Uitspraak
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
[appellante],
[geïntimeerden],
Het geding in eerste instantie
Het geding in hoger beroep
"In het principaal appèl:
In het incidenteel appèl:
- [appellante] te veroordelen tot terugbetaling aan [geïntimeerden] van al hetgeen [appellante] ingevolge het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 10 december 2008 te veel heeft ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente van 18 januari 2009 tot de dag der voldoening;
- [appellante] te veroordelen in de kosten van het incidenteel appèl."
De grieven
Door [geïntimeerden] zijn het in het incidenteel appel vijf grieven opgeworpen.De beoordeling
Omvang van het principaal appel
Kunt u aangeven hoe groot u naar redelijk medisch oordeel de kans inschat - uitgedrukt in een percentage - op behoud dan wel herstel van het gezichtsvermogen van het rechteroog van [appellante] - gelet op haar leeftijd begin 1994 -, indien [geïntimeerde sub 1] tijdig had onderkend dat er sprake was van een vrij acuut ontstaan ziektebeeld (POHS) dat progressief tot daling van de gezichtsscherpte rechts zou leiden.
[geïntimeerde sub 1] en het Antonius Ziekenhuis voor 60% aansprakelijk zijn voor de schade die [appellante] heeft geleden doordat niet de juiste diagnose is gesteld en (zodoende) behandeling van het rechteroog van [appellante] achterwege is gebleven.
- Waar de rechtbank voor het bewijs van de schade het deskundigenbericht nodig heeft geacht en dit achterwege is gebleven doordat [appellante] haar verplichting om onvoorwaardelijk mee te werken aan het deskundigenbericht heeft geschonden, acht de rechtbank de stellingen van [appellante] niet bewezen, terwijl voor verdere bewijslevering geen plaats is (a.);
- Voor zover de rechtbank ondanks het uitblijven van een deskundigenbericht ten aanzien van een bepaalde schadepost als vaststaand kan aannemen dat schade is geleden die door middel van schatting kan worden begroot, zal de rechtbank, rekening houdend met de verweren van [geïntimeerden], de schade ex aequo et bono vaststellen (b);
- Het gegeven dat de rechtbank in het vonnis van 4 juni 2003 voor recht heeft verklaard dat [geïntimeerden] slechts voor 60% aansprakelijk zijn voor de door [appellante] geleden schade brengt met zich dat de schade van [appellante] slechts voor 60% als een gevolg van de fout van [geïntimeerden] wordt toegerekend, hoewel [geïntimeerden] volledig aansprakelijk zijn (c);
- De immateriële schade en de buitengerechtelijke kosten komen wel voor volledige vergoeding in aanmerking, nu [appellante] ten aanzien van deze schadeposten recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding respectievelijk nu deze kosten los staan van de vraag in hoeverre de schade een gevolg is van de door [geïntimeerden] gemaakte fout (d);
- Het smartengeld wordt vastgesteld op € 40.000,00 (e);
- Door het ontbreken van een deskundigenonderzoek kan geen antwoord gekregen worden op de vraag wat het huidige gezichtsvermogen van [appellante] is, wat de verwachtingen zijn en of ook bij een zorgvuldige behandeling het centrale zien verloren kan gaan. Daardoor blijft onduidelijkheid bestaan over de vraag naar de omvang van de schade vanwege verlies verdienvermogen, zodat de vordering tot vergoeding van deze schade dient te worden afgewezen (f);
- Ook de vordering betreffende de kosten van huishoudelijke hulp komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu [appellante] voor de periode 1994 - 1996 geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat de door haar gestelde hulp noodzakelijk was en verricht is, zij haar stelling dat zij in de periode 1997 - 2006 meer hulp nodig had dan het aantal uren dat door het RIO is vastgesteld niet met stukken heeft onderbouwd en de behoefte aan huishoudelijke hulp in de toekomst niet kan worden beantwoord zonder deskundigenbericht (g);
- De vordering vanwege verlies aan zelfwerkzaamheid heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd (h);
- De vordering vanwege reis- en verblijfkosten en extra kosten in verband met verblijf thuis en verzorging door derden is deels toewijsbaar, tot 60% van het aannemelijk geoordeelde bedrag (i);
- De buitengerechtelijke kosten komen gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. Een deel van de gevorderde kosten valt onder de regeling van artikel 237 - 239 R (j);
- De schadeposten pensioenschade en onvoorziene schade zijn onvoldoende onderbouwd (k);
- Per saldo heeft [appellante] aanspraak op een bedrag van € 61.106,53, waarop een bedrag van € 35.00,00 in verband met reeds betaalde voorschotten in mindering strekt, zodat € 26.106,53, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 2000 toewijsbaar is (l);
- Omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd (m).
grief I in het principaal appelop tegen de benoeming van [deskundige 2] tot deskundige. [geïntimeerden] maken met
grief I in het incidenteel appelbezwaar tegen hetgeen de rechtbank over de vraagstelling heeft overwogen.
194 lid 2 Rv) en zijn er geen gronden voor doorbreking van het appelverbod. In hetgeen [appellante] thans aanvoert, ziet het hof geen reden om - nog daargelaten dat het arrest van 28 april 2008, waartegen geen cassatie is ingesteld, gezag van gewijsde heeft - anders te oordelen, nu partijen zich wel degelijk voorafgaand aan de benoeming door de rechtbank van een deskundige hebben kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige.. Het hof zal [appellante] niet-ontvankelijk verklaren in haar appel tegen het tussenvonnis van 28 april 2008. Grief I in het principaal kan om die reden onbesproken blijven.
De behandeling van de grieven
Met betrekking tot grief II in het principaal appel
medewerking aan het onderzoek door [deskundige 2] heeft verbonden aan een voorwaarde, te weten een debat over de persoon van de deskundige. Dat volgt ook uit de in rechtsoverweging 2.6 van het eindvonnis van de rechtbank aangehaalde brief van [appellante] aan de rechtbank van 11 juli 2008. Blijkens de – niet door [appellante] aangevochten – weergave door de rechtbank van deze brief heeft [appellante] de rechtbank bericht dat zij het tussenvonnis van de rechtbank zal nakomen onder de voorwaarde dat zij inspraak heeft in de vraagstelling die aan de oogarts zal worden voorgelegd. Onder deze omstandigheden is van (de bereidheid tot) een onvoorwaardelijke medewerking door [appellante] aan het onderzoek van de deskundige geen sprake geweest. Voor zover de grief zich keert tegen de vaststelling door de rechtbank dat [appellante] niet onvoorwaardelijk heeft willen meewerken aan het onderzoek van [deskundige 2] faalt ze.
grief III in het principaal appelbespreken. Blijkens de toelichting op deze grief betoogt [appellante] onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat diverse schadeposten niet (zonder het door de rechtbank bevolen deskundigenonderzoek) bewezen zijn. Volgens [appellante] is, onder meer met de eerdere deskundigenberichten van [deskundige 1], het bewijs van deze schadeposten - [appellante] wijst op de posten verlies arbeidsvermogen, schade vanwege huishoudelijke hulp vanaf 2006 en schade vanwege verlies zelfwerkzaamheid - bewezen. Daarmee komt zij, behoudens tegen de in rechtsoverweging 6 onder f., g. en h. weergegeven oordelen, in wezen ook op tegen de beslissing van de rechtbank dat een deskundigenonderzoek voor deze geschilpunten noodzakelijk is. Het hof overweegt daarover als volgt.
- het deskundigenrapport van [deskundige 1] van 24 juni 2002 - volgt dat de gezichtsscherpte zowel rechts als links 20% was, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat toen sprake was van een medische eindsituatie. Gelet op dit verweer kan er, nu medische informatie over de visusscherpte na juni 2002 ontbreekt, naar het oordeel van het hof bij de begroting van de schade van [appellante] niet zonder onderzoek naar de visusscherpte vanuit worden gegaan dat het zich van [appellante] links 25% en rechts 0,017% is, zoals [appellante] stelt.
waar de rechtbank het deskundigenbericht nodig heeft geachten het achterwege is gebleven de rechtbank de stellingen van [appellante] niet bewezen acht. De hierboven door het hof gecursiveerde passage ontbreekt in de grief, maar is wel van essentieel belang. De rechtbank heeft niet, zoals [appellante] suggereert, iedere stelling van [appellante] als niet bewezen geacht, maar alleen die stellingen waarvan de juistheid niet zonder deskundigenbericht kon worden vastgesteld. Ook in zoverre faalt grief III.
Deskundigenbericht
Uit het tweede deskundigenrapport kan worden afgeleid dat de deskundige van mening is dat de kans op permanent behoud/herstel van een gezichtsscherpte van 40% of hoger aan het rechteroog van de toen 38 jarige mevrouw [appellante], met een gezichtsscherpte van 80% bij een eerste oogartsbezoek en extrafovelae locatie van de subretinale membraam 75% was geweest, indien de diagnose POHS en de erbij geïndiceerde laserbehandeling binnen 4 weken gesteld was, respectievelijk had plaatsgevonden. [geïntimeerde sub 1] en het Antoniusziekenhuis hebben als verweer naar voren gebracht dat zij niet voor 70% (of 75%) aansprakelijk zijn, omdat geen recht wordt gedaan aan het feit dat de percentages niet zien op volledig herstel. Dit verweer slaagt. Immers, de deskundige acht de kans op behoud/herstel van een gezichtsscherpte van 40% of hoger aan het rechteroog (uitgaande van een gezichtsscherpte van 80%) 75%. Dit betekent dat de kans op herstel
- meer dan 80% gezichtsscherpte -lager is dan 75%. Dit lagere percentage moet – zoals [geïntimeerde sub 1] en het Antonius Ziekenhuis terecht hebben aangevoerd – vervolgens worden afgezet tegen de kans op herstel bij een afwachtend beleid. De deskundige acht deze kans op minder dan 10%. Gelet op het vorenstaande schat de rechtbank de schade bestaande in de verloren gegane kans op een voor [appellante] succesvolle behandeling, op 60%.
Bij het vorenstaande heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat niet meer kan worden vastgesteld welke de gezichtsscherpte van het rechteroog van [appellante] zou zijn geweest indien een optimale behandeling zou hebben plaatsgevonden.
Grief I in het incidenteel appel, die beoogt te bewerkstelligen dat de vraagstelling op dit punt wel wordt uitgebreid, faalt om die reden.
10 augustus 2010voor akte uitlating deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen en voor wat [appellante] betreft akte uitlating als bedoeld in rechtsoverweging 21;