. Ik geef je een keuze, je mag mij ook bij [H] onder het kopje “opleiding shovel plaatsen”.(…)
De protocollen van de Rova zijn met voeten getreden door [A] , [D] , [C] , [K] en [E] en ook jij [G] .Ik ben niet langer jullie speelbal, jullie gaan je houden wat er in de 3e overplaatsing staat.
(…)”2.34. In de ochtend van 8 juli 2021 heeft [verweerder] aan zijn leidinggevende [G] medegedeeld dat hij weigerde om die dag naar MBS Bovenveld te gaan, omdat hij het niet eens was met het advies van de bedrijfsarts om daar een mondkapje te dragen. [G] heeft na intern overleg [verweerder] toen de keuze voorgehouden om alsnog naar MBS Bovenveld te gaan, in welk geval het voorval zou worden vergeten, dan wel om niet naar MBS Bovenveld te gaan, in welk geval ROVA zou concluderen dat hij weigerde zijn werkzaamheden te verrichten. [verweerder] heeft toen medegedeeld dat hij weigerde naar MBS Bovenveld te gaan en is toen huiswaarts gekeerd. Hierop heeft ROVA [verweerder] bij brief van [E] van 8 juli 2021 voor onbepaalde tijd geschorst.
2.35.
In de voormelde brief van 8 juli 2021 heeft [E] aan [verweerder] verder onder meer bericht:
“(…)
Op 8 juli 2021 om 00:14 uur hebben wij een email van jou ontvangen over hoe de afspraken worden opgevolgd. Je geeft hierin aan dat ROVA de afspraken niet nakomt. De woorden (“tone of voice”) van jouw email zijn wederom onaangenaam dwingend en beschuldigend. Op deze onplezierige tone of voice ben je nu al meerdere keren aangesproken, echter blijf jij op deze onprettige manier communiceren. Voor ons als werkgever is dat niet langer acceptabel, vooral niet omdat we op 27 mei met elkaar om tafel hebben gezeten en in goede harmonie afspraken hebben gemaakt (en getekend) over jouw inzet bij ROVA. Daarmee konden we eindelijk een lange periode van moeizame discussie afsluiten. Maar in de mail van vannacht begin je weer gewoon opnieuw.
In jouw mail geef je ook aan dat je niet op locatie Bovenveld wilt werken omdat dit geen veilige werkplek zou zijn. We hebben dit door de bedrijfsarts laten beoordelen (omdat we hadden afgesproken dat we rekening zouden houden met je beperkingen voor het werken daar) en hij geeft het advies dat je met de juiste beschermingsmiddelen wel aan het werk kunt op locatie Bovenveld.
Op 8 juli 2021 stond je ingepland op locatie Bovenveld, echter heb jij s’ochtends in Zwolle gewacht tot leidinggevende [G] aanwezig was. Ook heb je op dat moment aangegeven dat je niet gaat werken op locatie Bovenveld. Je weigerde dat ook wanneer wij jou van juiste beschermingsmiddelen zouden voorzien. [G] heeft je verzocht om alsnog naar Bovenveld te gaan en het werk te hervatten. Dat heb je niet gedaan, in plaats daarvan ben je naar huis gegaan.
Het beeld wat jij schetst over het niet nakomen van de afspraken wordt door ons niet herkend. We hebben volgens afspraak de bedrijfsarts ingeschakeld en je bent volgens afspraak gestart aan de interne opleiding voor de Shovel. Ook aan de andere afspraken is opvolging gegeven. Desondanks stuur jij weer een zeer onaangename en beschuldigende mail waarin je weer van voren af aan begint en doet voorkomen alsof we jou bij voorkeur dwars willen zitten.
De grens is voor ons nu echt bereikt, de maat is vol.
(…)”
2.36.
Bij e-mail van 9 juli 2021 heeft [verweerder] bij monde van zijn huidige gemachtigde geschreven dat hij als gevolg van zijn longklachten niet in Bovenveld kon werken en dat de aangeboden bescherming (mondkapje) niet afdoende is, zodat hij het werken in Bovenveld kon weigeren.
2.37.
Op 15 juli 2021 heeft [verweerder] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd over de vraag of het werk van [verweerder] passend is. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 23 september 2021 staat onder meer vermeld:
Werknemer vind zich zelf ongeschikt voor het werken op de locatie Bovenveld. De bedrijfsarts acht werknemer geschikt voor dit werk, eventueel met een “mondkapje”. Onze verzekeringsarts acht het advies van de bedrijfsarts adequaat en navolgbaar. Omdat het voorval een medische beoordeling is en zowel de bedrijfsarts als de verzekeringsarts het werk op locatie Bovenveld geschikt vinden (eventueel met mondkapje) moet ik concluderen dat het aangeboden werk passend is.

3.Het verzoek

3.1.
ROVA verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, Burgerlijk Wetboek (BW). Subsidiair verzoekt ROVA ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond), meer subsidiair wegens overige redenen (de h-grond) en uiterst subsidiair vanwege een combinatie van omstandigheden die zodanig zijn dat van ROVA redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de i-grond).
3.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. [verweerder] verzoekt – in het geval de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden – veroordeling van ROVA tot betaling van de transitievergoeding van € 42.911,70, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ontbinding arbeidsovereenkomst

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Op 16 september 2021 heeft [verweerder] zich ziek gemeld. Het opzegverbod als bedoeld in artikel 7:671b lid 6 BW staat echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de ziekte van [verweerder] . Het verzoek is immers (mede) gebaseerd op verwijtbaar handelen en dat staat los van de ongeschiktheid wegens ziekte.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
4.4.
ROVA stelt dat de redelijke grond voor ontbinding primair is gelegen in verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerder] (de e-grond). Bij de ontslaggrond verwijtbaar handelen gaat het om een werknemer die op zichzelf de vaardigheden bezit om het werk te verrichten en ook aan de redelijke instructies van de werkgever kan voldoen, maar dat om hem moverende redenen (anders dan wegens ziekte) niet wil. Het is bij deze ontslaggrond dus geen kwestie van niet kunnen (disfunctioneren= d-grond) maar van niet willen. Uit het dossier, in het bijzonder uit de door ROVA overgelegde correspondentie komt een beeld naar voren van een werknemer met wie het kwaad kersen eten is. Een werknemer die slecht communiceert, het werkgeversgezag tart, terug komt op gemaakte afspraken en zich niet coöperatief en constructief opstelt waar dat wel verwacht had mogen worden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
ROVA heeft in het verzoekschrift uitgebreid beschreven en naar het oordeel van de kantonrechter met overvloedige correspondentie genoegzaam onderbouwd dat de wijze van communiceren en de houding en het gedrag van [verweerder] sinds juni 2020 niet door de beugel kunnen. Daarbij gaat het met name om de aanvallende, beschuldigende en dwingende toon die [verweerder] aanslaat in zijn communicatie met collega’s, in het bijzonder ook met zijn leidinggevenden. [C] , de toenmalige teamleider van [verweerder] , ontving signalen hierover van de directe collega’s van [verweerder] . Op 24 juni 2020 is [C] hierover met [verweerder] in gesprek gegaan, waarbij zij afspraken hebben gemaakt over de gewenste omgangsnormen binnen ROVA. Van dat gesprek heeft [C] toen een gespreksverslag opgemaakt. Hoewel dat verslag door [verweerder] is ondertekend, is hij daar vervolgens in een ongedateerde brief op teruggekomen (productie 5 van ROVA) op een wijze die de verhoudingen geen goed heeft gedaan. [verweerder] heeft daarin dan wel aangevoerd, summier samengevat, dat hij ontevreden is met de werkverdeling en de bezetting op de afdeling Bedrijfsbureau, met name in Coronatijd, dat hij het te druk heeft en dat andere collega’s de hand boven het hoofd wordt gehouden, en dat hem steeds toezeggingen voor ander werk worden gedaan, die niet worden nagekomen, maar, wat daar verder ook van zij, een en ander kan geen rechtvaardiging vormen voor de uiterst negatieve toonzettingen van die brief en de beschuldigingen die hij daarin uit jegens [C] , juist ook nu hij een dag eerder met [C] om de tafel had gezeten en er, afgaande op zijn verslag, een constructief gesprek had plaatsgevonden. De reactie van [verweerder] ondersteunt veeleer hetgeen [C] met hem op 24 juni 2020 had besproken, te weten het verwijt van ROVA dat [verweerder] een negatieve toon bezigde in zijn communicatie naar collega’s.
4.6.
De kantonrechter is met ROVA van oordeel dat het [verweerder] vanaf juni 2020 duidelijk moet zijn geworden wat ROVA van hem verwachtte ten aanzien van zijn wijze communiceren en dat [verweerder] wist of behoorde te weten dat hij zich moest onthouden van confronterende, negatieve uitlatingen jegens collega’s en leidinggevenden. Uit de door ROVA overgelegde correspondentie (die grotendeels hierboven onder 2.2. tot en met 2.37 is weergegeven) blijkt dat [verweerder] ook na juni 2020 regelmatig erop gewezen is (en zelfs officieel gewaarschuwd) dat zijn wijze van communiceren als dwingend, aanvallend, intimiderend, verwijtend en polariserend wordt ervaren, dat dit niet overeenkomt met de collegiale omgangsnormen binnen ROVA, dat ROVA deze communicatiewijze niet aanvaardbaar vindt en dat [verweerder] zich daarin moet verbeteren. ROVA harerzijds heeft naar het oordeel van de kantonrechter gedaan hetgeen van haar als goed werkgever verwacht mocht worden. Zo heeft zij een coach/maatschappelijk werker aangesteld om [verweerder] te helpen in zijn communicatie met [C] en de andere collega’s van de afdeling Bedrijfsbureau (om de geschonden vertrouwensband tussen hen te herstellen). Tevens heeft ROVA [verweerder] medio september 2020 een training aangeboden met als doel het creëren van bewustwording van de effecten van zijn gedrag op zijn omgeving. Niettemin heeft ROVA [verweerder] bij e-mails van 6 en 9 oktober 2020 (producties 10 en 12 van ROVA), bij brief van 29 oktober 2020 (productie 16 van ROVA), bij brief van 10 november 2020 (productie 18 van ROVA), bij brief van 28 december 2020 (productie 25 van ROVA), bij brief van 25 januari 2021 (productie 28 van ROVA), bij brief van 9 maart 2021 (productie 35 van ROVA), en bij brief van 8 juli 2021 (productie 50 van ROVA) steeds opnieuw op zijn communicatiewijze moeten aanspreken. En dat was naar het oordeel van de kantonrechter telkens terecht, gelet op de door [verweerder] gebezigde bewoordingen in en de toonzetting van de e-mails van [verweerder] , die aan die e-mails en brieven van ROVA telkens vooraf gingen.
4.7.
[verweerder] kan tevens worden verweten dat hij regelmatig is teruggekomen op gemaakte afspraken en dat hij zich niet coöperatief en constructief heeft opgesteld, waar dat wel van hem verwacht had mogen worden. Ook hierdoor -naast de wijze van communicatie van [verweerder] - heeft hij het gezag van ROVA als werkgever getart en de arbeidsverhoudingen tussen hem en ROVA naar het oordeel van de kantonrechter onnodig op scherp gezet. Zo heeft hij niet alleen zonder valide reden geen gevolg gegeven aan de met [D] op 6 oktober 2020 gemaakte afspraak om de volgende dag bij de bedrijfsarts te verschijnen (terwijl [D] hem na die afspraak in een e-mail van 6 oktober 2020 er zelfs nog eens uitdrukkelijk op gewezen had dat hij daar naar toe moest gaan), ook in de periode tussen de bereidverklaring van ROVA op 27 november 2020 om mee te werken aan een overplaatsing van [verweerder] van de afdeling Bedrijfsbureau naar een functie in de uitvoering en de uiteindelijk op 27 mei 2021 bereikte overeenstemming over de overplaatsing van [verweerder] , is hij gemaakte afspraken niet nagekomen. Gewezen wordt bijvoorbeeld op de op 5 februari 2021 gemaakte en door ROVA in haar brief van 11 februari 2021 schriftelijk vastgelegde afspraak over de overplaatsingsvoorwaarden, waar [verweerder] vervolgens weer op terug is gekomen. Voor zover [verweerder] heeft willen betwisten dat die voorwaarden niet juist zijn neergelegd in de overplaatsingsbrief van 11 februari 2021, wordt hij daarin niet gevolgd door de kantonrechter. In zijn latere e-mails van 25 februari 2021 (productie 30 van ROVA), 2 maart 2021 (productie 31 van ROVA), zijn e-mail aan [E] van 8 maart 2021 (productie 31 van ROVA) en zijn e-mail van 14 maart 2021 (productie 33 van ROVA) heeft hij dat standpunt in elk geval niet betrokken. Ook de weigering van [verweerder] op 8 juli 2021 om op MBS Bovenveld aan het werk te gaan, valt hem naar het oordeel aan te rekenen. De bedrijfsarts had immers aangegeven dat hij op MBS Bovenveld kon werken met gebruikmaking van een mondmasker. Dat [verweerder] het voornemen had een deskundigenoordeel van het UWV aan te vragen, omdat [verweerder] , die COPD en astma heeft, twijfelde aan het oordeel van de bedrijfsarts, en dat [verweerder] eerst dat deskundigenoordeel wilde afwachten alvorens zijn werkzaamheden op MBS Bovenveld weer op te pakken, maakt dat niet anders, te meer nu de deskundige heeft geconcludeerd dat het werk op MBS Bovenveld passend is. Daarbij komt dat [verweerder] in een evaluatiegesprek op 31 mei 2021 nog had aangegeven op MBS Bovenveld volledig inzetbaar te zijn (productie 47 van ROVA) zonder daarbij melding te maken van fysieke problemen. Geheel ten overvloede wordt in dit verband nog overwogen, voor het geval [verweerder] zich nog heeft willen beroepen op de door hem overgelegde e-mail van 15 oktober 2021 van de door hem ingeschakelde commerciële verzekeringsarts [L] -waarin deze laat weten dat [verweerder] wegens medische redenen niet in staat is om een mondkapje te dragen tijden zijn werk- dat die e-mail voor de kantonrechter minder gewicht in de schaal legt dan het oordeel van de onafhankelijke deskundige van het UWV. Die verzekeringsarts is door [verweerder] verzocht om argumenten aan te dragen die het standpunt van [verweerder] ondersteunen, terwijl die argumenten ook op zichzelf bezien niet overtuigend zijn. Bovendien heeft [verweerder] gesteld dat hij zich neerlegt bij het deskundigenoordeel van het UWV.
Voor wat betreft de gebleken niet coöperatieve en constructieve houding van [verweerder] wordt er verder op gewezen dat ROVA zich naar oordeel van de kantonrechter coulant heeft opgesteld door onverplicht tegemoet te komen aan de wens van [verweerder] om vanuit de afdeling Bedrijfsbureau overgeplaatst te worden naar de functie Medewerker weegbrug. Toen die overplaatsing vanaf 27 november 2020 meer concrete vormen kreeg, is [verweerder] zich blijkens de door ROVA overgelegde correspondentie niet coöperatief en constructief gaan opstellen door allerlei eisen te gaan stellen in plaats van daar zijn volledige medewerking aan te verlenen, hetgeen, gelet op de voormelde coulante opstelling van ROVA wel van hem verwacht zou hebben mogen worden. Niet alleen is hij terug gekomen op gemaakte afspraken, zoals hiervoor al is overwogen, maar ook is hij onnodig gaan traineren, bijvoorbeeld door na het eerste concrete voorstel van 11 december 2020 eisen te stellen aan de functie, waarvoor hij zijn inziens in aanmerking zou moeten kunnen komen, de functiebenaming en de standplaats, terwijl ROVA hem telkens weer uitlegde waarom ROVA hem in zijn wensen niet tegemoet kon komen. Ook heeft [verweerder] onnodig langdurig getalmd met de ondertekening van de overplaatsingsbrief van 11 februari 2021 en heeft hij die brief uiteindelijk slechts “onder protest” getekend (waar het de standplaats betrof). Voorts zal het bij ROVA, althans bij [D] , [A] en [B] , met wie hij op dat moment in gesprek was, kwaad bloed hebben gezet dat [verweerder] zonder hen daarin te kennen zich bij zijn e-mail van 8 maart 2021 rechtsreeks wendde tot de algemeen directeur [E] . Dat klemt te meer nu de toonzetting van die e-mail opnieuw negatief is en daarin beschuldigingen worden geuit aan het adres van (onder meer) [D] en [A] . Ook dit getuigt van een non-coöperatieve en niet constructieve opstelling, net zoals de omstandigheid dat [verweerder] vervolgens, na het door hem met [E] gevoerde gesprek, bij [A] aangaf de overplaatsingsbrief niet te zullen tekenen waar [A] van [E] juist te horen had gekregen dat hij dat wél zou gaan doen.
4.8.
De hiervoor in de rechtsoverwegingen 4.5. tot en met 4.7. weergegeven feiten en omstandigheden leveren, in onderling verband en samenhang gezien, gelet op de aard en de ernst daarvan verwijtbaar handelen op van [verweerder] . Dit handelen van [verweerder] is ook zodanig dat van ROVA in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, mede gezien het feit dat [verweerder] ondanks genoemde waarschuwingen en aanwijzingen zijn gedrag niet heeft aangepast. De grenzen aan wat een werkgever moet dulden van een werknemer zijn in dit geval bereikt. ROVA kan daarom worden gevolgd in haar stelling dat er geen vertrouwen meer is en dat er geen reëel uitzicht meer bestaat dat [verweerder] zijn gedrag structureel kan en zal veranderen. Herplaatsing van [verweerder] ligt gelet op artikel 7:669 lid 1, laatste zin, BW niet in de rede, omdat sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerder] .
4.9.
De conclusie is dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek van ROVA zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 februari 2022. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure en met een minimum van een maand.
[verweerder] heeft recht op de transitievergoeding
4.10.
De kantonrechter ziet geen reden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zonder dat [verweerder] een transitievergoeding toekomt, zoals ROVA heeft verzocht. Gelet op artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden wegens verwijtbaar handelen van [verweerder] , maar daarmee is dat handelen nog niet ernstig verwijtbaar. De lat voor het laatste ligt hoog. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer kan blijkens de wetsgeschiedenis onder meer sprake zijn in de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt waardoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 40). De kantonrechter is van oordeel dat het verwijtbaar handelen van [verweerder] op grond waarvan de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, niet van dien aard is dat dit als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt, mede gelet op het feit dat dit handelen ook niet op één lijn kan worden gesteld met de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis. ROVA heeft veel geduld gehad met [verweerder] en zij heeft meegewerkt aan zijn wens tot overplaatsing en daar tot redelijke grenzen naar gehandeld. Dat de slotsom op enig moment is dat gedrag en houding niet meer voor verbetering vatbaar zijn en dat de wegen moeten scheiden is, zoals hiervoor reeds werd overwogen, niet onterecht. De handelwijze van [verweerder] is zeker kwalijk te noemen en hij had beter moeten weten, maar zijn handelen, hoe kwalijk ook, rechtvaardigt mede in het licht van de duur van zijn dienstverband (ruim 33 jaar) niet dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden zonder dat hem een transitievergoeding toekomt.
4.11.
Nu de arbeidsovereenkomst op verzoek van ROVA wordt ontbonden en – zoals hiervoor is overwogen – geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder] , is de door [verweerder] verzochte transitievergoeding toewijsbaar. Aangezien ROVA de juistheid van het door [verweerder] gestelde bedrag van € 42.911,70 bruto niet heeft betwist, zal dit bedrag worden toegewezen. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de door [verweerder] verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 maart 2022.
4.12.
Omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft ROVA geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken (artikel 7:686a lid 6 BW).
4.13.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2022;
5.2.
veroordeelt ROVA om aan [verweerder] te betalen een transitievergoeding van
€ 42.911,70 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2022 tot aan
de dag van de gehele betaling;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.