In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van de netto-verkoopopbrengst van een paard. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) voor het jaar 2014, opgelegd aan de belanghebbende, die een onderneming drijft in de vorm van een eenmanszaak. De inspecteur van de Belastingdienst had de netto-verkoopopbrengst van het paard als resultaat uit overige werkzaamheden (row) belast, wat door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank Noord-Nederland had de navorderingsaanslagen vernietigd, waarna de inspecteur in hoger beroep ging.
De belanghebbende had het paard gekocht voor zijn dochter, die het paard als hobby gebruikte en niet met de intentie om het paard als een commercieel product te verhandelen. Het hof oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de verkoopwinst van het paard belastbaar was als row. Het hof stelde vast dat de aankoop en het gebruik van het paard gericht waren op de hobby van de dochter en niet op het behalen van financiële voordelen. De inspecteur had niet kunnen aantonen dat de verkoopwinst redelijkerwijs kon worden voorzien en dat de activiteiten van de dochter gericht waren op het genereren van winst voor de belanghebbende.
Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van de intentie achter de aankoop en het gebruik van een paard in relatie tot belastingheffing.