In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vernietiging van een arbeidsovereenkomst. De verzoeker, [verzoeker], was in dienst bij de besloten vennootschap Meeesters in IT B.V. (MiIT) en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangeboden gekregen. Na een telefoongesprek op 11 januari 2021, waarin MiIT stelde dat [verzoeker] ontslag had genomen, ontstond er een geschil over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] verzocht om vernietiging van de opzegging, terwijl MiIT een tegenverzoek indiende om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van dwaling of bedrog. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst ontbonden, maar beide partijen waren het niet eens met de uitspraak.
Het hof oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet vernietigbaar was op grond van dwaling of bedrog. Het hof concludeerde dat [verzoeker] niet ernstig verwijtbaar had gehandeld, terwijl MiIT dat wel had gedaan. Hierdoor werd [verzoeker] een billijke vergoeding toegekend. Het hof oordeelde ook over de transitievergoeding en andere nevenvorderingen, waarbij het de verzoeken van [verzoeker] grotendeels toewijsde. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel werknemer als werkgever in het kader van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de gevolgen van ernstig verwijtbaar handelen.