Uitspraak
bij de rechtbank: eiser
[appellant],
NAM,
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
3.Waar gaat het in deze zaak om?
‘
6 Nadere toelichting beslissing Derde expert /Arbiter
7 Conclusie/Schade
€ 8.656,68 incl. BTW.’
1. Kunt u aangeven wat de algehele bouwkundige toestand van de woning is?
7. Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?
4.Het oordeel van het hof
Het hof oordeelt dat gesteld noch gebleken is dat zich hier de situatie voordoet dat [appellant] door zijn uitlating tijdens de comparitie bij de rechtbank het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij niet in hoger beroep zou komen tegen de beslissing van de rechtbank tot benoeming van een deskundige, of dat hij de positie van NAM onredelijk zou verzwaren door dit te doen. Daarmee verwerpt het hof het beroep van NAM op rechtsverwerking, nog daargelaten dat in hoger beroep ingenomen nieuwe stellingen, die in zoverre afwijken van de stellingen bij de rechtbank, niet snel terzijde kunnen worden geschoven. Dat zou immers afbreuk doen aan de herkansingsfunctie van het hoger beroep.
De beslissing tot het openstellen van tussentijds hoger beroep brengt mee dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van alle tot dan toe in de procedure gewezen tussenvonnissen, wat betekent dat ook hoger beroep openstaat van het tussenvonnis van 20 mei 2020, omdat gesteld noch gebleken is dat dit vonnis niet vatbaar is voor hoger beroep, dan wel in een eerder door [appellant] ingesteld hoger beroep had kunnen worden betrokken (de zogenoemde ‘een-keer-schieten regel’) [2] .
4.8 Het hof is van oordeel dat [appellant] niet in zijn standpunt kan worden gevolgd dat de rechtbank heeft geoordeeld dat NAM het bewijsvermoeden onvoldoende heeft weerlegd, waaruit volgt dat daarmee vaststaat dat de oorzaak van de door hem gevorderde schade moet zijn gelegen in de bodembeweging als gevolg van gaswinning en dat NAM dus niet meer in de gelegenheid behoort te worden gesteld dit bewijsvermoeden te weerleggen. Immers in 4.6 van het tussenvonnis van 20 mei 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat NAM het bewijsvermoeden
vooralsnog(cursief, hof) onvoldoende heeft weerlegd, terwijl de rechtbank in 4.9 van dat vonnis heeft geoordeeld dat NAM het bewijsvermoeden
op dit moment(cursief, hof) onvoldoende heeft weerlegd. Daarmee heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof tot uitdrukking gebracht dat NAM de mogelijkheid tot weerlegging van het bewijsvermoeden nog heeft. De rechtbank heeft vervolgens gemotiveerd waarom zij benoeming van een deskundige nodig vindt, zoals hiervoor in 3.9 is weergegeven.
nietis veroorzaakt door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk’. NAM heeft gesteld dat de rechtbank wil worden ingelicht over alle mogelijke oorzaken van de schade en dat dit begrijpelijk is, omdat het bewijsvermoeden alleen van toepassing is op fysieke schade, die naar haar aard redelijkerwijs het gevolg zou kunnen zijn van, kort gezegd, bodembeweging. Zij herhaalt haar bij de rechtbank ingenomen stelling dat (een deel van) de schade naar haar aard nu juist niet redelijkerwijs het gevolg kan zijn van beweging van de bodem, maar dat sprake is van schade vanwege achterstallig onderhoud en schade als gevolg van roestende muurankers.
- waaronder is begrepen voldoende aannemelijk te maken - dat de schade niet is veroorzaakt door de aanleg en exploitatie van het mijnbouwwerk.
Vraag 3 van de rechtbank sluit niet volledig aan bij het door de Hoge Raad gegeven criterium voor het weerleggen van het bewijsvermoeden. Dat kan gemakkelijk tot verwarring leiden bij de deskundige, ook als de rechtbank, zoals zij overweegt, het door de Hoge Raad geformuleerde criterium wel in ogenschouw neemt. Als de rechtbank dat doet - en het hof gaat daar zonder meer vanuit -, valt niet in te zien wat de meerwaarde is van een niet op dit criterium toegesneden vraag. Het hof zal vraag 3 dan ook herformuleren.
3. Is de door u bij uw antwoord op vraag 2 omschreven schade niet veroorzaakt door de gaswinning? Indien de schade niet is veroorzaakt door de gaswinning, kunt u dit dan nader toelichten?
Wilt u uw antwoord per schadepost, zoals gecalculeerd door JBG Bedrijfsburo op 26 juni 2017, nader toelichten en daarbij ook aangeven met welke mate van zekerheid de schadepost niet is veroorzaakt door de gaswinning, maar een andere oorzaak heeft?
Wilt u dat per schadepost, zoals gecalculeerd door JBG Bedrijfsburo op 26 juni 2017, nader toelichten?
4.15 De wijziging van de vragen 3 en 4 leidt ook tot een wijziging van het tweede deel van vraag 6. Dat tweede deel komt als volgt te luiden:
Kunt u bij beantwoording van deze vraag onderscheid maken naar de schade waarvan u bij uw antwoord op vragen 3 en 4 hebt aangegeven dat die niet door de aardgaswinning is veroorzaakt, dan wel op enig moment ook zonder de aardgaswinning zou zijn ontstaan en de andere schade?
5.De beslissing
Wilt u uw antwoord per schadepost, zoals gecalculeerd door JBG Bedrijfsburo op 26 juni 2017, nader toelichten en daarbij ook aangeven met welke mate van zekerheid de schadepost niet is veroorzaakt door de gaswinning, maar een andere oorzaak heeft?
4. Is aannemelijk - en zo ja, met welke mate van zekerheid - dat deze schade ook zonder de bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten, op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, en zo ja, op welke termijn?
Wilt u dat per schadepost, zoals gecalculeerd door JBG Bedrijfsburo op 26 juni 2017, nader toelichten?
5. Kunnen de schades worden hersteld? Zo ja, op welke wijze?
6. Welk bedrag is gemoeid met het herstel van de geconstateerde schade?
Kunt u bij beantwoording van deze vraag onderscheid maken naar enerzijds de schade waarvan u bij uw antwoord op vragen 3 en 4 hebt aangegeven dat die niet door de aardgaswinning is veroorzaakt, dan wel op enig moment ook zonder de aardgaswinning zou zijn ontstaan en anderzijds de andere schade?
bekrachtigt de vonnissen van 20 mei 2020 en van 11 november 2020 voor het overige;