In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Jewef Beheer B.V. tegen de curator van de failliete vennootschap [naam1] B.V. De curator had de vernietiging ingeroepen van rechtshandelingen die hadden geleid tot geldleningen en het vestigen van pandrechten door Jewef, op grond van artikel 42 van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank Gelderland had eerder een deel van de vorderingen van Jewef toegewezen, maar de curator stelde dat deze rechtshandelingen onverplicht waren en benadeling van de schuldeisers tot gevolg hadden.
Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld en de motivering van de rechtbank gevolgd. Het hof concludeerde dat de curator terecht had gesteld dat de rechtshandelingen die door Jewef waren verricht, onverplicht waren en dat de vennootschap wist of behoorde te weten dat deze handelingen de schuldeisers zouden benadelen. Het hof heeft de vordering van Jewef tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat zij een vordering van € 593.615,31 had op de vennootschap afgewezen, met uitzondering van een deel van de vordering ter hoogte van € 86.015,-. De curator's beroep op artikel 42 Fw werd gegrond verklaard, waardoor de rechtshandelingen werden vernietigd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vennootschappen om bij het aangaan van rechtshandelingen rekening te houden met de belangen van hun schuldeisers, vooral in het licht van een dreigend faillissement. Het hof heeft de kosten van de procedure aan Jewef opgelegd, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.