ECLI:NL:GHARL:2022:4868

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.290.402/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over terugbetaling van een lening verstrekt aan Stichting Shri Laxmi Narain Mandir Almere

In deze zaak gaat het om een geschil over de terugbetaling van een lening van € 40.000,- die door Stichting Shri Laxmi Narain Mandir Almere (SLNMA) aan [appellant] is verstrekt. De lening was bedoeld voor de realisatie van een hindoestaanse tempel in Almere. [appellant] had het bedrag ontvangen om meer financiering te werven, maar dit is niet gebeurd. SLNMA heeft de lening teruggevorderd op basis van een overeenkomst van geldlening. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerder vonnis de vorderingen van SLNMA toegewezen, omdat [appellanten] c.s. het verweer niet tijdig hadden ingediend. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] erkent dat hij nog € 22.000,- aan SLNMA verschuldigd is, maar betwist dat ook [appellante] als schuldenaar kan worden aangemerkt. Het hof oordeelt dat SLNMA niet voldoende heeft aangetoond dat [appellante] ook aansprakelijk is voor de lening. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] om € 22.000,- aan SLNMA te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.290.402/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 504618)
arrest van 14 juni 2022
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. G.A. de Boer, die kantoor houdt te Meppel,
tegen
Stichting Shri Laxmi Narain Mandir Almere,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
SLNMA,
advocaat: mr. T. Albayrak, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 30 september 2020 diede rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Voor het verloop van de procedure verwijst het hof naar het tussenarrest van 12 oktober 2021, waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bepaald. De zaak is behandeld op de zitting van het hof van 10 mei 2022. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Bij brief van 30 mei 2022 heeft SLNMA opmerkingen gemaakt over het proces-verbaal. Indien en voor zover dat voor de beoordeling van belang is, komt het hof daar in zijn arrest op terug.
2.2
Partijen hebben het hof verzocht een uitspraak te doen.
2.3
[appellanten] c.s. vorderen in hoger beroep - samengevat – vernietiging van het vonnis waarvan beroep en afwijzing van de vorderingen van SLNMA, met veroordeling van SLNMA in de proceskosten van [appellanten] c.s. in beide instanties.

3.Waar gaat het in deze zaak om?

3.1
SLNMA is een stichting die is opgericht met als doel de realisatie van een hindoestaanse tempel in Almere. De stichting heeft een bedrag van € 40.000,- ontvangen van een geldschieter. De stichting heeft een zelfde bedrag overgemaakt aan [appellant] , die dit bedrag zou gebruiken om meer financiering te werven, wat niet is gebeurd. De Stichting heeft dit bedrag van [appellanten] c.s. teruggevorderd op grond van een verbintenis uit een overeenkomst van geldlening.
3.2
De rechtbank heeft het verweer van [appellanten] c.s. in hun conclusie van antwoord buiten beschouwing gelaten, omdat [appellanten] c.s. die conclusie niet tijdig hadden ingediend. De rechtbank heeft daarom de vorderingen van SLNMA toegewezen omdat [appellanten] c.s. geacht worden die niet te hebben weersproken. [appellanten] c.s. zijn hoofdelijk veroordeeld aan SLNMA te voldoen € 40.000,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 februari 2020, € 1.175,- aan buitengerechtelijke incassokosten, € 1.671,86 aan beslagkosten en € 3.216,89 aan proceskosten, laatstgenoemde drie bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen vanaf het vonnis, en nakosten, ook vermeerderd met wettelijke rente.
3.3
Het hof komt tot een andere beslissing dan de rechtbank. Het hof zal die beslissing hierna motiveren, nadat het hof eerst de relevante feiten heeft genoemd. Daarna zal het hof de standpunten van partijen bespreken in het kader van de door [appellanten] c.s. opgeworpen bezwaren (‘grieven’) tegen het vonnis en, voorzover nodig, ingaan op de door de rechtbank niet behandelde of verworpen stellingen van SLNMA.

4.De relevante feiten

4.1
[appellanten] c.s. zijn in algehele gemeenschap van goederen [in] 1985 met elkaar gehuwd. Bij op 20 oktober 2005 verleden notariële akte van huwelijksvoorwaarden hebben zij hun huwelijksgoederenregiem gewijzigd in een algehele uitsluiting van gemeenschap van goederen. In artikel 2 van deze akte is bepaald dat voor schulden van ieder van de echtgenoten aansprakelijk is degene die de desbetreffende schuld heeft doen ontstaan en dat voor schulden aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding ieder van de echtgenoten voor het geheel aansprakelijk is.
4.2
SLNMA is in 2008 opgericht met als doel de realisatie van een hindoestaanse tempel in Almere. Zij heeft in 2010 van een van haar oprichters, [naam1] , een bedrag van € 40.000,- ter leen ontvangen. Op 27 augustus 2010 is van een bankrekening van SLNMA in twee termijnen eenzelfde bedrag betaald op een bankrekening van [appellanten] .
4.3
SLNMA is op 15 april 2011 ontbonden. [naam1] was op dat moment nog bestuurslid (voorzitter) van SLNMA.
4.4
[appellant] heeft op 4 augustus 2011 € 18.000,- betaald aan [naam1] .
4.5
SLNMA heeft bij dagvaarding van 11 januari 2012 – samen met [naam2] – [appellanten] c.s. gedagvaard voor de rechtbank Midden-Nederland. [appellant] voerde toen nog de naam [appellant/naam3] . Inzet van die procedure was de vordering tot terugbetaling van het op 27 augustus 2010 door SLNMA aan [appellant] betaalde bedrag van € 40.000,-, op de grondslag dat [appellanten] c.s. dit bedrag van SLNMA en/of [naam2] hadden geleend.
4.6
In het in die procedure op 19 maart 2014 door de rechtbank gewezen vonnis heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.2 tot en met 2.4 het volgende overwogen:
2.2 ‘
Ter comparitie is namens de Stichting door haar bestuurslid [naam1] en haar
gemachtigden verklaard, voor zover relevant, dat [appellant/naam3] vanaf de bankrekening van de
Stichting met de omschrijving "lening" € 40.000,00 heeft ontvangen en dat [appellant/naam3] daarop
op aanwijzing van [naam1] in zijn hoedanigheid van bestuurslid van de Stichting door
overmaking op de privérekening van [naam1] € 18.000,00 heeft terugbetaald met de
omschrijving "Stichting Shri Laxmi Narain Mandir". (…)
2.3
[appellant/naam3] heeft ter comparitie bevestigd dat hij € 40.000,00 heeft geleend en dat hij
op verzoek van de voorzitter van de Stichting, [naam1] , € 18,000,00 op diens
privérekening heeft overgemaakt, omdat hij naderhand had begrepen dat het door hem ter
leen ontvangen bedrag oorspronkelijk van [naam1] afkomstig was.
2.4
Deze verklaringen, bezien in onderling verband en in samenhang met de
omstandigheid dat [appellant/naam3] c.s. onweersproken hebben gelaten dat hij € 40.000,00 van de
rekening van de Stichting heeft ontvangen met de omschrijving "lening", leidt lot de vaststelling, die partijen overigens ook zelf ter gelegenheid van de comparitie al hadden gemaakt en waarmee [appellant/naam3] c.s. is teruggekomen op zijn eerdere erkenning dat hij genoemd bedrag van [naam2] had geleend en zijn tegen de vordering van de Stichting gevoerde verweer dat zij niet zijn wederpartij bij de geldlening is heeft laten varen, dat de overeenkomst van geldlening is gesloten lussen de Stichting enerzijds en [appellant/naam3] en [appellante] anderzijds en dat het door [appellant/naam3] op de privérekening overgemaakte bedrag van € 18.000,00 daarop in mindering strekt. Hieruit volgt dat [appellant/naam3] c.s. van het hem ter leen verstrekte bedrag nog € 22.000,00 aan de Stichting verschuldigd is”.
4.7
De rechtbank heeft in dit vonnis SLNMA in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens de rechtbank, kort gezegd, haar vordering vanwege nadere afspraken niet opeisbaar was. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld en het vonnis heeft kracht van gewijsde gekregen.
4.8
[naam1] is vervolgens een procedure tegen [appellant/naam3] c.s. begonnen, waarin hij op grond van een cessie van de vordering van SLNMA op [appellant/naam3] c.s. onder meer terugbetaling van € 22.000,00 heeft gevorderd. De rechtbank Midden-Nederland heeft in het vonnis van 2 augustus 2017 die vorderingen afgewezen, kort gezegd op grond van de motivering dat aan de cessie geen geldige titel ten grondslag lag. In het tegen dat vonnis door [naam1] ingestelde hoger beroep heeft dit hof in het arrest van 15 januari 2019 [1] dit vonnis bekrachtigd, op de grond dat SLNMA ten tijde van de cessie niet bestond en geen vordering aan [naam1] kon overdragen.
4.9
Op verzoek van [naam4] is door de rechtbank Midden-Nederland bij beschikking van 23 augustus 2019 de vereffening van het vermogen van SLNMA heropend op grond van artikel 2:23c BW en is [naam4] tot vereffenaar benoemd.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Het hof ziet aanleiding om de bezwaren van [appellanten] c.s. die zijn neergelegd in vijf grieven tegen het vonnis gezamenlijk te beoordelen.
5.2
Vooropgesteld kan worden dat [appellant] erkent dat hij een bedrag van € 22.000,- aan SLNMA is verschuldigd op grond van de door SLNMA gestelde geldlening uit hoofde waarvan [appellant] een bedrag van € 40.000,- heeft ontvangen, in twee tranches van € 32.000,- en
€ 8.000,-. [appellanten] c.s. betwisten in de eerste plaats dat ook [appellante] als schuldenaar gehouden is tot terugbetaling en in de tweede plaats dat het terug te betalen bedrag € 40.000,- is.
5.3
Het ligt in beginsel op de weg van SLNMA om te stellen en te bewijzen dat [appellante] naast [appellant] haar schuldenaar is en als partij bij de overeenkomst van geldlening de verbintenis tot terugbetaling op zich heeft genomen. Dat volgt uit artikel 150 Rv. SLNMA heeft volgens het hof niet op toereikende wijze aan die stelplicht voldaan: zij heeft haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Over de gang van zaken met betrekking tot het sluiten van de overeenkomst van geldlening ten tijde van het overboeken van het geld aan [appellant] heeft SLNMA feitelijk niets aangevoerd. Zij heeft, naast het feit van de overboeking van het geld naar de bankrekening van [appellant] , in verband met het schuldenaarschap van [appellante] slechts gewezen op het verband dat volgens SLNMA bestaat tussen de geldlening aan [appellant] en een geldlening die [appellante] aan [naam2] heeft verstrekt op grond waarvan zij nog de nodige bedragen tegoed had waarmee de lening aan SLNMA zou kunnen worden terugbetaald. Die feiten zijn echter ieder voor zich en in samenhang onvoldoende om aannemelijk te maken dat [appellante] als schuldenaar partij is bij de geldlening met SLNMA.
5.4
Het niet voldoen aan de stelplicht kan SLNMA niet verhelpen met haar beroep op het vonnis van 19 maart 2014, waarvan zij (subsidiair) het gezag van gewijsde wenst in te roepen. In de procedure die heeft geleid tot dat vonnis tussen SLNMA en [appellanten] c.s. heeft de rechtbank inderdaad overwogen dat [appellanten] c.s. gezamenlijk een geldlening met SLNMA hebben gesloten voor een bedrag van € 40.000,- en dat de overeenkomst van geldlening is gesloten ‘tussen de Stichting enerzijds en [appellant/naam3] en [appellante] anderzijds’. Dat oordeel - dat niet dragend is geweest voor de beslissing in het dictum waarin SLNMA niet-ontvankelijk is verklaard in haar vorderingen - is volgens het hof echter gegeven in het kader van het geschilpunt of SLNMA of [naam2] schuldeiser was en niet naar aanleiding van het verweer dat [appellante] geen schuldenaar was. Dat was niet het geschilpunt waarover de rechtbank oordeelde. In de door SLNMA in hoger beroep overgelegde conclusie van antwoord in die procedure is dat verweer ook niet gevoerd. Het hof legt het vonnis in het licht van dit processtuk (over andere beschikt het hof niet) dan ook zo uit dat de rechtbank over het thans door [appellanten] c.s. gevoerde verweer geen beslissing heeft gegeven waaraan gezag van gewijsde toekomt in de zin van artikel 236 Rv [2] . Het (subsidiaire) beroep van SLNMA daarop, dat volgens haar als consequentie heeft dat het verweer van [appellanten] c.s moet worden verworpen, faalt.
5.5
Dit betekent dat de rechtbank [appellante] ten onrechte naast [appellant] tot betaling aan SLNMA heeft veroordeeld en dat de grief van [appellanten] c.s. daarover slaagt.
5.6
SLNMA stelt dat zij ondanks de betaling van [appellant] aan [naam1] van € 18.000,- in augustus 2011 nog steeds € 40.000,- van [appellant] te vorderen heeft. Ook daarover heeft de rechtbank een oordeel gegeven in het vonnis van 19 maart 2014, namelijk in 2.4. Ook in de procedure tussen [naam1] en [appellanten] c.s. die heeft geleid tot het vonnis van 2 augustus 2017 en het arrest van dit hof van 15 april 2019, is ervan uitgegaan dat de vordering van SLNMA op [appellant] niet € 40.000,- maar nog € 22.000,- bedroeg. SLNMA heeft feitelijk niet weersproken dat [naam1] als oprichter van de stichting een bedrag van € 40.000,- aan SLNMA heeft uitgeleend, dat vervolgens is doorgeleend aan [appellant] en dat [appellant] op aanwijzing van [naam1] , volgens [appellant] als bestuurslid van SLNMA, op 4 augustus 2011 een bedrag van € 18.000,- heeft terugbetaald met de omschrijving “Stichting Shri Laxmi Narain Mandir’. In deze omstandigheden lag het op de weg van SLNMA om (nader) te onderbouwen op grond waarvan deze betaling door [appellant] haar vordering op [appellant] niet heeft verminderd en op grond waarvan [appellant] niet op redelijke gronden kon menen dat hij daarmee voldeed aan een aflossingsverplichting jegens SLNMA. Dat SLNMA daarvan kennelijk zelf ook is uitgegaan kan volgen uit de cessieakte waarmee zij in 2015 beoogde haar vordering op [appellant] over te dragen aan [naam1] . Volgens die akte bedroeg die vordering door de betaling aan [naam1] € 22.000,-. Dat verdraagt zich niet met haar huidige standpunt over het resterende bedrag. Voorzover SLNMA wenst te betogen dat [naam1] niet bevoegd was de inmiddels door turbo-liquidatie ontbonden stichting te vertegenwoordigen, verwerpt het hof dat betoog, omdat niet is toegelicht dat [appellant] op het moment van betaling daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn. SLNMA kan de gevolgen van de turbo-liquidatie en de daaruit voortvloeiende onduidelijkheden over haar status niet aan [appellant] tegenwerpen, door zijn betaling van €18.000,- buiten beschouwing te laten onder het motto dat hij dit dan maar van [naam1] moet terugvorderen. Dat is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (bovendien) onaanvaardbaar.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] (alleen hij, [appellante] niet) nog € 22.000,- aan SLNMA is verschuldigd. In zoverre slaagt ook de grief van [appellanten] c.s. tegen het vonnis van de rechtbank. Tegen de gevorderde wettelijke rente met ingang van 25 februari 2020 is niet afzonderlijk en op toereikende inhoudelijke gronden gegriefd.
5.8
SLNMA heeft terecht aanspraak gemaakt op vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten, die het hof zal toewijzen op basis van het toegewezen bedrag conform het toepasselijke besluit [3] . De grieven van [appellant] geven geen aanleiding tot een ander oordeel daarover. Het hof zal de wettelijke rente daarover toewijzen met ingang van de datum van het bestreden vonnis, nu tegen die beslissing als zodanig ook niet is gegriefd.
5.9
Het hof oordeelt over de proceskosten als volgt. Het staat vast dat [appellant] in hoofdsom
€ 22.000,- aan SLNMA is verschuldigd. Dat bedrag heeft hij steeds erkend, maar hij is niet tot betaling daarvan aan SLNMA overgegaan. SLNMA heeft gelet daarop op goede gronden ten laste van hem conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Volksbank. [appellant] heeft niet gesteld dat dit beslag onnodig of onrechtmatig is geweest. [appellant] moet daarom de kosten dragen die SLNMA in verband daarmee heeft gemaakt. Het hof stelt die kosten wat betreft de verschotten vast op € 597,86 en op € 695,- voor salaris advocaat in verband met het beslagverzoekschrift (tarief III zoals geldend tot 1 februari 2021). Voor het overige ziet het hof in de uitkomst van de zaak waarbij beide partijen over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld aanleiding de proceskosten in beide instanties te compenseren. Daarmee hoeven de overige grieven van [appellant] daarover geen afzonderlijke bespreking.
5.1
Het meer of anders gevorderde of verzochte wordt afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 30 september 2020 en doet opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] om aan SLNMA te betalen € 22.000,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [appellant] om aan SLNMA te betalen € 995,- als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 30 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [appellant] om als vergoeding voor beslagkosten aan SLNMA te voldoen € 1.292,86, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
compenseert de proceskosten in de procedure bij de rechtbank en het hof voor overige, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, M. Aksu en M.A.L.M. Willems en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.

Voetnoten

3.Besluit van 27 maart 2012, houdende regels ter normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten), Staatsblad 2012, 141.