ECLI:NL:GHARL:2019:294

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
200.227.567/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering en overdracht van vordering na ontbinding van stichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 2 augustus 2017 de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen. [Appellant] had gevorderd te verklaren dat hij de enige gerechtigde is op een vordering van € 22.000,- op [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], die voortvloeit uit een lening die hij aan de Stichting Shri Laxmi Narain Mandir Almere (SLNMA) had verstrekt. De stichting was ontbonden op 15 april 2011, maar [appellant] stelde dat hij de vordering had overgedragen gekregen van de stichting. De kantonrechter oordeelde dat er geen rechtsverhouding was tussen SLNMA en [appellant] die de overdracht van de vordering kon rechtvaardigen, en dat er geen geldige titel voor de overdracht bestond. In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat hij zelf een vorderingsrecht heeft op [geïntimeerden] c.s. omdat [geïntimeerde1] eerder een bedrag van € 18.000,- aan hem had terugbetaald. Het hof verwierp dit standpunt, omdat er geen bewijs was voor een overeenkomst van geldlening tussen [appellant] en [geïntimeerde1]. Het hof concludeerde dat de stichting op het moment van cessie niet bestond en dus geen vorderingen kon overdragen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.227.567/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5692031 / MC EXPL 17-1422)
arrest van 15 januari 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant, in eerste aanleg eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudend te Bleiswijk,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden, in eerste aanleg gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J.A. Neslo, kantoorhoudend te Almere.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 13 februari 2018 verwijst het hof naar het tussenarrest van die datum. De in dat arrest bepaalde comparitie na aanbrengen heeft niet plaatsgevonden. Vervolgens heeft [appellant] een memorie van grieven genomen en [geïntimeerden] c.s. een memorie van antwoord en heeft [appellant] onder overlegging van de processtukken arrest gevraagd
.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten, die tussen partijen, als gesteld en niet bestreden, vaststaan.
2.2
Op 20 juni 2008 heeft [appellant] de Stichting Shri Laxmi Narain Mandir Almere (hierna te noemen: SLNMA) opgericht.
2.3
Op 15 juni 2010 heeft [appellant] een bedrag van € 50.000,- geleend aan SLNMA.
2.4
Op 27 augustus 2010 heeft SLNMA een bedrag van € 40.000,- uitgeleend aan [geïntimeerde1] .
2.5
Op 15 april 2011 is SLNMA, waarvan [appellant] voorzitter was, ontbonden.
2.6
Op 4 augustus 2011 heeft [geïntimeerde1] op verzoek van [appellant] een bedrag van
€ 18.000,- overgemaakt aan [appellant] .
2.7
Op 29 mei 2015 hebben SLNMA en [appellant] een akte van cessie ondertekend, waarin onder andere het volgende staat:
“CESSIE-AKTE
Ondergetekenden:
A.
De StichtingStichting Shri Laxmi Narain Mandir Almere (SLNMA) kvk nummer 32136997, gevestigd te Almere, aan de Paulus Potterstraat 96,1318 PR te Almere, te dezer zake domicilie kiezende te kantore van mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, Dorpsstraat 26,
B.
[appellant], wonende aan de [a-staart 1] , [A] .
Overwegende:
dat de Stichting Stichting Shri Laxmi Narain Mandir Almere (SLNMA), hierna te noemen de Stichting, is ontbonden middels ontbindingsbesluit per 15 april 2011. Dat de Stichting echter is blijven voortbestaan omdat er nog baten aanwezig zijn.
dat de heer [appellant] een bedrag ter leen heeft verstrekt aan de Stichting van
€ 50.000,-. Dat van dit bedrag € 18.000,- inmiddels aan [appellant] is terugbetaald.
dat € 22.000,- door de stichting is uitgeleend aan de heer [geïntimeerde1] en dat tussen de Stichting en [appellant] is overeengekomen dat dit geld terugbetaald dient te worden aan de heer [appellant] die volledig inningsbevoegd is.
(…)
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1.
(…)
2.
De Stichting draagt voorts haar vordering ad € 22.000,- op de heer [geïntimeerde1] over aan de heer [appellant] . Enkel de heer [appellant] is bevoegd deze vordering te incasseren.
(…)
4.
Alle aan de bovengenoemde vorderingen van verbonden nevenrechten gaan bij deze van rechtswege over op [appellant] . De Stichting verschaft aan [appellant] alle bewijsstukken en executoriale titels met betrekking tot de (al dan niet door overdracht) overgaande rechten in origineel.
5.
Zowel de Stichting als [appellant] zijn bevoegd deze cessie terstond schriftelijk mede te delen aan de heer [geïntimeerde1] en de heer mr. S. Bharatsingh, dit onder bijvoeging van een afschrift van deze cessie-akte;
6.
Nederlands recht is van toepassing, de rechter te Rotterdam is bevoegd.
Aldus in drievoud te Bleiswijk op 29 mei 2015
(volgt ondertekening)
2.8
[geïntimeerde1] heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van [appellant] om een bedrag van € 22.000,- aan [appellant] over te maken.
3.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg - samengevat - gevorderd te verklaren voor recht dat hij de enige gerechtigde is op de vordering van € 22.000,- op [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerde2] en hen te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [appellant] , te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke proceskosten en proceskosten.
3.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 2 augustus 2017 de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
De kantonrechter heeft de afwijzing van de vorderingen van [appellant] gemotiveerd met de overweging dat gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een rechtsverhouding tussen SLNMA en [appellant] die aan de overdracht van de vordering van SLNMA op [geïntimeerde1] aan [appellant] ten grondslag ligt, zodat niet is voldaan aan het uit artikel 3:84 lid 1 BW voortvloeiende vereiste dat voor overdracht voor een goed een geldige titel is vereist. De vraag of de levering van de vordering van SLNMA aan [appellant] rechtsgeldig is behoeft daarom niet te worden beantwoord, aldus de kantonrechter. Tegen de op deze overweging gebaseerde afwijzing van zijn vorderingen en zijn veroordeling in de proceskosten komt [appellant] op met zijn
twee grieven, die zich lenen voor gezamenlijke beoordeling.
4.2
[appellant] heeft in hoger beroep als eerste gesteld dat hij, los van overdracht van een vordering door SLNMA, zelf een vorderingsrecht heeft op [geïntimeerden] c.s. vanwege het feit dat [geïntimeerde1] reeds een bedrag van € 18.000,- rechtstreeks aan [appellant] heeft terugbetaald en het [geïntimeerde1] bekend was dat het geld afkomstig was van [appellant] . Het hof verwerpt dat standpunt, nu uit de stukken in het dossier en de door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden niet een tussen [appellant] en [geïntimeerde1] gesloten overeenkomst van geldlening volgt. Zonder toelichting, die ontbreekt, is daarnaast onduidelijk hoe dit standpunt zich verhoudt tot het daarmee strijdige standpunt in punt 4 en productie a (overzicht geldstromen) van de memorie van grieven dat SLMNA de lening aan [geïntimeerde1] heeft verstrekt.
4.3
Volgens [appellant] ligt aan de overdracht van de vordering van SLNMA op [geïntimeerde1] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst aan hem een koopovereenkomst ten grondslag. Daarbij is volgens [appellant] de koopprijs voor die vordering verrekend met het bedrag van € 22.000,- dat SLNMA nog aan [appellant] verschuldigd is. [geïntimeerde1] hebben deze stelling van [appellant] gemotiveerd betwist. [appellant] heeft voor het bewijs van zijn stelling (als ook voor de betwisting van de stelling van [geïntimeerde1] dat de vordering al eerder in 2014 aan de Stichting Bharat-Ram is overgedragen) verwezen naar verklaringen van de heer [C] en [D] , (voormalig) bestuursleden van SLNMA.
4.4
De vraag of het vorderingsrecht door SLNMA aan [appellant] is verkocht en overgedragen en of de vordering al eerder - in 2014 - aan Stichting Bharat-Ram is overgedragen behoeft om de navolgende reden niet te worden beantwoord. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt immers mee dat in eerste aanleg gevoerde verweren, die niet zijn beoordeeld of zijn verworpen, bij het slagen van grieven alsnog moeten worden beoordeeld, tenzij deze in hoger beroep niet langer zijn gehandhaafd of als gedekt moeten worden beschouwd.
4.5
[geïntimeerde1] hebben in eerste aanleg het (in hoger beroep niet prijsgegeven) verweer gevoerd i) dat SLNMA is ontbonden op 15 april 2011, ii) dat geen ontbindingsbesluit is overgelegd waaruit blijkt dat de stichting in liquidatie is en dat en wie vereffenaars van het vermogen zijn en iii) dat uit registratie bij de kamer van koophandel blijkt dat SLNMA is uitgeschreven op 15 april 2011 zonder dat liquidatie van de stichting in gang is gezet. Ter comparitie in eerste aanleg is namens [appellant] op dit punt naar voren gebracht dat er een ‘turboliquidatie’ heeft plaatsgevonden en dat er geen vereffening heeft plaatsgevonden. In hoger beroep heeft [appellant] er niets meer over gesteld. Het hof gaat er daarom vanuit dat de stichting SLNMA op 15 april 2011 is ontbonden, waarbij toepassing is gegeven aan de in artikel 2:19 lid 4 BW geregelde ‘turboliquidatie’. In een dergelijk geval kan op verzoek van een belanghebbende door de rechtbank de vereffening worden heropend, indien na het tijdstip van ontbinding blijkt van het bestaan van een bate, waarna de rechtspersoon met het oog op de vereffening herleeft. Niet gesteld of gebleken is dat SLNMA ten tijde van de cessie inderdaad op deze wijze en met dat doel was herleefd. Ten tijde van de cessie bestond zij dus niet en kon zij geen vorderingen aan [appellant] overdragen (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2002). Op grond van dit oordeel stranden de vorderingen van [appellant] , reden waarom de grieven verder geen beoordeling behoeven.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen en het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Het hof stelt die kosten vast op € 716,- voor verschotten (griffierecht) en op
€ 1.391,- voor salaris advocaat conform het liquidatietarief (1 punt x tarief III).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis van kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 2 augustus 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 716,- voor verschotten en op € 1.391,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, R.E. Weening en M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
15 januari 2019.