Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidHibma B.V.,
[appellant2],
[appellante3],
[geïntimeerde1], sedert 1 oktober 2014 handelend onder de naam:
[naam1] Advies en Bemiddeling,
[geïntimeerde2], tot 1 oktober 2014 handelend onder de naam:
[naam1] Advies en Bemiddeling,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
“confirmations”heeft gegeven. [geïntimeerde1] ( [naam1] ) heeft deze brief voorzien van negen vraagtekens en commentaren en dit besproken met ( [appellant2] van) Hibma. Nadat er een
“Dahrlehn-Kredit”door Tehno-Pek en een
“Aussage-Bestätigung”door [naam3] waren ondertekend [5] , die [naam1] volgens haar niet heeft gezien, en Rabobank € 1.000.000 aan Hibma had uitgeleend (het bedrag waaruit Hibma vervolgens de lening aan Tehno-Pek heeft verstrekt), heeft [geïntimeerde1] bij e-mail van 21 oktober 2005 [6] aan ( [naam3] van) Tehno-Pek bericht dat hij de betalingsopdracht voor het overmaken van het door Hibma aan Tehno-Pek uit te lenen bedrag had ingevuld en door [appellant2] zou laten ondertekenen, en verder gevraagd om voor de inschrijving van de hypotheek ten laste van Tehno-Pek een afspraak te maken met het gerecht. Op 26 oktober 2005 heeft Hibma het bedrag van € 1.000.000 aan Tehno-Pek overgemaakt. UniCredit Bank heeft een in het kader van de lening onder haar berusting gekregen
“bill of exchange”(evenmin een bankgarantie) in maart of april 2006 teruggegeven aan ( [naam3] van) Tehno-Pek. Tehno-Pek heeft in augustus tot en met november 2006 in totaal € 240.000 aan Hibma terugbetaald. Pas na het verstrekken van de lening door Hibma aan Tehno-Pek is de hypotheek bij het gerecht ingeschreven. Deze hypotheek bleek na een Bosnische procedure in twee instanties over haar omvang echter alleen een deel van de grond en de fabriek te omvatten maar niet de machines noch een vakantiehuis op dezelfde kavel. Bij de tweede veiling op 31 mei 2012 heeft [appellant2] of Hibma B.V. de fabriek zelf gekocht voor een derde van het getaxeerde bedrag van € 386.131.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“confirmation”-brief aan Tehno-Pek en [appellant2] geschreven [8] :
“bill of exchange”) afgegeven en in de kluis bij UniCredit Bank gelegd. Achteraf is echter gebleken dat UniCredit Bank dit stuk na drie maanden heeft teruggegeven aan [naam3] . Volgens de verklaring van [geïntimeerde1] had [appellant2] tot zekerheid van terugbetaling van de uitgeleende € 1.000.000 voor zekerheid moeten zorgen in de vorm van een bankgarantie. [geïntimeerde1] erkent dat de bankgarantie er nooit is gekomen, hooguit iets wat er op leek.
“Dahrlehn-Kredit”en de
“Aussage-Bestätigung”, beide van 3 oktober 2005. Dat is ook niet doorslaggevend. Een feit is namelijk wel dat [geïntimeerde1] bij e-mail van 21 oktober 2005 [9] aan ( [naam3] van) Tehno-Pek, met CC aan Hibma, heeft bericht:
“bill of exchange”en bovendien ook niet meer tot zijn beschikking stond. Zijn hypotheekwens bestond trouwens al eerder, in ieder geval sedert de hypotheekovereenkomst van 28 oktober 2005 [12] . Ook daarvan is hem eerst achteraf gebleken dat deze nog niet was gevestigd (dat gebrek is nadien alsnog geheeld) en niet de dekking bood die hem in de documenten was voorgehouden.
“bill of exchange”van Tehno-Pek omdat Tehno-Pek deze had ingetrokken. [17] In december 2007 heeft [appellant2] mr. Cohen (bij Accon Accountants & Adviseurs) geraadpleegd, die hem, niet onbegrijpelijk, heeft aangeraden om de hypotheek in Bosnië uit te winnen; daarbij was de scope niet gericht op (de advisering door) [geïntimeerde1] . Toen heeft [appellant2] met behulp van de Bosnische advocaat Feric een gerechtelijke procedure in twee instanties in Bosnië aangespannen, waarvan [geïntimeerde1] op de hoogte was. Het was ook logisch dat Hibma eerst ageerde tegen haar schuldenaar uit de geldleningovereenkomst en overging tot uitwinning van het hypotheekrecht. [appellant2] had toen nog geen subjectieve bekendheid met aansprakelijkheid van [geïntimeerde1] . [geïntimeerde1] stelde zich tegenover Hibma namelijk op het standpunt dat (krachtens de schriftelijke overeenkomst) alleen de subsidieverwerving onder zijn opdracht viel en dat hij deze opdracht (met succes) had afgerond. De hypotheekprocedure is in 2013 uitgemond in het oordeel dat het hypotheekrecht alleen een deel van de grond en de fabriek omvatte maar niet de machines noch een vakantiehuis op dezelfde kavel, zodat dit onvoldoende verhaal bood. Omdat [appellant2] de hypotheekuitspraak van het
“Cantonal Court of Bihac”onjuist achtte, heeft hij in 2014 nog, vergeefs, contact gezocht met de Nederlandse ambassade en met prof. dr. Lawson om te bezien of hiervoor een gang naar het EHRM mogelijk was. Eind 2014 heeft [appellant2] zich vervolgens gewend tot de advocaat mr. Rammelt, die, na bestudering van het uitvoerige dossier, bij brief van 21 september 2015 [18] [geïntimeerde1] wegens tekortkomingen in zijn financiële dienstverlening aansprakelijk heeft gesteld. [geïntimeerden] c.s. behoorden overigens destijds redelijkerwijs te begrijpen dat deze aansprakelijkheidstelling in ieder geval mede namens Hibma Zuivel V.O.F., [appellant2] en [appellante3] en tevens [geïntimeerden] c.s. beiden betrof, waar het in 2005 [geïntimeerde2] was die de eenmanszaak [naam1] dreef.
“bill of exchange”niet kunnen verstrekken, omdat deze op verzoek van [naam3] in maart of april 2006 was teruggegeven. [geïntimeerde1] heeft onvoldoende toegelicht of, en zo ja, op welke wijze, de gebreken in de hypotheekverstrekking (naar achteraf is vastgesteld omvatte het hypotheekrecht niet de machines – die de meeste waarde vertegenwoordigden – en viel het vakantiehuis buiten de in de hypotheek opgenomen kadastrale aanduiding) door hem hadden kunnen worden geheeld. Dat [naam3] na het in ontvangst nemen van het uitgeleende bedrag nog in staat en bereid zou zijn geweest op verzoek van ( [geïntimeerde1] namens) [appellant2] andere, aanvullende, zekerheden te geven, is onvoldoende onderbouwd. De advocaat van [naam1] heeft erkend dat de veertiendagentermijn onder spanning staat als men de feiten en omstandigheden in de context van artikel 6:248 BW ziet. Het gaat hier om een subsidieverwervingsovereenkomst met financiële begeleiding. Het beding van artikel 11 lid 1 valt ten opzichte van een consument onder de zwarte lijst van artikel 6:236 onder g. BW. Hibma c.s. waren geen consument, maar hadden met hun kaas- en zuivelbedrijf geen kennis van of ervaring met zo’n ingewikkelde financiële materie, waarvoor zij nu juist [geïntimeerde1] van [naam1] hadden ingeschakeld (en waaronder in dit geval ook en passant was begrepen het tijdig afdoende zekerheden stellen in Bosnië, althans het adviseren daarover). Hibma c.s. hebben dit artikel 11 lid 1 dan ook terecht op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a. BW als onredelijk bezwarend vernietigd.
“bill of exchange”had teruggegeven. Daarmee was hun vermeende zekerheid verdwenen, maar was het voor hen nog niet duidelijk dat het nooit een echte bankgarantie was geweest, laat staan dat zij daarvoor [geïntimeerde1] moesten aanspreken. Daarbij hebben Hibma c.s. toegelicht dat zij zich destijds nog niet de mogelijkheid van schade hebben gerealiseerd, omdat zij vertrouwden op het aan hen verleende hypotheekrecht, dat – na inschrijving – vatbaar was voor uitwinning en waarvan hen pas jaren later – door gebreken in de akte – bekend werd dat deze niet de dekking bood die volgens de akte werd geboden. Hibma c.s. hebben verder [geïntimeerden] c.s. niet aangesproken omdat zij lange tijd in de veronderstelling zijn geweest dat zij na uitwinning van de gevestigde hypotheek alsnog het project zouden kunnen voorzetten en daarnaast ook nieuwe investeerders hadden aangetrokken die hen wilden bijstaan. [geïntimeerde1] – die zich op het standpunt stelde alleen opdracht te hebben tot het verlenen van bijstand bij de subsidieverwerving – heeft hen daarin tot 2008 ook nog begeleid. Het lag daarom ook niet voor de hand dat Hibma c.s. zich er reeds toen van bewust zijn geworden dat hun (eventuele schade) mede het gevolg was van een fout van hun eigen adviseur. Toen de hypotheekuitwinning in 2013 onvoldoende soelaas bood, zijn zij eind 2014 naar een advocaat (mr. Rammelt) gegaan, die hen voor het eerst heeft gewezen op de aansprakelijkheid van [geïntimeerden] c.s. Op [geïntimeerden] c.s. rusten stelplicht en bewijslast van de aanvang van de verjaring en zij hebben onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd om aan te nemen dat die daadwerkelijke bekendheid al bij Hibma c.s. aanwezig zou zijn geweest vóór 21 september 2010. Het beroep op verjaring wordt daarom verworpen.
4.De slotsom
€ 618,00
€ 783,00