ECLI:NL:GHARL:2022:5732

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.287.185/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade door gebrekkige vangrailconstructie na verkeersongeval

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente Súdwest-Fryslân voor de schade die Arriva heeft geleden na een verkeersongeval op 3 januari 2018. De bus van Arriva botste tegen een vangrailconstructie op de Lemmerweg te Sneek. Arriva stelt dat de vangrail gebrekkig was in de zin van artikel 6:174 BW, wat betekent dat de gemeente aansprakelijk kan zijn voor de schade. Het hof heeft in een tussenuitspraak op 5 juli 2022 besloten dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om te bepalen of de vangrailconstructie voldeed aan de veiligheidsnormen en of deze inderdaad gebrekkig was. De gemeente betwist de gebrekkigheid en stelt dat de vangrail gebruikelijk is en dat alternatieve plaatsing niet mogelijk was. Arriva daarentegen betoogt dat er wel degelijk alternatieven waren en dat de gekozen constructie niet voldeed aan de eisen. Het hof heeft de deskundige benoemd om de situatie ter plaatse te onderzoeken en de vragen van partijen te beantwoorden. De zaak zal op 2 augustus 2022 weer op de rol komen voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.287.185/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 172733)
arrest van 5 juli 2022
in de zaak van
Gemeente Súdwest-Fryslân,
zetelend te Sneek,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis, die kantoor houdt te Leeuwarden,
tegen
Arriva Personenvervoer Nederland B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Arriva,
advocaat: mr. M. van Mourik, die kantoor houdt te Groningen.

1.De verdere procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 augustus 2021 hier over. In dat arrest is een mondelinge behandeling gelast, die op 16 juni 2022 heeft plaatsgevonden. Van de mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) gemaakt, dat aan de processtukken is toegevoegd.
1.2
Vervolgens heeft het hof een datum voor het arrest bepaald.

2.Waar gaat deze procedure over?

Deze procedure gaat over de vraag of de gemeente aansprakelijk is voor de schade die Arriva heeft geleden als gevolg van een eenzijdig verkeersongeval met een personenbus op de Lemmerweg te Sneek op 3 januari 2018 (hierna: het ongeval). Het hof kan op basis van de stellingen van partijen nog geen goed oordeel geven over de vraag of de vangrailconstructie waartegen de bus is gebotst, gebrekkig was en zal daarom een deskundigenonderzoek gelasten om deze vraag te kunnen beantwoorden. Het gaat er daarbij om of de vangrailconstructie niet voldeed aan de eisen die men vanuit een oogpunt van veiligheid (voorkoming van verkeersongevallen) daaraan mag stellen.

3.De vaststaande feiten

3.1
In de Lemmerweg te Sneek ligt een brug over de Geau. Ter hoogte van deze brug bestaat de weg uit twee rijbanen, elk verdeeld in 2 rijstroken. De rijbanen zijn van elkaar gescheiden door een middenberm van ongeveer 2,7 meter breed. Aan weerszijden van deze middenberm bevindt zich een geleideconstructie (hierna: vangrail).
3.2
Op 3 januari 2018 om omstreeks 06.30 uur reed een bus van Arriva over deze brug, in noordelijke richting, op de linkerrijstrook. Het verkeer op deze rijstrook moest ter hoogte van de brug invoegen naar de rechterstrook. Op dat punt is de bus naar links uitgeweken, en heeft daarbij de vangrail geraakt die zich op ongeveer 0,27 meter vanaf de linker kantstreep van de weg bevond. Daarop heeft deze vangrail zich, in de lengterichting, door de bus geboord.
3.3
Dekra Automotive heeft in opdracht van Arriva in een rapport van expertise van
27 februari 2019 de schade aan de bus als gevolg van het ongeval vastgesteld op een bedrag van € 100.550,97 aan reparatiekosten (exclusief btw) en een bedrag van € 13.886,00 aan bedrijfsschade (exclusief btw). In dit rapport is voorts vermeld:
[…]
Gelet op de na door ons verricht marktonderzoek vastgestelde dagwaarde van € 105.000,00 (excl BTW) en het hoogste bod van € 8.991,00 dat wij op de restanten van de autobus mochten ontvangen, bleek er echter geen sprake van economisch totaal verlies van de autobus te zijn.
[…]
3.4
In opdracht van Arriva heeft Baan Hofman Ongevallenanalyse een onderzoek uitgevoerd naar de toedracht van het ongeval en de vraag of de vangrail en de weginrichting aan de eisen voldoen die daaraan gesteld mogen worden. In het rapport van 17 oktober 2019 is onder meer het volgende vermeld:
[…]
4.2.5.
RESULTATEN ONDERZOEK RICHTLIJNEN
Gezien de richtlijnen van het CROW voldoet de geleideconstructie, zoals is geplaatst op het kunstwerk op de Lemmerweg, op de volgende punten niet aan deze richtlijn:
1. De afstand van binnenzijde kantstreep tot geleideconstructie dient ten minste 1 meter te zijn. Deze is door ons gemeten op ongeveer 0,27 tot 0,28 meter.
2. De middenbermbreedte bedroeg 2,7 meter en de geleideconstructies op het kunstwerk ongeveer 3,25 meter. Derhalve was geleideconstructie breder dan de middenberm.
3. Het beginpunt en eindpunt dient op en net boven grondniveau aan te vangen, beginnen op 5 meter vanaf de kantstreep en onder een maximale hoek van 3° ten opzichte van de kantstreep geplaatst te zijn. De lengte van het beginpunt moet een verhouding hebben van 1 : 25 ten opzichte van de hoogte. De totale hoogte van de geleideconstructie bedroeg 0,87 meter en het beginstuk zou daarom een lengte moeten hebben van 21,75 meter. Buiten de verkeerde plaatsing van de geleideconstructie is ook een verkeerd beginpunt gekozen of helemaal geen.
4. Indien de geleideconstructie is bedoeld ter bescherming van het kunstwerk had de geleideconstructie onder deze omstandigheden 25 meter doorgetrokken dienen te worden op gelijke hoogte voor het kunstwerk. Daarvoor zou dan nog het beginpunt moeten komen. In totaal dus 25 + 21,75 meter = 46,75 meter.
5. Voor deze weg was een geleideconstructie voldoende met een stijfheid volgens de norm N1. Er is gekozen voor een hogere stijfheid waardoor deze constructie minder vergeeflijk is dan nodig zou zijn.
[…]
4.4.
TOEDRACHTSONDERZOEK
We kregen in het dossier ook de filmopnamen vanuit de bus naar voren gericht. Hierop is te zien dat de bus eerst de weg volgt en op een gegeven moment geleidelijk aan iets naar links gaat. Hoewel dit niet op het videobeeld te zien is wijst alles erop dat de buschauffeur op het moment van naar links gaan, naar rechts heeft gekeken om zich ervan te vergewissen dat ze veilig kon invoegen. Het is een veelvoorkomend gedrag dat er iets aan het stuur wordt gedraaid naar rechts of links bij het omkijken. In dit geval heeft de buschauffeur heel licht naar links gestuurd toen zij omkeek of zij rechts kon invoegen. Indien bestuurders moeten omkijken, zoals hier het geval was, kan een voertuig iets uit koers raken. Juist daarom zijn er diverse richtlijnen waar een weginrichting aan moet voldoen. Doordat de geleideconstructie zo dicht tegen de kantlijn is geplaatst ontbrak er (onder meer) een vergeeflijke berm. Hierdoor was er geen ruimte voor een lichte stuurbeweging en was het ongeval onvermijdelijk. Indien de geleideconstructie wel volgens de CROW-richtlijnen zou zijn uitgevoerd en geplaatst was dit ongeval niet ontstaan.
Daarnaast is op Google Streetview, maar ook tijdens ons bezoek aan de locatie te zien dat de geleideconstructie gezien vanuit de noordzijde ook was vervormd en duidelijk was aangereden. Het gebeurt kennelijk vaker.
[…]

4.De vordering en de beslissing van de rechtbank

4.1
Bij de rechtbank heeft Arriva, kort gezegd, gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het ongeval. Daarnaast heeft Arriva diverse bedragen aan schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente, expertisekosten en buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van de gemeente in de proceskosten en de nakosten.
4.2
In reconventie heeft de gemeente gevorderd dat de rechtbank Arriva veroordeelt om aan de gemeente € 2.195,18 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van Arriva in de kosten van de procedure en de nakosten.
4.3
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 11 november 2020, kort gezegd, de door Arriva gevorderde verklaring voor recht gegeven en diverse bedragen aan schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten jegens haar toegewezen. De reconventionele vordering van de gemeente heeft de rechtbank afgewezen. Ook heeft zij de gemeente veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie.

5.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep

De vorderingen in hoger beroep
5.1
De gemeente heeft in hoger beroep, kort gezegd, gevorderd dat het hof het eindvonnis van 11 november 2020 zal vernietigen en de vorderingen van Arriva alsnog af zal wijzen, de vorderingen van de gemeente in reconventie alsnog toe zal wijzen, Arriva zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen de gemeente aan haar op grond van genoemd vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot die van algehele voldoening, met veroordeling van Arriva in de kosten van de procedure bij de rechtbank en bij het hof en in de nakosten.
5.2
Arriva is van haar kant in incidenteel hoger beroep tegen dit vonnis gekomen en heeft, kort gezegd, gevorderd dat het hof onder verbetering van gronden zal bepalen dat de volledige schade van Arriva door de gemeente, zoals gevorderd bij de rechtbank, dient te worden vergoed, met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
5.3
De gemeente heeft in hoger beroep vijf grieven (bezwaren) tegen het vonnis geformuleerd. Arriva heeft twee grieven tegen het vonnis in stelling gebracht. De grieven van partijen worden in samenhang met de vorderingen in het principale en incidentele appel hierna zo veel mogelijk in onderlinge samenhang en thematisch besproken.
Was de vangrailconstructie op de brug gebrekkig in de zin van art. 6:174 BW?
5.4
Met haar eerste grief stelt de gemeente in essentie de vraag aan de orde of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vangrailconstructie waartegen de bus is gebotst gebrekkig was. De gemeente meent van niet; de gekozen vangrailconstructie is gebruikelijk en komt ook elders in Nederland veel voor, een alternatieve plaatsing (verder weg van het wegvlak en de ononderbroken witte streep langs de weg) was ook niet mogelijk omdat zich achter de vangrail een rooster bevindt en er ook altijd - tussen de vangrails in een middenberm - enige ruimte over moet blijven voor het verrichten van werkzaamheden en bij calamiteiten (onder meer om verkeersdeelnemers een veilig heenkomen te bieden). Daartegenover plaatst Arriva de opvatting dat de gekozen vangrailconstructie niet een gebruikelijke is en betwist zij dat deze elders in Nederland veel voorkomt. Daarnaast meent zij dat er genoeg mogelijkheden waren voor een alternatieve, minder gevaarlijke plaatsing verder weg van het wegvlak en de ononderbroken witte streep langs de weg. Het feit dat zich achter de vangrail een rooster bevindt, stond aan de mogelijkheid van zo’n alternatieve plaatsing niet in de weg. Arriva meent dat, nu niet voor een dergelijke, minder gevaarlijke alternatieve plaatsing is gekozen en voorts is gekozen voor een - in de gegeven situatie - te hoge stijfheid van het gebruikte metaal van de vangrailconstructie, deze vangrailconstructie daarmee gebrekkig is in de zin van art. 6:174 BW, mede in het licht van hetgeen in de CROW-richtlijnen is bepaald.
5.5
Het hof stelt voorop dat de vraag of de vangrailconstructie, waar de bus tegenaan is gereden, (ter plaatse) voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld en dus wel of niet gebrekkig was, wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in de uitspraak van de Hoge Raad van
14 december 2010, ECLI:NL:HR:2010: BN6236 (Wilnis). Hierbij komt het aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de vangrailconstructie deugdelijk is, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (Wilnis, rov. 4.4.4). Deze van toepassing zijnde maatstaven komen overeen met de in de rechtspraak ontwikkelde zogenoemde ‘kelderluikcriteria’ (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluik), zie voorts HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47, en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283).
5.6
Het hof acht zich op basis van de stellingen van partijen niet voldoende voorgelicht om met inachtneming van de hiervoor weergegeven maatstaf een beslissing op dit punt te kunnen nemen en zal daarom een deskundigenonderzoek gelasten.
5.7
Het hof stelt voor tot deskundige te benoemen de heer [naam1] , werkzaam bij Walraad Verkeersadvisering B.V. aan de Distelvlinderberm 88 te (3994 WT) Houten. De heer [naam1] is geregistreerd bij het landelijk register van gerechtelijke deskundigen en is bereid en in staat het onderzoek uit te voeren. Hij heeft het hof laten weten dat hij geen contacten heeft (gehad) met partijen. Hij heeft het hof meegedeeld dat het voorschot exclusief btw € 4.902,84 moet belopen en dat hij na 22 augustus 2022 met de werkzaamheden kan aanvangen.
5.8
Het hof acht het redelijk het voorschot door beide partijen voor gelijke delen te laten betalen. Over de voorgestelde benoeming, de hieronder door het hof voorgestelde vragen en het voorschot op de deskundigenkosten kunnen partijen zich bij akte uitlaten.
Welke vragen moeten aan de deskundige worden gesteld?
5.9
Mede op basis van de door partijen over en weer betrokken stellingen over de (vermeende) gebrekkigheid van de vangrailconstructie stelt het hof de volgende vraagstelling aan de deskundige voor:
1. Kunt u – na de processtukken te hebben bestudeerd en partijen te hebben gesproken voor of tijdens een rondgang ter plaatse – aangeven of, mede gegeven de locatie van de betonnen ondergrond waarin de vangrailconstructie is verankerd en het niet parallel aan de rijbaan lopende rooster dat zich in de middenberm bevindt,
a. de ter plaatse van het ongeval gekozen vangrailconstructie gebruikelijk is en ook elders in Nederland in vergelijkbare situaties regelmatig wordt gebruikt?
b. een alternatieve plaatsing - verder weg van het wegvlak en de ononderbroken witte streep langs de weg - van de vangrailconstructie ter plaatse waar zich het ongeval heeft voorgedaan vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid mogelijk was geweest en ook voor de hand had gelegen? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit in uw visie zo is?
c. een alternatief voor de vangrailconstructie ter plaatse waar zich het ongeval heeft voorgedaan vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid mogelijk was geweest en ook voor de hand had gelegen? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit in uw visie zo is?
d. de gekozen stijfheid van het metaal van de constructie aangewezen was of niet en waarom dit (niet) zo is?
2. Kunt u aangeven welke betekenis naar uw oordeel toekomt aan de CROW-richtlijnen (geldend ten tijde van het ongeval) bij de beantwoording van de vragen 1 a-d?
3. Zijn er nog andere zaken die u wilt opmerken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van deze zaak?
5.1
Nadat de deskundige zijn deskundigenrapport heeft gefinaliseerd zullen partijen de gelegenheid krijgen voor het nemen van een memorie na deskundigenbericht. Het hof zal op de overige geschilpunten van partijen eerst een beslissing (kunnen) geven nadat partijen hun hiervoor bedoelde memories hebben genomen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 2 augustus 2022 voor het nemen van een akte door partijen over hetgeen is vermeld onder 5.8;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, O.E. Mulder en M.M. Lorist en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.