ECLI:NL:GHARL:2022:3245

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.284.578
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van onbetaalde facturen en geschil over aanneemwerkzaamheden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de vraag centraal of de appellant, een particulier, verplicht is om een onbetaalde factuur van de geïntimeerde aannemer te betalen. De appellant heeft eerder betalingen gedaan voor aanneemwerkzaamheden, maar betwist nu de laatste factuur, die een bedrag van € 5.633,18 betreft. De appellant stelt dat er een richtprijs van € 10.000 was afgesproken voor het gehele project, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze claim. De appellant heeft ook bezwaar gemaakt tegen de specificaties van de factuur, maar het hof oordeelt dat de aannemer voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de kosten en werkzaamheden die zijn verricht.

Het hof wijst het beroep van de appellant op artikel 6:89 BW af, omdat het opstellen en toezenden van facturen niet als een prestatie wordt beschouwd. De appellant heeft ook geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij onverschuldigd heeft betaald voor eerdere facturen. De vordering van de aannemer wordt door het hof toegewezen, en de appellant wordt veroordeeld tot betaling van de openstaande factuur, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.284.578
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 8298471)
arrest van 26 april 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.J. Hoogeveen,
tegen
[geïntimeerde], h.o.d.n. [geïntimeerde] Kelderbouw,
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.K. Fraterman.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 november 2021 hier over. In dat arrest is een mondelinge behandeling bepaald, die op 16 maart 2022 heeft plaatsgevonden. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De beoordeling van het hoger beroep

Kern van de zaak
2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [appellant] een factuur van [geïntimeerde] voor aanneemwerkzaamheden moet betalen en of hij eerdere betalingen voor twee facturen (gedeeltelijk) onverschuldigd heeft gedaan.
Samenvatting van de feiten en de procedure tot nu toe
2.2.
[geïntimeerde] heeft in de woning van [appellant] werkzaamheden verricht en daarbij materialen geleverd. De werkzaamheden begonnen met het aanleggen van een vloerverwarming voor de benedenverdieping. Gaandeweg kwamen er meer werkzaamheden bij, waaronder het maken van een betonvloer voor de badkamer, installatiewerkzaamheden en een cv-ketel. Partijen hebben mondelinge afspraken gemaakt.
2.3.
[geïntimeerde] heeft op 18 december 2016 factuur 1611 voor € 3.726,41 aan [appellant] gestuurd. Op 22 januari 2017 heeft [geïntimeerde] factuur 1701 voor € 4.380,66 aan [appellant] gestuurd. [appellant] heeft deze facturen betaald. Op 16 april 2017 heeft [geïntimeerde] factuur 1707 voor € 5.633,18 aan [appellant] gestuurd. Van deze factuur heeft [appellant] op 21 juni 2017 € 1.561,22 betaald. Namens [geïntimeerde] is op 24 oktober 2019 een aanmaning gestuurd, waarin ook buitengerechtelijke incassokosten zijn aangezegd. [appellant] heeft het openstaande bedrag echter niet betaald.
2.4.
Daarop heeft [geïntimeerde] [appellant] gedagvaard en gevorderd [appellant] te veroordelen om € 4.678,64 te betalen. Dat bedrag is de hoofdsom van € 5.663,18, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten van € 532,20 en rente van € 74,49, verminderd met het betaalde bedrag van € 1.561,22. [appellant] heeft betwist dat hij dit bedrag moest betalen en zich beroepen op verrekening met een ten onrechte betaald bedrag van € 1.341,69 voor facturen 1611 en 1701, omdat gefactureerd werk niet verricht zou zijn en omdat het werk volgens hem gebrekkig was. Voor zover het beroep op verrekening niet zou worden gehonoreerd heeft [appellant] voor dit bedrag een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld.
2.5.
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. Volgens de kantonrechter heeft [appellant] de vordering van [geïntimeerde] voor factuur 1707 onvoldoende gemotiveerd betwist en de onverschuldigde betaling van facturen 1611 en 1701 onvoldoende onderbouwd. Voor zover [appellant] zich heeft beroepen op gebreken heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] geen mogelijkheid heeft geboden de gebreken te herstellen en [geïntimeerde] dus niet in verzuim was.
2.6.
[appellant] is daartegen in hoger beroep gekomen. Volgens [appellant] is er een richtprijs afgesproken van € 10.000 voor het gehele project en een vaste prijs van € 3.500 voor zowel de vloerverwarming beneden als de badkamer boven (grief 1). Daarnaast betwist [appellant] dat hij het restant van factuur 1707 hoeft te betalen, omdat deze onvoldoende gespecificeerd zou zijn, werkzaamheden niet zouden zijn verricht en materialen niet of te duur zouden zijn geleverd (grieven 2 tot en met 5). [appellant] stelt ook aan de orde dat werkzaamheden en materialen van facturen 1611 en 1701 niet verricht of geleverd zijn, zodat hij onverschuldigd betaald heeft (grief 6). Ten slotte bestrijdt [appellant] dat hij buitengerechtelijke incassokosten en rente verschuldigd is (grief 7).
Is het recht van [appellant] om bezwaar te maken tegen de facturen vervallen?
2.7.
Het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerde] is dat [appellant] geen recht meer heeft om over de facturen van [geïntimeerde] te klagen, omdat hij daarover te laat na ontvangst daarvan geklaagd heeft en daarmee [geïntimeerde] heeft benadeeld. Op grond van artikel 6:89 BW kan een schuldeiser op een gebrek in een prestatie geen beroep meer doen, als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar heeft geprotesteerd. Het opstellen en toezenden van facturen geldt echter niet als een prestatie zoals bedoeld in dit artikel. [1] Het beroep van [geïntimeerde] op artikel 6:89 BW slaagt dan ook niet.
Geen richtprijs
2.8.
[appellant] beroept zich erop dat met [geïntimeerde] een richtprijs van € 10.000 is overeengekomen en dat deze richtprijs met meer dan 10% is overschreden, terwijl [geïntimeerde] daarvoor niet heeft gewaarschuwd. Volgens [appellant] hoeft hij daarom niet meer dan € 11.000 te betalen.
2.9.
Volgens artikel 7:752 BW mag, als een richtprijs is bepaald, deze richtprijs niet met meer dan 10% worden overschreden, tenzij de aannemer de opdrachtgever zo tijdig mogelijk waarschuwt voor deze overschrijding. In dit geval rusten de stelplicht en bewijslast dat een richtprijs van € 10.000 is afgesproken op [appellant] , omdat hij zich op het rechtsgevolg van deze afspraak beroept.
2.10.
Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze richtprijs is afgesproken. Het enkele feit dat [appellant] aan [geïntimeerde] heeft medegedeeld dat hij een budget had van € 10.000 is daarvoor niet voldoende. [appellant] heeft niet nader onderbouwd op grond waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat [geïntimeerde] het door hem genoemde budget accepteerde als richtprijs voor alle werkzaamheden, ook de werkzaamheden die later door [appellant] aan [geïntimeerde] zijn opgedragen, zoals de installatie van de cv-ketel. Dat [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter heeft gezegd dat hij wist dat [appellant] € 10.000 beschikbaar had en dat hij zeker wist dat het binnen dat bedrag zou lukken, leidt niet tot een andere uitkomst. [geïntimeerde] heeft toen ook gezegd dat in zijn ogen de vloerverwarming niet onder het door [appellant] genoemde bedrag viel.
2.11.
Voor zover in de memorie van grieven ook is gesteld dat een vaste prijs of een richtprijs van € 3.500 is afgesproken voor de vloerverwarming en de badkamer, volgt het hof [appellant] niet. [appellant] heeft in het geheel niet onderbouwd waaruit afgeleid moet worden dat dat is afgesproken.
Factuur 1707
2.12.
[appellant] maakt bezwaar tegen factuur 1707. Zijn meest algemene bezwaar is dat hij vindt dat [geïntimeerde] deze factuur onvoldoende heeft onderbouwd in de zin van artikel 150 Rv. Het hof deelt dat standpunt niet. [geïntimeerde] heeft in de specificatie van factuur 1707 gedetailleerd aangegeven welke materialen hij heeft gebruikt, hoeveel van elk materiaal hij heeft gebruikt en wat de in rekening gebrachte stuksprijs per materiaal is. Ook geeft de specificatie aan hoeveel uren hij in totaal op een dag aan verschillende werkzaamheden heeft besteed. Daarmee moet [appellant] in staat worden geacht gemotiveerd aan te geven waarom deze uren of materialen niet in rekening gebracht zouden kunnen worden. Het hof oordeelt ook dat, in het licht van de gedetailleerde specificatie en de toelichting daarop van [geïntimeerde] in de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij de op de factuur opgenomen posten moet betalen. Als, zoals in dit geval, een aannemer en zijn opdrachtgever mondelinge afspraken maken om op regiebasis te werken en geen afspraken maken over verslaglegging of verantwoording, mag van de aannemer verwacht worden dat hij redelijk inzicht biedt in de bestede tijd, werkzaamheden en materialen. De specificatie van de facturen van [geïntimeerde] voldoet daar aan. Van de opdrachtgever mag daarna verwacht worden met meer dan blote betwistingen te onderbouwen waarom de door de aannemer verstrekte overzichten niet juist zijn. [appellant] is daarin tekortgeschoten.
2.13.
Voor zover [appellant] concrete bezwaren heeft geuit, oordeelt het hof als volgt. De bezwaren van [appellant] tegen de kosten van bepaalde materialen, die [geïntimeerde] niet zelf gebruikt zou hebben (zoals genoemd in punt 20 van de memorie van grieven), gaan niet op. [geïntimeerde] heeft uitgelegd waar hij de materialen heeft verwerkt en toegelicht dat deze materialen gedeeltelijk voor anderen zijn besteld, die ook werkzaamheden in het huis van [appellant] verrichtten. [appellant] heeft daarop gereageerd dat dat “misschien” is gebeurd. Daarmee is dat onvoldoende gemotiveerd betwist. [appellant] heeft ook betwist dat [geïntimeerde] na factuur 1701 nog werkzaamheden zou hebben verricht anders dan aan de cv-ketel. Tegenover de uitleg van [geïntimeerde] dat deze werkzaamheden nog noodzakelijk waren, heeft [appellant] niet nader onderbouwd dat de opgenomen werkzaamheden niet nodig waren of dat het aantal bestede uren bovenmatig is. Ook deze betwisting vindt het hof daarom onvoldoende gemotiveerd. Waarom het feit dat [geïntimeerde] aannemerskorting kreeg betekent dat hij geen uren voor het halen van materialen in rekening mocht brengen is door [appellant] niet toegelicht en wordt daarom gepasseerd. Aan het concrete bezwaar van [appellant] dat de cv-ketel niet voor een gangbare prijs in rekening is gebracht gaat het hof ook voorbij: de ter onderbouwing in eerste aanleg overgelegde offerte en factuur voor de cv-ketel van de toenmalige gemachtigde van [appellant] noemen prijzen die ongeveer € 100 tot € 60 afwijken van de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte prijs (na BTW). Voor zover deze offerte en factuur al vergelijkbaar zijn, hetgeen volgens [geïntimeerde] niet zo is, is dit verschil te gering om niet van een gangbare of redelijke prijs te kunnen spreken. Het bezwaar dat [geïntimeerde] geen zand naar boven gedragen zou hebben en daarom een aantal uren niet in rekening gebracht zou mogen worden, passeert het hof ook. [appellant] heeft niet betwist dat [geïntimeerde] zand gehaald heeft. De door [geïntimeerde] gefactureerde uren zien niet alleen op het naar boven dragen van het zand, maar ook op andere werkzaamheden, die op de specificatie zijn genoemd. Daarbij komt dat [geïntimeerde] ter mondelinge behandeling heeft aangegeven samen met [appellant] , zijn broer en een vriend het zand gedragen te hebben. [appellant] heeft dat tijdens de mondelinge behandeling niet betwist.
Facturen 1611 en 1701
2.14.
[appellant] beroept zich er ook op dat hij een gedeelte van de facturen 1611 en 1701 ten onrechte heeft betaald, omdat bepaalde uren niet zouden zijn gemaakt en bepaalde materialen niet zouden zijn gebruikt. De stelplicht en bewijslast dat bedragen onverschuldigd zijn betaald rusten op [appellant] . Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij bedragen onverschuldigd heeft betaald. Dat [geïntimeerde] tijd heeft besteed aan de voorbereiding ligt voor de hand. Waarom het aantal uren dat daarvoor in rekening is gebracht bovenmatig is, heeft [appellant] niet nader toegelicht. Ook de klacht over de uren besteed aan het opruimen van de zolder en het isoleren van de zolder passeert het hof. Ook als het huis onbewoond was, zoals [appellant] stelt, kan het opruimen van de zolder zodat de isolatie aangebracht kon worden tijd gekost hebben, zoals [geïntimeerde] betoogt. Niet betwist is dat [geïntimeerde] een hulppersoon van [appellant] heeft geïnstrueerd hoe de isolatie moest worden aangebracht. Dat daarmee minder dan 15 minuten was gemoeid, is door [geïntimeerde] betwist en door [appellant] verder niet onderbouwd. Ten aanzien van de in rekening gebrachte tijd voor het halen van materialen en het in rekening brengen van materialen die [geïntimeerde] zelf niet gebruikt heeft, geldt wat daarover ten aanzien van factuur 1707 in rechtsoverweging 2.13 is opgemerkt. Dat [geïntimeerde] een uur pauze à € 40 ex BTW in rekening heeft gebracht is door [geïntimeerde] betwist en heeft [appellant] niet nader onderbouwd, zodat het hof ook daaraan voorbij gaat.
2.15.
Het voorgaande betekent dat [appellant] geen vordering op [geïntimeerde] kan verrekenen en dat de voorwaardelijke tegenvordering terecht is afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
2.16.
[appellant] komt ten slotte op tegen de veroordeling om buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente te moeten betalen. Volgens hem was er sprake van schuldeisersverzuim van [geïntimeerde] , omdat [geïntimeerde] pas na de aanmaning specificaties voor de facturen heeft gestuurd en daarmee in schuldeisersverzuim verkeerde. Ook is het volgens [appellant] in strijd met de redelijkheid en billijkheid om in die omstandigheden buitengerechtelijke incassokosten en rente te moeten betalen. Het hof volgt [appellant] ook daarin niet. Onbetwist is dat [geïntimeerde] nadat [appellant] factuur 1707 niet volledig had betaald met [appellant] in gesprek heeft proberen te komen en dat [appellant] dat heeft geweigerd. Vervolgens heeft [geïntimeerde] de aanmaning verstuurd. Van schuldeisersverzuim of strijd met de redelijkheid en billijkheid is in die omstandigheden geen sprake. Nu het hof oordeelt dat [geïntimeerde] een vordering heeft op [appellant] , moet [appellant] dus de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente betalen.
Bewijsaanbod
2.17.
[appellant] heeft in hoger beroep een bewijsaanbod gedaan. Het hof passeert dat bewijsaanbod omdat het oordeelt dat [appellant] de stellingen van [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en zijn stellingen over onverschuldigde betaling onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof komt aan bewijs dan ook niet toe.
De slotsom
2.18.
De bezwaren van [appellant] zijn niet terecht en het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten daarvan zullen aan de kant van [geïntimeerde] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 332
- salaris advocaat € 1.574 (2 punten x tarief I à € 787).

3.Beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Almelo van 23 juni 2020;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 332 voor verschotten en op € 1.574 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, W.C. Haasnoot en G.A. Diebels en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.

Voetnoten

1.HR 11 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1565.