Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 juli 2020;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van 30 juli 2020 met productie(s) van mr. Van der Werf;
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 juli 2020;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van 17 augustus 2020 met productie(s) van mr. Kruidhof-Dijk;
- een journaalbericht van 29 oktober 2020 met productie(s) van mr. Van der Werf;
- een journaalbericht van 25 augustus 2021 met productie(s) van mr. Kruidhof-Dijk;
- een journaalbericht van 26 augustus 2021 met productie(s) van mr. Van der Werf;
3.De feiten
4.Het geschil
200.280.916/01met vijf grieven in hoger beroep gekomen. Hij verzoekt het hof, samengevat, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 februari 2019 en 15 april 2020 te vernietigen, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, en
200.181.137/01met elf grieven in hoger beroep gekomen. Hij verzoekt het hof, samengevat, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikkingen op 6 februari 2019 en 15 april 2020 door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, gewezen deels te vernietigen (behoudens het oordeel van de rechtbank over de participaties [naam3] , de kapitaalverzekeringen, de leningen, de erfenis, het smartengeld, de kosten huishouding, de speedboot en de Volkswagen EOS) en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
5.De motivering van de beslissing
- Paul Smith manchetknopen;
- Stihl bosmaaier;
manchetknopen en de Stihl bosmaaierdat [de man1] de waarde daarvan, van respectievelijk € 15,- en € 150,-, aan hem zal vergoeden, omdat die goederen zijn verdwenen en die verdwijning heeft plaatsgehad in de woning die uitsluitend door [de man1] werd bewoond. Volgens [de man2] ligt dit in de risicosfeer van [de man1] . Het hof is van oordeel dat van een vergoeding van de waarde van de verdwenen goederen slechts sprake kan zijn wanneer [de man1] van de verdwijning een verwijt kan worden gemaakt. [de man1] heeft bestreden dat dit het geval is en het door [de man2] gestelde is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de verdwijning [de man1] kan worden aangerekend. De beslissing van de rechtbank over deze goederen zal daarom in stand worden gelaten.
klapkratteneen vergoeding van € 285,- moet voldoen omdat [de man1] het voor die kratten verkregen statiegeld onterecht heeft behouden. [de man1] bestrijdt dat. Hij stelt dat er in het eerste kwartaal van 2016 kratten zijn ingeleverd en dat hij toen over een volmacht beschikte om namens [de man2] op te treden. Volgens [de man1] is het statiegeld aan kosten van de huishouding besteed. Uit de stukken blijkt dat [de man2] de gestelde volmacht op 11 januari 2016 aan [de man1] heeft verstrekt. Het hof gaat er, omdat [de man2] niet anders heeft gesteld, van uit dat [de man1] op basis van die volmacht namens [de man2] over het statiegeld kon beschikken op de wijze als hij stelt te hebben gedaan. Het door [de man2] gestelde is onvoldoende onderbouwd om te kunnen concluderen dat [de man1] dat geld (ten onrechte) heeft behouden. Voor een vergoeding van het statiegeld aan [de man2] is geen plaats en de beslissing van de rechtbank over de kratten zal in stand worden gelaten.
.
6.De slotsom
7.De beslissing
- onder 3.1 is bepaald dat [de man1] de op de woning aan [adres] te [woonplaats1] rustende hypotheek en de schuld [naam1] voor zijn rekening dient te nemen en dient te bewerkstelligen dat [de man2] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor;
- onder 3.3 de verdeling van de inboedel is vastgesteld zoals vermeld onder 2.38 van de beschikking van 6 februari 2019 en ieder van partijen is veroordeeld tot afgifte van de aldaar vermelde goederen aan de ander;
- onder 3.4 de verdeling van de aanhanger is vastgesteld in die zin, dat deze wordt toegedeeld aan [de man2] onder de verplichting van [de man1] tot afgifte daarvan aan [de man2] ;
- onder 3.7 [de man1] is veroordeeld tot betaling aan [de man2] van een bedrag van € 11.972,60 en
- onder 3.11 het meer of anders verzochte is afgewezen;
- binnen één maand na het verstrijken van voornoemde termijn van twee jaar een makelaar van zijn keuze opdracht te geven tot de verkoop van de woning tegen de naar plaatselijke maatstaven hoogst haalbare verkoopprijs bij een vraagprijs die ten minste hoog genoeg is om, na aftrek van de kosten, de hypothecaire leningen af te kunnen lossen;
- zijn medewerking te verlenen aan bezichtigingen van de woning, door de makelaar en de potentiële kopers toegang tot de woning te verlenen;
- een bieding van een potentiële koper te accepteren wanneer de makelaar dat adviseert en het aanbod ten minste vorenbedoelde vraagprijs bedraagt;