ECLI:NL:GHARL:2022:4875

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.305.184/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag wie de contractuele wederpartij is in een geschil over werkzaamheden aan een jacuzzi

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende werkzaamheden aan een jacuzzi. De procedure is gestart na een vonnis van de kantonrechter van 16 november 2021, waarin de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van € 2.760,22 werd toegewezen. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen opdrachtgever was van [geïntimeerde] en dat de facturen ten onrechte aan hem in privé zijn gericht. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd was en dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat [appellant] als opdrachtgever kon worden aangemerkt. Het hof heeft de grieven van [appellant] gegrond verklaard, het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] afgewezen. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van de door [appellant] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van beide instanties zijn voor rekening van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.305.184/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 9217595)
arrest van 14 juni 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. V.L.M.J. Boitelle,
tegen
[geïntimeerde], h.o.d.n. [naam1] ,
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 29 juni 2021 en 16 november 2021 die de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 22 december 2021,
- het op 18 januari 2022 aan [geïntimeerde] verleende verstek,
- de memorie van grieven van 15 februari 2022, met producties.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De namens [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling van de zaak door de kantonrechter genoemde producties 4 tot en met 7 ontbreken als zodanig bij de overgelegde stukken. Uit de op die producties tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting, zoals vastgelegd in het proces-verbaal, leidt het hof echter af dat die producties ook door [appellant] (hernummerd) zijn gevoegd bij de memorie van grieven.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1
In 2016 heeft een derde een jacuzzi geleverd en geïnstalleerd in een pand aan het [adres] te [plaats1] . Op dat moment woonde [appellant] daar.
3.2
Vanwege klachten over het functioneren van de jacuzzi heeft [geïntimeerde] daaraan reparatiewerkzaamheden verricht. [appellant] althans zijn onderneming Old141 B.V. heeft de kosten van deze reparatie van € 419,44 op 16 maart 2017 aan [geïntimeerde] betaald.
3.3
Begin april 2017 is [geïntimeerde] door [appellant] gevraagd een circulatiepomp met meer capaciteit in de jacuzzi aan te brengen. In een e-mail van 13 april 2017, verzonden vanaf een door Old141 B.V. gebruikt mailadres, heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven de factuur graag op naam te ontvangen van Grand Bru b.v.b.a. te Turnhout, België (hierna: Grand Bru), onder vermelding van
“Op uw adres Grand Bru 2, 6941 Villers Ste. Gertrude België, geleverde en geïnstalleerde waterpomp”.[appellant] is eveneens betrokken bij Grand Bru.
3.4
[geïntimeerde] heeft de gevraagde pomp geleverd en geïnstalleerd en daarvoor per factuur van 17 april 2017 € 1.064,90 aan Grand Bru in rekening gebracht. Deze factuur is op 19 april 2017 betaald vanaf een door Grand Bru aangehouden bankrekening.
3.5
[geïntimeerde] heeft na overleg met [appellant] medio mei 2017 eveneens een luchtwarmtepomp geleverd en in de jacuzzi geïnstalleerd. Per factuur van 15 mei 2017 heeft [geïntimeerde] daarvoor € 1.275,- aan Grand Bru in rekening gebracht. Deze factuur is niet betaald.
3.6
In juni 2017 heeft [geïntimeerde] ten behoeve van de jacuzzi een extra circulatiepomp met zandfilter geleverd en geïnstalleerd. Per factuur van 26 juni 2017 heeft [geïntimeerde] daarvoor € 1.006,14 bij Grand Bru in rekening gebracht. Deze factuur is niet betaald.
3.7
In reactie op de factuur van 26 juni 2017 heeft [appellant] in een e-mail van dezelfde datum aan [geïntimeerde] geschreven dat hij toch wel begrijpt dat iedere betaling wordt aangehouden tot het moment dat een en ander goed werkend is opgeleverd, waarna [geïntimeerde] wordt gevraagd wanneer en op welke wijze de draad weer wordt opgepakt.
3.8
In reactie op een herinnering van [geïntimeerde] aan de openstaande facturen heeft [appellant] vanaf het mailadres van Old141 B.V. geantwoord dat de reden voor aanhouding van iedere betaling bekend is en wordt [geïntimeerde] gevraagd wanneer hij verwacht een en ander volgens de gemaakte afspraken af te ronden.
3.9
[appellant] en [geïntimeerde] hebben in de periode van 6 juni 2017 tot en 22 september 2017 meerdere berichten via WhatsApp uitgewisseld over de (eventuele) levering van een (vervangende) warmtepomp ten behoeve van de jacuzzi.
3.1
[geïntimeerde] heeft de in de facturen van 15 mei 2017 en 26 juni 2017 voorkomende posten en bedragen, samen € 2.281,14, herhaald in een aan [appellant] gerichte factuur van 2 december 2019, en op die wijze € 2.281,14, vermeerderd met € 479,04 voor btw, in totaal € 2.760,18 aan [appellant] in rekening gebracht.

4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

4.1
[geïntimeerde] heeft samengevat gevorderd de veroordeling van [appellant] tot betaling van € 2.760,22 in hoofdsom, vermeerderd met € 401,02 voor buitengerechtelijke kosten en met wettelijke rente, onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten, inclusief nakosten.
4.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 16 november 2021 de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.

5.De vordering in hoger beroep en de ontvankelijkheid daarvan

5.1
[appellant] vordert in hoger beroep samengevat:
de vernietiging van het vonnis van 16 november 2021 en voorts:
primair: te bepalen dat [appellant] geen opdrachtgever is geweest,
subsidiair: te ontbinden de overeenkomst van partijen die inhield dat [geïntimeerde] in 2017 werkzaamheden zou verrichten aan de jacuzzi van Grand Bru onder bijlevering van materialen;
[geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van wat [appellant] op basis van het vonnis van 16 november 2021 heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling van 18 november 2021 tot aan de dag van terugbetaling;
met veroordeling Van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en die van het hoger beroep, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 dagen na arrest, alsook in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na betekening.
5.2
[appellant] vordert onder meer dat dit hof een verklaring voor recht geeft (a. primair) dan wel een overeenkomst ontbindt (a. subsidiair). Aangezien [appellant] in de procedure bij de kantonrechter gedaagde was en hij toen geen (tegen)eis heeft ingesteld, moet deze vordering als een voor het eerst in hoger beroep gedane eis in reconventie worden beschouwd. Op grond van het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv is het niet mogelijk om (voor het eerst) in hoger beroep een eis in reconventie in te stellen, zodat hij in zoverre in zijn vordering niet kan worden ontvangen.
5.3
Dit geldt niet voor de sub c. gevorderde terugbetaling, omdat die vordering als een logisch gevolg moeten worden aangemerkt van een vernietiging van het bestreden vonnis, als sub a. gevorderd, waarvoor geen afzonderlijke vordering noodzakelijk is. Uit het samenstel van deze vorderingen volgt verder onmiskenbaar dat [appellant] vraagt de vordering van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen, hoewel dit als zodanig niet is uitgeschreven.
5.4
Wat hiervoor in rov. 5.2 is overwogen, staat er overigens niet aan in de weg dat wat aan die vorderingen ten grondslag is gelegd, betrokken kan worden in het verweer van [appellant] tegen de vordering van [geïntimeerde] .

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

Omvang van het hoger beroep
6.1
[appellant] heeft tegen het vonnis van 16 november 2021 vier bezwaren (‘grieven’) opgeworpen. Deze bezwaren houden in de kern in dat de kantonrechter [appellant] ten onrechte in privé als de opdrachtgever van [geïntimeerde] heeft aangemerkt en dat [appellant] om die reden verplicht is het door [geïntimeerde] gevorderde te betalen.
Wie is contractspartij?
6.2
Voor de vraag wie partij is (geworden) bij een overeenkomst geldt de maatstaf uit het Kribbebijter-arrest [1] . Die komt erop neer dat bepalend is wat partijen hebben besproken en gedaan en wat zij daaruit hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden [2] . Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn [3] . De stelplicht en bij betwisting, de bewijslast voor de feiten en omstandigheden waarop het beroep op de hoedanigheid van [appellant] als contractuele wederpartij is gebaseerd, rusten in beginsel op [geïntimeerde] als partij die zich daarop beroept (artikel 150 Rv).
6.3
[geïntimeerde] heeft voor zijn vordering op [appellant] aangevoerd dat hij in opdracht van [appellant] onderdelen heeft geleverd voor en werkzaamheden heeft verricht aan een jacuzzi. Dit is in zijn dagvaarding niet verder toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter is daarover gesteld dat de opdrachten door [appellant] in privé zijn gegeven, dat de jacuzzi in diens woning staat, dat er eerst facturen naar [appellant] in privé naar gezonden en dat [appellant] daarna heeft gevraagd aan zijn Belgische vennootschap te factureren.
6.4
[appellant] heeft onder meer met verwijzing naar het mailbericht van 13 april 2017, de eerder aan Grand Bru berekende en door Grand Bru betaalde werkzaamheden en de aan Grand Bru gerichte en onbetaald gelaten facturen van 15 mei en 26 juni 2017 betwist dat hij de opdrachtgever van [geïntimeerde] was en dat [geïntimeerde] daar redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen.
6.5
In het licht van het door [appellant] in hoger beroep met stukken onderbouwde verweer heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof zijn stelling dat [appellant] zijn opdrachtgever was, onvoldoende onderbouwd. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat uit de ingenomen stellingen en de overgelegde stukken - anders dan de kantonrechter heeft aangenomen - niet kan blijken dat [geïntimeerde] eerst zijn facturen in 2017 aan [appellant] in privé heeft gericht en daarna pas aan de door [appellant] aangewezen Belgische vennootschap. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter blijkt ook dat namens [geïntimeerde] is erkend dat de factuur van 2 december 2019 de eerste factuur is die aan [appellant] in privé is gericht.
6.6
Bij deze stand van zaken - de vordering van [geïntimeerde] op [appellant] is onvoldoende onderbouwd - is er geen voldoende grond voor toewijzing van die vordering. Dit betekent dat de grieven slagen, het bestreden vonnis niet in stand kan blijven en de vordering van [geïntimeerde] alsnog moet worden afgewezen.

7.De slotsom

7.1
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen.
7.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
7.3
De kosten voor de procedure bij de kantonrechter aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op nihil.
7.4
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 121,39 voor explootkosten, € 343,- voor griffierecht en € 787,- voor salaris advocaat (1 punt; tarief I).
7.5
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
7.6
Gelet op het voorgaande is de vordering tot terugbetaling van alles wat [appellant] op basis van het vonnis van 16 november 2021 aan [geïntimeerde] heeft voldaan, eveneens toewijsbaar.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen b. primair en b. subsidiair;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Zwolle van 16 november 2021 en doet opnieuw recht;
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van al wat [appellant] ter uitvoering van het vonnis van 16 november 2021 aan [geïntimeerde] heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2021 tot aan de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 464,39 voor verschotten en op € 767,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen vijftien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf vijftien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, J.H. Kuiper en H. de Hek en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.

Voetnoten

1.HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 en recent HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034
2.HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284
3.vgl. o.m. HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741, en HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615