In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De inspecteur had een aanslag opgelegd, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd gesplitst in een deel dat onder de massaalbezwaarprocedure viel en een deel dat betrekking had op de vraag of er sprake was van een individuele en buitensporige last. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar betreffende de stelselvraag niet-ontvankelijk en verklaarde het overige beroep ongegrond. Belanghebbende ging in hoger beroep.
Het Hof heeft de behandeling van de zaken aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Na beantwoording van deze vragen door de Hoge Raad, heeft het Hof de behandeling van de zaken voortgezet. Het Hof oordeelt dat de box 3-heffing voor belanghebbende hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, wat leidt tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM in combinatie met artikel 14 EVRM. Het Hof biedt rechtsherstel door alleen het werkelijk behaalde rendement in de heffing te betrekken.
Daarnaast oordeelt het Hof dat de inspecteur geen dwangsom heeft verbeurd, omdat hij tijdig uitspraak heeft gedaan op het bezwaar. Het beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de aanslag wordt verminderd. Het Hof gelast de inspecteur om het betaalde griffierecht te vergoeden.