In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een hoger beroep na verwijzing van de Hoge Raad in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een particuliere belegger, aangeduid als [geïntimeerde]. De kern van het geschil draait om de vraag of de vordering van Dexia tot betaling van een restschuld van € 4.393,15, ontstaan bij beëindiging van de effectenleaseovereenkomst, toewijsbaar is. Het hof heeft in eerdere arresten vastgesteld dat Dexia aansprakelijk is jegens [geïntimeerde] omdat zij haar zorgplicht niet heeft nageleefd. De discussie richt zich nu op de advisering door Spaar Select, die als cliëntenremisier optrad voor Dexia, en de vraag of Dexia op de hoogte was van deze advisering.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 30 maart 2021 een bewijsopdracht aan [geïntimeerde] gegeven om aan te tonen dat Spaar Select hem heeft geadviseerd om de effectenleaseovereenkomst aan te gaan en dat Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. Het hof heeft de relevante juridische context uiteengezet, waarbij het verwijst naar eerdere arresten van de Hoge Raad die richtlijnen geven voor schadeverdeling in advieszaken. De uitspraak van de Hoge Raad van 2 september 2016 is cruciaal, omdat deze een schadeverdelingsregel heeft vastgesteld die van toepassing is wanneer een particuliere belegger door een cliëntenremisier is aangebracht.
Het hof heeft [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van bewijs van de advisering door Spaar Select. Dit houdt in dat hij getuigen kan oproepen om zijn stellingen te onderbouwen. De beslissing van het hof om de bewijslevering toe te staan, is gebaseerd op de noodzaak om de feiten en omstandigheden te verifiëren die de conclusie rechtvaardigen dat er sprake was van advisering. Het hof heeft verder aangegeven dat de bewijswaardering zal plaatsvinden op basis van de eerder genoemde gezichtspunten en maatstaf, en dat het hof niet vooruit kan lopen op de uitkomst van de bewijslevering.