ECLI:NL:GHARL:2022:3654

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
21/00344 en 21/00345
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in belastingzaak met betrekking tot WOZ-waardes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de beroepen van belanghebbende tegen de WOZ-beschikkingen van de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 276.000 voor 2018 en € 260.000 voor 2019. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze waarderingen, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluiten. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting bij het Hof op 15 maart 2022 werd vastgesteld dat belanghebbende een compromis had bereikt met de heffingsambtenaar, waarbij de WOZ-waardes voor de jaren 2018 en 2019 werden aangepast. Belanghebbende stelde echter dat hij zijn beroepen niet had ingetrokken, terwijl de heffingsambtenaar dit bevestigde. Het Hof oordeelde dat, gezien het compromis, belanghebbende geen procesbelang meer had bij het hoger beroep. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat belanghebbende geen belang had bij de beoordeling van de vraag of hij zijn beroepen rechtsgeldig had ingetrokken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 21/00344 en 21/00345
uitspraakdatum: 10 mei 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats1](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 februari 2021, nummer LEE 19/1302 en 20/3439, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 17 te [woonplaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 276.000.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak [adres1] 17 te [woonplaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 260.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
1.4.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het onder 1.3 vermelde bezwaar.
1.5.
Belanghebbende is zowel tegen de uitspraak genoemd onder 1.2. als tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar (zie 1.4.) in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022. Daarvoor zijn partijen bij een aangetekend verzonden brief van 21 januari 2022 uitgenodigd. Belanghebbende is ter zitting verschenen en gehoord. Uit de informatie van Track & Trace van PostNL blijkt dat deze uitnodiging op 24 januari 2021 om 8:21 is afgeleverd op het bij het Hof bekende adres van de heffingsambtenaar. Van de zijde van de heffingsambtenaar is niemand verschenen. Omdat de heffingsambtenaar tijdig en op de juiste wijze is uitgenodigd, heeft het Hof de zaak ter zitting behandeld.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben ter zitting bij de Rechtbank op 26 januari 2021 een compromis bereikt. Dit compromis is door de Rechtbank als volgt verwoord, waarbij met ‘eiser’ belanghebbende wordt bedoeld en met ‘verweerder’ de heffingsambtenaar:
“2.2. Partijen hebben ter zitting een compromis bereikt. Dit compromis bestaat uit het volgende:
- verweerder stelt de WOZ-waardes voor de onroerende zaak voor belastingjaar 2018 vaststelt op € 255.000, voor belastingjaar 2019 op € 260.000 en voor belastingjaar 2020 op € 285.000;
- verweerder betaalt aan eiser de kosten van het taxatierapport van [naam1] , zijnde € 412,50;
-verweerder betaalt aan eiser een bedrag van € 1.000 aan immateriële schadevergoeding inzake procedurenummer 19/1302;
- verweerder betaalt aan eiser een bedrag van € 1.442 aan dwangsom inzake procedurenummer 20/3439;
- verweerder vergoedt de griffiegelden aan eiser van beide procedures;
- eiser trekt de beroepen in de procedures 19/1302 en 20/3439 in.”
2.2.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende telefonisch contact opgenomen met de griffie van de Rechtbank en daarna ook schriftelijk met de mededeling dat het niet zijn bedoeling is geweest om de beroepen tijdens de zitting van de Rechtbank in te trekken.
2.3.
De Rechtbank heeft daarop in haar in hoger beroep bestreden uitspraak van 5 februari 2021 het volgende overwogen:
“2.3. Eiser wenst nu, zo begrijpt de rechtbank, terug te komen op zijn intrekkingen van de beroepen. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2297 volgt dat in geval van betwisting van het (rechtsgeldig) hebben ingetrokken van een beroep, de rechter zijn constatering van die intrekking moet neerleggen in een uitspraak. Indien de rechter in een zodanig geval in haar uitspraak neerlegt dat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken, dient die uitspraak uit te monden in een niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 8:70 van de Awb”
2.4.
Met dagtekening 5 februari 2021 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan waarbij de beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de beroepen door belanghebbende tijdens de zitting bij de Rechtbank rechtsgeldig zijn ingetrokken.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Een (hoger) beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener daarvan geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en de eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is [1] .
4.2.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof herhaaldelijk bevestigd dat hij begrijpt dat in deze procedure uitsluitend de belastingjaren 2018 en 2019 in geschil zijn, dat hij ter zitting van de Rechtbank akkoord is gegaan - en nu nog steeds akkoord is - met het door de Rechtbank geformuleerde compromis (zie 2.1.) en dat hij uitsluitend in hoger beroep is gekomen, omdat hij van mening is dat hij de beroepen tegen deze belastingjaren tijdens de zitting bij de Rechtbank niet heeft ingetrokken. Ter zitting van het Hof heeft hij verklaard dat hij ervan uitging dat de Rechtbank in een uitspraak waarbij het compromis was opgenomen een onderbouwing van de eindwaarden zou opnemen en dat hij om die reden een uitspraak van de Rechtbank wenste.
4.3.
Het Hof overweegt dat, anders dan belanghebbende veronderstelt, de Rechtbank niet meer gehouden was zich over de onderbouwing van de overeengekomen WOZ-waarde uit te laten. Ook als de Rechtbank niet zou hebben geoordeeld dat belanghebbende zijn beroep had ingetrokken, hoefde zij daarop niet in te gaan. Die waarde was immers niet meer in geschil. Hetzelfde geldt voor het hoger beroep.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat gelet op het feit dat belanghebbende geheel akkoord is met het door de Rechtbank geformuleerde compromis, niet kan worden gezegd dat het hoger beroep belanghebbende bij het instellen ervan in een betere positie kan brengen. Inhoudelijk is belanghebbende immers geheel akkoord en bestaan er geen geschillen meer. Het Hof komt daarom niet toe aan de beoordeling van de vraag of belanghebbende de beroepen tijdens de zitting van de Rechtbank, na het bereiken van het compromis, rechtsgeldig heeft ingetrokken. Bij de beoordeling daarvan heeft belanghebbende immers geen belang. Het Hof overweegt dat door de Rechtbank geen uitspraak is gedaan in de zaak 21/571 die ziet op de WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2020 dat ook onderdeel uitmaakt van het compromis (zie 2.1.). Het Hof zal daarom het deel van het dossier dat ziet op deze zaak op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht doorzenden aan de Rechtbank.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
5.
Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong - Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.
De griffier is verhinderdDe voorzitter,
de uitspraak
te ondertekenen.
(T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 mei 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.vgl. HR 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878 en HR 12 mei 2017, nr. 15/05579, ECLI:NL:HR:2017:844